ECLI:NL:RBOVE:2018:2738

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
30 juli 2018
Publicatiedatum
30 juli 2018
Zaaknummer
08/710014-18 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor poging tot zware mishandeling, mishandeling en bedreiging van zijn ex-vriendin

Op 30 juli 2018 heeft de Rechtbank Overijssel een 31-jarige man uit Almelo veroordeeld voor meerdere strafbare feiten, waaronder poging tot zware mishandeling, mishandeling en bedreiging van zijn ex-vriendin. De rechtbank sprak de man vrij van poging tot doodslag, maar legde hem een gevangenisstraf op van 15 maanden, waarvan 9 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar. De man werd verminderd toerekeningsvatbaar geacht en moest zich laten behandelen voor zijn verslaving, met een contactverbod met het slachtoffer als bijzondere voorwaarde.

De zaak kwam aan het licht na een incident op 11 maart 2018, waarbij de verdachte zijn ex-vriendin met een knie op de keel drukte en een ijzeren stang tegen haar hals hield. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de intentie om de vrouw te doden, maar dat de verdachte wel degelijk opzettelijk zwaar lichamelijk letsel had willen toebrengen. De rechtbank baseerde haar oordeel op de verklaringen van de aangeefster, medische rapportages en de verklaring van de verdachte zelf.

De rechtbank hield rekening met de psychische toestand van de verdachte, die leed aan een borderline persoonlijkheidsstoornis en verslavingsproblemen. De verdachte had eerder geweld gebruikt tegen zijn ex-vriendin en had een geschiedenis van alcohol- en drugsgebruik. De rechtbank vond het noodzakelijk om een voorwaardelijke straf op te leggen, gekoppeld aan behandeling en toezicht door de reclassering, om herhaling van dergelijk gedrag te voorkomen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08/710014-18 (P)
Datum vonnis: 30 juli 2018
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 1987 in [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] ,
nu verblijvende in HvB Ooyerhoekseweg – Zutphen te Zutphen.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 16 juli 2018.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. K.J.L. de Valk en van hetgeen door verdachte en de raadsman mr. R. Oude Breuil, advocaat te Enschede, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:heeft geprobeerd om [slachtoffer] van het leven te beroven dan wel zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, dan wel zijn levensgezel heeft mishandeld;
feit 2:zijn levensgezel, [slachtoffer] , meerdere malen heeft mishandeld;
feit 3:[slachtoffer] heeft bedreigd;
feit 4:een ruit heeft vernield.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1.
hij in of omstreeks in de periode van 10 tot en met 11 maart 2018 te Almelo
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer]
opzettelijk van het leven te beroven,
met dat opzet (met kracht) met zijn knie/been op/tegen de keel, althans de
hals van die [slachtoffer] heeft gedrukt en/of (met kracht) met een ijzeren stang
op/om/tegen de keel, althans de hals van die [slachtoffer] heeft gedrukt en/of
gebogen (waardoor die [slachtoffer] geen adem kon halen),
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou
kunnen volgen, SUBSIDIAIR, terzake dat
hij in of omstreeks in de periode van 10 tot en met 11 maart 2018 te Almelo
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
met dat opzet,
- met een mes op/tegen de hals van die [slachtoffer] heeft gedrukt en/of
- ( met kracht) met zijn knie/been op/tegen de keel, althans de hals van die
[slachtoffer] heeft gedrukt en/of
- ( met kracht) met een ijzeren stang op/om/tegen de keel, althans de hals van
die [slachtoffer] heeft gedrukt en/of gebogen en/of
- ( met kracht) met zijn vuist op/tegen de neus, althans het gezicht van die
[slachtoffer] heeft geslagen en/of gestompt en/of
- die [slachtoffer] een kopstoot heeft gegeven,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou
kunnen volgen, MEER SUBSIDIAIR, terzake dat
hij in of omstreeks in de periode van 10 tot en met 11 maart 2018 te Almelo
zijn levensgezel, [slachtoffer] ,
heeft mishandeld door
- met een mes op/tegen de hals van die [slachtoffer] te drukken en/of
- ( met kracht) met zijn knie/been op/tegen de keel, althans de hals van die
[slachtoffer] te drukken en/of
- ( met kracht) met een ijzeren stand op/om/tegen de keel, althans de hals van
die [slachtoffer] te drukken en/of buigen en/of
- meermalen, althans tenminste eenmaal (met kracht) met zijn vuist op/tegen de
neus/kaak/slaap, althans het gezicht van die [slachtoffer] te slaan en/of stompen en/of
- die [slachtoffer] een kopstoot te geven en/of
- in de armen van die [slachtoffer] te bijten en/of te knijpen;
2.
