ECLI:NL:RBOVE:2018:2752

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
23 juli 2018
Publicatiedatum
31 juli 2018
Zaaknummer
08/996171-16 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingfraude door opzettelijk onjuiste aangiften en het te werk stellen van een illegaal verblijvende persoon

De rechtbank Overijssel heeft op 23 juli 2018 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 66-jarige man, die werd beschuldigd van belastingfraude. De verdachte had van 2010 tot en met 2014 niet al zijn bijverdiensten opgegeven in zijn aangiften inkomstenbelasting, wat resulteerde in een belastingnadeel van meer dan 112.000 euro. Daarnaast had hij een schoonmaakster in dienst die illegaal in Nederland verbleef. De rechtbank weegt in zijn voordeel mee dat hij volledig meewerkte aan het onderzoek en alle navorderingen van de Belastingdienst heeft betaald. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 120 uur en een geldboete van 25.000 euro. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk onjuiste aangiften had gedaan en dat hij wist dat de schoonmaakster illegaal in Nederland verbleef. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de gevolgen voor de belastingheffing in overweging genomen bij het bepalen van de straf. De verdachte is niet eerder veroordeeld voor vergelijkbare feiten, wat in zijn voordeel heeft meegewogen. De rechtbank heeft de teruggave van in beslag genomen administratie gelast, voor zover deze nog niet was teruggegeven.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer 08/996171-16 (P)
Datum vonnis: 23 juli 2018
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1952 in [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 9 juli 2018.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. F.A. Demmers en van hetgeen door verdachte en diens raadsman mr. A.A. Kan, advocaat te Amsterdam, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:opzettelijk onjuiste aangiften inkomstenbelasting over de jaren 2010, 2011, 2012, 2013 en 2014 heeft gedaan;
feit 2:een illegaal in Nederland verblijvend persoon via een overeenkomst of aanstelling arbeid heeft laten verrichten.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1.
hij op één of meer momenten in of omstreeks de periode van 8 mei 2012 tot en
met 18 maart 2016 in de gemeente Apeldoorn en/of Amsterdam en/of elders in
Nederland,
(telkens) opzettelijk (een) bij de Belastingwet voorziene aangifte(n), als
bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten (een) aangifte(n)
voor de inkomstenbelasting over het/de jaar/jaren 2010 en/of 2011 en/of 2012
en/of 2013 en/of 2014 onjuist en/of onvolledig heeft gedaan,
immers heeft verdachte (telkens) opzettelijk op het bij de Inspecteur der
belastingen of de Belastingdienst te Apeldoorn en/of Amsterdam ingeleverde
aangiftebiljet(ten) en/of ingediende electronische aangifte inkomstenbelasting
over de/het jaar/jaren 2010 en/of 2011 en/of 2012 en/of 2013 en/of 2014, een
te laag bedrag aan neveninkomsten uit binnenland en/of buitenland opgegeven
en/of een te laag belastbaar bedrag opgegeven, althans (telkens) een te laag
bedrag aan belasting opgegeven,
terwijl dat feit (telkens) ertoe strekte dat e weinig belasting werd geheven;
2.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 januari 2011
tot en met 31 december 2014 in de gemeente Amsterdam een ander, te weten
mevrouw [betrokkene] , die zich wederrechtelijk toegang tot of
verblijf in Nederland had verschaft, krachtens overeenkomst of aanstelling
arbeid heeft doen verrichten, terwijl hij, verdachte wist, althans ernstige
redenen had om te vermoeden dat de toegang of dat verblijf wederrechtelijk was.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Inleiding
Verdachte is in de tenlastegelegde periode werkzaam geweest als hoogleraar psychiatrie, gespecialiseerd in verslavingszorg. Daarnaast gaf hij diverse lezingen in binnen- en buitenland en verrichtte hij advieswerkzaamheden.
Verdachte heeft over de jaren 2010 tot en met 2014 slechts een deel van zijn bijverdiensten in zijn aangiften inkomstenbelasting opgegeven als andere inkomsten uit arbeid (niet uit dienstbetrekking). Met name in het buitenland genoten bijverdiensten zijn door verdachte niet opgegeven in die aangiften.
Daarnaast is uit onderzoek gebleken dat mevrouw [betrokkene] in de jaren 2011 tot en met 2014 tegen betaling gedurende vier uren per week schoonmaakwerkzaamheden heeft verricht voor verdachte. Volgens de IND is mevrouw [betrokkene] met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid illegaal in Nederland.
Verdachte heeft verklaard te weten dat mevrouw [betrokkene] illegaal in Nederland is.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat het onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen wordt verklaard.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gesteld dat de tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte deze feiten heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen [1] :
  • de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 9 juli 2018;
  • geschriften zijnde aangiften inkomstenbelasting over de jaren 2010, 2011, 2012, 2013 en 2014 (DOC-008 t/m 12);
  • een geschrift zijnde een overzicht waarin de inkomsten over de jaren 2010 tot en met 2014 op de bankafschriften zijn opgenomen (DOC-014 t/m 14d);
  • een geschrift zijnde een brief van verdachte gericht aan de Belastingdienst, gedateerd
10 april 2016, waarbij een overzicht is gevoegd van zijn wereldwijde bijverdiensten over de jaren 2010 tot en met 2014 (DOC-004);
- proces-verbaal van ambtshandeling betreffende het opvragen van informatie van de IND-ketenservicelijn (AMB-009).
