In deze zaak, uitgesproken door de Rechtbank Overijssel op 18 juli 2018, betreft het een geschil tussen twee voormalige echtgenoten over de verdeling van hun gezamenlijke woning na echtscheiding. De partijen waren in gemeenschap van goederen gehuwd en de echtscheiding was op 15 februari 2012 uitgesproken. Tijdens de echtscheidingsprocedure was er geen verdeling van de gezamenlijke bezittingen, waaronder de woning, die op dat moment nog steeds gezamenlijk in eigendom was. De woning was belast met een hypotheekschuld bij BLG Wonen en er was een geldlening bij Voordeelbank B.V. waar beide partijen hoofdelijk aansprakelijk voor waren.
De eiser vorderde dat de gedaagde, die in de woning verbleef, de hypotheek op haar naam zou zetten en dat de woning zou worden verkocht als dat niet mogelijk was. De gedaagde voerde verweer en stelde dat zij door gezondheidsproblemen niet in staat was om de hypotheek over te nemen. De rechtbank oordeelde dat de gedaagde voldoende gelegenheid had gehad om de hypotheek over te nemen en dat haar gezondheidsproblemen geen reden waren om de verdeling van de woning uit te stellen. De rechtbank wees de primaire vordering van de eiser af, maar besloot dat de woning moest worden verkocht, waarbij de netto opbrengst of restschuld gelijkelijk tussen de partijen zou worden verdeeld.
De rechtbank bepaalde ook de procedure voor de verkoop van de woning en compenseerde de proceskosten, zodat iedere partij zijn eigen kosten droeg. Het vonnis benadrukt het belang van de mogelijkheid tot verdeling van de gemeenschap en de verantwoordelijkheden van beide partijen met betrekking tot de gezamenlijke schulden.