hij in of omstreeks van 2 november 2017 tot en met 9 maart 2018 te Almelo
zijn levensgezel, [slachtoffer] , meermalen, althans tenminste eenmaal
heeft mishandeld door
- die [slachtoffer] (met kracht) in/ bij de keel, hals en/of kaken te grijpen en/of
vast te pakken,
- ( met kracht) met zijn vuist op/tegen de neus/kaak/slaap, althans het gezicht
of het lichaam van die [slachtoffer] te slaan en/of stompen en/of
- op/tegen het lichaam van die [slachtoffer] te schoppen en/of te trappen en/of
- in de armen van die [slachtoffer] te bijten en/of te knijpen en/of
- ( met kracht) een harde duw op/tegen het lichaam te geven;
3.
hij op of omstreeks 11 januari 2018 te Almelo
[slachtoffer] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling,
door die [slachtoffer] dreigend de woorden toe te voegen: "Als je nog 1 keer contact
opneemt dan ben je aan de beurt [slachtoffer] ." en/of "Dr komen er nog wat voor jou!"
en/of "Kankerkind.. Ik vermoord je wel! jij moet niet altijd grote bek .. want
dan vermoord ik je, ik zweer het je! Ik zweer het hoor!", althans woorden van
gelijke dreigende aard of strekking;
4.
hij op of omstreeks 11 januari 2018 te Almelo
opzettelijk en wederrechtelijk
een ruit (bij de voordeur), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan
een ander, te weten aan [slachtoffer] , althans aan een ander dan verdachte
toebehoorde,
heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Feit 1
4.1.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de primair ten laste gelegde poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen kan worden. Volgens de officier van justitie had verdachte voorwaardelijk opzet op de dood van aangeefster [slachtoffer] (hierna: aangeefster).
4.1.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat het primair ten laste gelegde niet bewezen kan worden verklaard, omdat verdachte geen (voorwaardelijk) opzet had om aangeefster te doden. Gelet op het bij aangeefster vastgestelde letsel is de verdediging van mening dat geen sprake was van een aanmerkelijke kans op de dood. Het subsidiair ten laste gelegde kan volgens de raadsman wel bewezen worden.
4.1.3
Het oordeel van de rechtbank
Op basis van de verklaringen van aangeefster, de letselverklaring en de verklaring van verdachte bij de politie, stelt de rechtbank vast dat er tussen verdachte en aangeefster op 11 maart 2018 in Almelo een handgemeen heeft plaatsgevonden, waarbij verdachte zijn knie op/tegen de keel van aangeefster heeft gedrukt, een ijzeren stang tegen haar keel heeft gedrukt en gebogen, met zijn vuist op de neus van aangeefster heeft gestompt en aangeefster een kopstoot heeft gegeven.
Verdachte heeft ter zitting ontkend dat hij aangeefster heeft willen doden.
Aangeefster heeft verklaard dat verdachte zijn been/knie op haar keel zette en hard drukte, waardoor zij geen lucht kreeg en naar adem moest happen. Ze voelde pijn en dacht dat hij haar ging vermoorden. Vervolgens drukte hij een ijzeren douchestang tegen haar hals en drukte deze heel hard dicht waardoor zij pijn voelde en geen lucht meer kreeg, het wit werd voor haar ogen, zij een soort lichtflitsen zag, naar lucht moest happen en zij zichzelf voelde wegzakken. Ze dacht dat ze dood ging.
Uit de rapportage opgemaakt naar aanleiding van het medisch forensisch onderzoek blijkt, dat er bij aangeefster 23 letsels zijn waargenomen die voor het merendeel passen bij uitwendig stomp geweld, zoals slaan, stompen, schoppen, knijpen, stoten of vallen. Door de forensisch arts zijn meerdere letsels aan de hals van aangeefster geconstateerd, die passen bij bloeduitstortingen en kneuzing van de huid veroorzaakt door stomp geweld en enkele oppervlakkige wondjes veroorzaakt door iets scherps. De letsels zijn volgens de arts niet levensbedreigend. Voorts merkt de arts op dat het dichtdrukken van de hals of keel grote risico’s met zich mee brengt omdat hierdoor zowel de luchtpijp als de halsslagaders kunnen worden afgesloten. In beide gevallen zal dat kunnen leiden tot zuurstofgebrek al dan niet met hersenschade tot gevolg. De mate van schade is afhankelijk van de kracht waarmee de hals wordt dichtgedrukt en de duur ervan.
De rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte willens en wetens aangeefster om het leven heeft willen brengen, nu zich daarvoor onvoldoende aanwijzingen in het dossier bevinden. De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of verdachte voorwaardelijk opzet had op de dood van aangeefster. Ten aanzien van voorwaardelijk opzet geldt dat bewezen moet worden dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij aangeefster had kunnen doden door met zijn knie/been op haar keel te drukken en een ijzeren stang tegen de keel van aangeefster te drukken. Naar het oordeel van de rechtbank is dat niet het geval. Uit het dossier blijkt onvoldoende hoe lang het drukken met de knie/het been en de ijzeren staaf heeft geduurd en met hoeveel kracht dat drukken gepaard is gegaan, zodat daaruit een aanmerkelijke kans op de dood niet af te leiden is. Ook het bij aangeefster ontstane letsel is niet van zodanige aard dat daaruit de aanmerkelijke kans op de dood afgeleid kan worden. Daarom is de rechtbank van oordeel dat niet bewezen is dat het door verdachte drukken met zijn knie/been en met een ijzeren stang kan worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg (de dood van aangeefster) dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte bewust die kans heeft aanvaard. De rechtbank zal verdachte dan ook van het primair ten laste gelegde vrijspreken nu er onvoldoende bewijs is voor (voorwaardelijk) opzet op de dood van aangeefster.
De rechtbank is van oordeel dat het subsidiair ten laste gelegde wel bewezen is.
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachtes raadsman zich op het standpunt stelt dat het subsidiair ten laste gelegde bewezen kan worden en door verdachte of namens hem geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen [1] :
  • het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] van 11 maart 2018, pagina’s 47 tot en met 49;
  • de letselrapportage inzake het medisch forensisch onderzoek van aangeefster [slachtoffer] , opgemaakt door R.C.A. Santing, forensisch arts FMG, op 6 april 2018;
  • het proces-verbaal van verhoor van verdachte van 11 maart 2018, pagina 137.
4.2
Feit 2
[slachtoffer] heeft op 11 januari 2018 aangifte gedaan van meerdere mishandelingen die door verdachte zijn gepleegd in de periode vanaf 2 november 2017.
Zij heeft onder meer verklaard dat er op 11 januari 2018 een handgemeen heeft plaatsgevonden, waarbij verdachte aangeefster heeft geduwd waardoor zij tegen het aanrecht viel. Aangeefster voelde hierdoor pijn in haar heup. Verder heeft aangeefster verklaard dat verdachte haar bij de keel heeft gepakt, haar mond heeft dicht geduwd en haar in haar buik en tegen haar linkerbeen heeft geschopt. Aangeefster heeft hierdoor pijn ondervonden en letsel opgelopen. Aangeefster vond het heel eng en was bang dat haar iets zou overkomen. [2]
Op 11 maart 2018 heeft aangeefster verklaard dat zij na haar aangifte van januari 2018 wederom mishandeld is door verdachte, maar dat zij toen niet durfde om de politie te bellen. [3]
Bij de politie heeft verdachte verklaard dat het kan kloppen dat verdachte aangeefster heeft geduwd. [4] Ter terechtzitting van 16 juli 2018 heeft verdachte verklaard dat hij aangeefster tijdens de relatie weleens klappen heeft gegeven. [5]
Op grond van de hiervoor genoemde aangifte en de verklaring van verdachte is de rechtbank van oordeel dat het onder 2 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen is.
4.3
Feiten 3 en 4
De rechtbank is evenals de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat verdachte de onder 3 en 4 ten laste gelegde feiten heeft gepleegd.
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van deze ten laste gelegde feiten op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte deze feiten heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin Sv, zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen:
  • het proces-verbaal van de terechtzitting van 16 juli 2018, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste volzin, Sv;
  • het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] van 11 januari 2018, pagina 150;
  • het proces-verbaal van verhoor aangeefster van [slachtoffer] van 12 januari 2018,
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht niet bewezen wat aan de verdachte onder 1 primair is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De rechtbank acht op grond van de hierboven genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat:
1 subsidiair.
hij in de periode van 10 tot en met 11 maart 2018, te Almelo, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet,
- met zijn knie/been op/tegen de keel van die [slachtoffer] heeft gedrukt en
- ( met) een ijzeren stang tegen de keel van die [slachtoffer] heeft gedrukt en gebogen en
- met zijn vuist op de neus van die [slachtoffer] heeft gestompt en
- die [slachtoffer] een kopstoot heeft gegeven,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij in de periode van 2 november 2017 tot en met 9 maart 2018 te Almelo zijn levensgezel, [slachtoffer] , meermalen heeft mishandeld door
- die [slachtoffer] bij de keel/hals vast te pakken en
- op het lichaam van die [slachtoffer] te slaan en
- tegen het lichaam van die [slachtoffer] te schoppen en
- een harde duw tegen het lichaam te geven;
3.