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat:
1.
hij in de periode van 8 mei 2012 tot en met 18 maart 2016 in Nederland, telkens opzettelijk een bij de Belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten een aangifte voor de inkomstenbelasting over de jaren 2010 en 2011 en 2012 en 2013 en 2014 onjuist en/of onvolledig heeft gedaan, immers heeft verdachte opzettelijk op de bij de Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst te Apeldoorn en/of Amsterdam ingeleverde aangiftebiljetten en/of ingediende elektronische aangiften inkomstenbelasting over de jaren 2010 en 2011 en 2012 en 2013 en 2014, een te laag bedrag aan neveninkomsten uit binnenland en/of buitenland opgegeven en een te laag belastbaar bedrag opgegeven, terwijl dat feit telkens ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven;
2.
hij in de periode van 1 januari 2011 tot en met 31 december 2014 in de gemeente Amsterdam een ander, te weten mevrouw [betrokkene] , die zich wederrechtelijk toegang tot of verblijf in Nederland had verschaft, krachtens overeenkomst of aanstelling arbeid heeft doen verrichten, terwijl hij, verdachte, wist dat de toegang of dat verblijf wederrechtelijk was.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 69 lid 2 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en in artikel 197b van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1
het misdrijf:
opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist en/of onvolledig doen, terwijl het feit er toe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd;
feit 2
het misdrijf:
een ander, die zich wederrechtelijk toegang tot of verblijf in Nederland heeft verschaft, krachtens overeenkomst of aanstelling arbeid doen verrichten, terwijl hij weet dat de toegang of dat verblijf wederrechtelijk is.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden met een proeftijd van drie jaren, een taakstraf voor de duur van 240 uren en een geldboete van € 11.000,--.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit, nu verdachte volledig heeft meegewerkt aan het onderzoek en ook alle navorderingsaanslagen die hem zijn opgelegd heeft betaald, te veroordelen tot een lagere straf dan is geëist door de officier van justitie.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde
feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan belastingfraude door opzettelijk onjuiste belastingaangiften te doen. Als gevolg hiervan heeft hij te weinig inkomstenbelasting betaald. Voor de bepaling van de hoogte van het belastingnadeel heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de berekening van de Belastingdienst (DOC-030), die uitkomt op een bedrag van in totaal € 112.782,--.
Bij belastingheffing zijn gewichtige gemeenschapsbelangen betrokken. Met belastingheffing wordt immers beoogd de Staat der Nederlanden geldmiddelen te verschaffen die voor de taakvervulling van de Staat noodzakelijk zijn. Verdachte heeft door zijn handelwijze deze belangen geschonden. Dergelijk strafbaar gedrag leidt er uiteindelijk toe dat bonafide belastingplichtigen meer belasting moeten betalen. Voorts is het voor een goede werking van het systeem voor de heffing van inkomstenbelasting essentieel dat uitgegaan kan worden van de betrouwbaarheid, juistheid en volledigheid van de aangiften. Door aangiften te doen die niet stroken met de werkelijkheid wordt het systeem van de heffing van inkomstenbelasting ondergraven.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het te werk stellen van een illegaal in Nederland verblijvend persoon.
Bij de afweging welke straf aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank acht geslagen op de oriëntatiepunten voor straftoemeting zoals vastgesteld door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS), die in geval van een benadelingsbedrag dat ligt tussen € 70.000,-- en € 125.000,-- een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vijf tot negen maanden, dan wel de combinatie van een taakstraf met een voorwaardelijke gevangenisstraf vermelden.
Ook heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de bewezenverklaarde feiten in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Verdachte is niet eerder veroordeeld voor een vergelijkbaar strafbaar feit. De rechtbank weegt in het voordeel van verdachte mee dat hij volledig heeft meegewerkt aan het strafrechtelijk onderzoek en dat hij de navorderingsaanslagen, die hem door de Belastingdienst zijn opgelegd, volledig heeft betaald.
De rechtbank is gelet op het hiervoor overwogene van oordeel dat een taakstraf van 120 uren en een geldboete van € 25.000,-- een passende straf vormen.
7.4
De inbeslaggenomen voorwerpen
De rechtbank zal de teruggave aan verdachte gelasten van de onder hem in beslag genomen administratie, voor zover deze nog niet aan hem teruggegeven is.
De nog niet teruggegeven administratie is niet vatbaar voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en het belang van strafvordering verzet zich niet tegen teruggave.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust
deze beslissing op de artikelen 22c, 22d, 23, 24c en 57 Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1
het misdrijf:
opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist en/of onvolledig doen, terwijl het feit er toe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd;
feit 2
het misdrijf:
een ander, die zich wederrechtelijk toegang tot of verblijf in Nederland heeft verschaft, krachtens overeenkomst of aanstelling arbeid doen verrichten, terwijl hij weet dat de toegang of dat verblijf wederrechtelijk is;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1 en 2 bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
120 uren;
- beveelt, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
60 dagen;
- veroordeelt verdachte tot betaling van
een geldboete van € 25.000,-- (vijfentwintig duizend euro);
- beveelt dat bij niet volledige betaling en verhaal van de geldboete
vervangende
hechteniszal worden toegepast voor de duur van
160 dagen;
de inbeslaggenomen voorwerpen
- gelast de teruggave van de in beslag genomen administratie aan verdachte.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. Stam, voorzitter, mr. J.H.W.R. Orriëns-Schipper en mr. P.M.F. Schreurs, rechters, in tegenwoordigheid van H.J. Veldhuis, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 23 juli 2018.
Mr. Schreurs is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s zijn dit pagina’s uit het dossier van de Belastingdienst/FIOD met nummer 600584. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.