hij op 11 januari 2018 te Almelo [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer] dreigend de woorden toe te voegen: "Als je nog 1 keer contact opneemt dan ben je aan de beurt [slachtoffer] ." en "Dr komen er nog wat voor jou!" en "Kankerkind.. Ik vermoord je wel! jij moet niet altijd grote bek .. want dan vermoord ik je, ik zweer het je! Ik zweer het hoor!";
4.
hij op 11 januari 2018 te Almelo opzettelijk en wederrechtelijk een ruit (bij de voordeur), die aan een ander dan verdachte toebehoorde, heeft vernield.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd.
De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 45, 285, 300, 302, 304 en 350 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1 subsidiair
het misdrijf: poging tot zware mishandeling;
feit 2
het misdrijf: mishandeling, meermalen gepleegd;
feit 3
het misdrijf: bedreiging, met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling;
feit 4
het misdrijf: opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, met daaraan gekoppeld de (bijzondere) voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering en met aftrek van de in voorarrest doorgebrachte tijd. De officier van justitie heeft er bij deze vordering rekening mee gehouden dat de feiten verdachte in verminderde mate toegerekend kunnen worden.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de tot en met deze uitspraak in voorarrest doorgebrachte tijd passend is. Daarnaast acht de raadsman een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden passend. De raadsman is het met de officier van justitie eens dat de geadviseerde bijzondere voorwaarden kunnen worden opgelegd.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling door met zijn been/knie de keel van zijn toenmalige vriendin dicht te drukken en met een ijzeren stang tegen de keel van zijn vriendin te drukken. Hierdoor heeft aangeefster pijn ondervonden en letsel opgelopen. Daarnaast heeft verdachte aangeefster meerdere malen geslagen en een kopstoot gegeven waardoor zij meerdere letsels heeft opgelopen. Verdachte heeft vaker geweld gebruikt tegen zijn vriendin en heeft haar bedreigd. Het alcohol- en drugsgebruik van verdachte speelde daarbij een rol. Door zijn handelen heeft verdachte de lichamelijke integriteit van aangeefster geschonden en haar respectloos behandeld. Dat rekent de rechtbank verdachte aan.
Voor wat betreft de persoon van de verdachte overweegt de rechtbank als volgt. Uit het
psychologisch rapport van 11 juni 2018 blijkt onder meer dat bij de verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens in de zin van een borderline persoonlijkheidsstoornis met antisociale trekken en ernstige stoornissen in het gebruik van alcohol, speed en GHB. Ten tijde van het ten laste gelegde was de ziekelijke stoornis ook aanwezig. Ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde was verdachte onder invloed van alcohol. Door de ernstige stoornis in het gebruik van alcohol was verdachte niet in staat de aangeboden alcohol af te slaan en was hij niet in staat het alcoholgebruik te beperken. Verdachte was tevens niet in staat zijn emoties op andere wijze te uiten dan door impulsief agressief gedrag. De psycholoog acht verdachte verminderd toerekeningsvatbaar. Verdachte heeft problemen op alle levensgebieden. Verder zijn er geen beschermende factoren in persoonlijkheid of functioneren van verdachte, heeft hij geen huisvesting, geen dagbesteding, financiële problemen en geen sociaal netwerk. De recidivekans wordt als matig tot hoog ingeschat. Verdachte zou gebaat zijn bij een intensieve klinische behandeling in een kliniek met expertise op het gebied van persoonlijkheidsstoornissen, verslavingsproblemen en forensische problemen. De psycholoog denkt hierbij aan de Forensische verslavingskliniek Piet Roorda van Tactus. Een behandeling binnen een vrijwillig kader acht de psycholoog niet passend. Geadviseerd wordt een (deels) voorwaardelijk straf op te leggen, waarbij de beschreven behandeling als bijzondere voorwaarde wordt opgelegd.
De rechtbank neemt de conclusie van de psycholoog met betrekking tot het in verminderde mate toerekenen van de feiten over en maakt deze tot de hare.
Het reclasseringsadvies van 11 juli 2018 sluit aan bij voornoemd psychologisch rapport. Verdachte stond in het kader van een schorsing van de preventieve hechtenis onder toezicht van Reclassering Nederland. De rechter-commissaris heeft deze schorsing opgeheven, nadat verdachte vier voorwaarden had overtreden. Verdachte beschikt over zeer beperkte beschermende factoren. Verdachte heeft problemen op alle levensgebieden. De reclassering is van mening dat verdachte gebaat zal zijn bij een intensieve klinische behandeling in een forensische kliniek met expertise op het gebied van persoonlijkheidsstoornissen en verslavingsproblemen. De reclassering adviseert een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met als bijzondere voorwaarden:
  • een meldplicht,
  • opname in een op basis van een door het NIFP-IFZ afgegeven indicatiestelling in FVK Piet Roorda of een soortgelijke instelling,
  • (ter beoordeling van de reclassering) gevolgd door een ambulante behandeling bij een forensische poli, JusTact of soortgelijk, binnen welke ambulante behandeling, indien de reclassering dat noodzakelijk acht, een kortdurende klinische opname kan plaatsvinden ten behoeve van crisis, detoxificatie, stabilisatie, observatie en/of diagnostiek voor de duur van maximaal zeven weken, en
  • een contactverbod met aangeefster.
De rechtbank acht de oplegging van een gevangenisstraf passend en geboden gelet op de ernst van de feiten. De rechtbank heeft bij het bepalen van de strafmodaliteit en de hoogte daarvan rekening gehouden met de adviezen van de psycholoog en de reclassering. Verder heeft de rechtbank acht geslagen op het uittreksel van de justitiële documentatie van de verdachte van 14 juni 2018. Hieruit blijkt dat verdachte in het verleden eerder met politie en justitie in aanraking is geweest.
Alle omstandigheden in deze zaak in aanmerking genomen, is de rechtbank van oordeel dat van de op te leggen vrijheidsstraf een deel voorwaardelijk moet worden opgelegd om verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. Aan die voorwaardelijke straf zal de rechtbank de bijzondere voorwaarden koppelen zoals die zijn geadviseerd door de reclassering.
De rechtbank is verder van oordeel dat op grond van artikel 14c Sr te stellen voorwaarden en het op grond van artikel 14d Sr uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar moeten zijn nu er - gelet op de persoonlijkheid van verdachte, de aard van de bewezen verklaarde feiten en het ingeschatte recidiverisico - ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van één of meer personen.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 14e, 27 en 57 Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair, 2, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1 subsidiair, 2, 3 en 4 meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 subsidiair: poging tot zware mishandeling;
feit 2: mishandeling, meermalen gepleegd;
feit 3: bedreiging, met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling;
feit 4: opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het hierboven bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden, waarvan 9 maanden voorwaardelijk,met een
proeftijd van drie jaren;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
- omdat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- omdat de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of omdat de veroordeelde geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden;
- omdat de veroordeelde geen medewerking aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14d, tweede lid, Sr heeft verleend, medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- omdat de veroordeelde tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
bijzondere voorwaardendat veroordeelde:
- zich, zodra hij hiertoe uitgenodigd wordt, meldt bij Tactus Reclassering op het in de uitnodigingsbrief vermelde adres. Hierna moet veroordeelde zich houden aan de afspraken en aanwijzingen gegeven door of namens de reclassering en moet zich blijven melden, zo frequent en zo lang deze instelling dat nodig acht;
- zich laat opnemen in de forensische verslavingskliniek (FVK) Piet Roorda of een soortgelijke intramurale instelling, zulks ter beoordeling van NIFP-IFZ, waarbij veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de (geneesheer-)directeur van die instelling zullen worden gegeven;
- zich aansluitend aan de klinische behandeling, ambulant laat behandelen door JusTact forensische poli of soortgelijke ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens die instelling zullen worden gegeven, ook als dit inhoudt een kortdurende klinische opname van maximaal 7 weken ten behoeve van crisis, detoxificatie, stabilisatie, observatie en/of diagnostiek, als de reclassering dit noodzakelijk acht, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die opname door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven;
- op geen enkele wijze contact opneemt en/of onderhoudt met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] 1989, zo lang de reclassering dit nodig acht;
- draagt deze reclasseringsinstelling op om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
- beveelt dat de op grond van artikel 14c Sr gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14d Sr uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Venekatte, voorzitter, mr. C.C.S. Bordenga-Koppes en mr. M. van Berlo, rechters, in tegenwoordigheid van Z. Ülger-Demir, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 30 juli 2018.
Mr. Van Berlo is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de regiopolitie Oost-Nederland met nummer PL0600-2018134095. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] van 11 januari 2018, pagina 149.
3.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] van 11 maart 2018, pagina 47.
4.Het proces-verbaal van verhoor verdachte van 13 maart 2018, pagina 142.
5.Het proces-verbaal van de terechtzitting van 16 juli 2018, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste volzin, Sv.