ECLI:NL:RBOVE:2018:2695

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
18 juli 2018
Publicatiedatum
26 juli 2018
Zaaknummer
C/08/206430 / HA RK 17-121
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling vordering tot betaling van vakantiegeld en niet-genoten vakantiedagen

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 18 juli 2018 een beschikking gegeven in een geschil tussen de besloten vennootschap [B] en de werknemer [A]. De procedure betreft een vordering van [A] tot betaling van vakantiegeld en niet-genoten vakantiedagen. De rechtbank heeft vastgesteld dat [A] recht heeft op 25 vakantiedagen per jaar, en dat vakantiedagen die niet zijn opgenomen in het jaar waarin zij zijn verworven, vervallen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de vakantiedagen die [A] heeft genoten tijdens de collectieve bedrijfssluiting niet in mindering mogen worden gebracht op het aantal vakantiedagen waar hij recht op heeft. Hierdoor resteert er een saldo van 20½ niet-genoten vakantiedagen aan het einde van het dienstverband van [A].

Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat de vordering van [A] tot betaling van vakantiegeld en de vergoeding voor niet-genoten vakantiedagen toewijsbaar is. De rechtbank heeft de hoogte van de vergoeding vastgesteld op € 17.581,74 bruto, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 1 augustus 2017. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de wettelijke verhoging van de vordering tot betaling van het vakantiesaldo tot nihil moet worden gematigd, gezien de omstandigheden van de schorsing van [A].

De rechtbank heeft beide partijen deels in het gelijk gesteld en de proceskosten gecompenseerd, waarbij beide partijen hun eigen kosten dragen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders verzochte is afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: C/08/206430 / HA RK 17-121

Beschikking van 18 juli 2018

in de zaak van

[A] ,

wonende te [plaats] ,
verzoekende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen [A] ,
advocaat mr. J.A. Hamelink,
tegen

de besloten vennootschap [B] ,

gevestigd en kantoorhoudende te [plaats] ,
verwerende partij in conventie,
verzoekende partij in reconventie,
hierna te noemen [B] ,
advocaten mrs. A.J.D. Bekius en H.H. Pomper.

Procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt uit:
– het verzoekschrift, ontvangen op 21 augustus 2017
– het verweerschrift, tevens conclusie van eis in reconventie, ontvangen op 6 december 2017
– de conclusie van antwoord in reconventie
– de mondelinge behandeling van 20 december 2017
– de pleitnota van [A]
– de pleitnota van [B]
– de beschikking van 16 januari 2018
– de herstelbeschikking van 21 februari 2018
– de akte van [B]
– de akte van [A]
– de akte van [B] .
In de beschikking van 16 januari 2018 is geoordeeld dat het verzoek van [A] grotendeels behoort te worden afgewezen. Van zijn verzoek resteren de vordering tot betaling van het vakantiegeld en de niet-genoten vakantiedagen. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de opbouw en opname van de vakantiedagen.
Het tegenverzoek van [B] is afgesplitst en verwezen naar de dagvaardingsprocedure.

Vakantiedagen

1. Artikel 7 van de arbeidsovereenkomst met [A] bepaalt onder meer, dat hij recht heeft op 25 vakantiedagen per jaar. Ook bepaalt de overeenkomst:
Indien er sprake is van een algemene bedrijfssluiting dan zal de werknemer zijn vakantie opnemen tijdens die bedrijfssluiting. De regeling voor ATV dagen is niet van toepassing op de functie van de werknemer. Wanneer het bedrijf van de werknemer gesloten is wegens het collectief opnemen van één of meer ATV dagen zal de werknemer voor die dag of dagen een extra vrije dag genieten met behoud van salaris boven de aan hem toegekende dagen. Vakantiedagen die niet zijn opgenomen in het jaar waarin zij worden verworven vervallen.
2. Op grond van dit artikel staat vast dat [A] recht heeft op 25 vakantiedagen per jaar en dat hij tijdens de bedrijfssluiting vakantie zal opnemen. Ook blijkt hieruit dat hij gedurende de collectief opgenomen ATV-dagen (ook ADV-dagen genoemd), als het bedrijf in verband daarmee is gesloten, vakantiedagen geniet
boven de aan hem toegekende dagen.
3. Bij de berekening van het aantal resterende vakantiedagen gaat [B] er ten onrechte vanuit dat de als (extra) vakantiedagen genoten ATV-dagen (in verband met de bedrijfssluiting tijdens die dagen) op het saldo van 25 dagen in mindering mogen worden gebracht. Die ‘ATV-dagen’ van [A] komen immers bovenop het aantal van 25 vakantiedagen.
4. De rechtbank gaat daarom uit van 25 vakantiedagen per jaar en laat de genoten vakantiedagen die samenvallen met de collectief genoten ATV-dagen buiten beschouwing. Verder gaat de rechtbank uit van het door [A] overgelegde, vervolgens niet weersproken
Overzicht ADV-, snipper en vakantiedagen 2016.
5. In 2016, tot december van dat jaar, in welke maand [A] is geschorst, heeft hij in elk geval de volgende vakantiedagen genoten: 8 februari (carnaval), 25 maart (Goede vrijdag) en 1 tot en met 19 augustus (bouwvak). Dat levert een totaal op van 17 vakantie- en snipperdagen. Duidelijke aanwijzingen ontbreken dat hij in 2016 meer vakantiedagen heeft genoten die op het saldo van 25 in mindering mogen worden gebracht. Zoals overwogen komen de ‘ATV-dagen’ bovenop het vakantiesaldo. Er blijven dus 8 van de 25 dagen over. In 2017 heeft [A] 12½ vakantiedagen opgebouwd, en door de schorsing geen vakantiedagen kunnen opnemen. In totaal dus 20½ niet-genoten vakantiedagen per einde dienstverband.
6. [B] is niet bevoegd de volgens haar door [A] onder werktijd verrichte privé-activiteiten, waarmee volgens haar ten minste 100 uren zijn gemoeid, met het vakantiedagensaldo te verrekenen, zoals [A] met juistheid heeft betoogd.
7. Van verjaring na vijf jaren (art. 7:642 BW) of van verval na zes maanden (art. 7:640a BW) is geen sprake, zoals [B] subsidiair nog heeft betoogd. Verjaring niet omdat de termijn van vijf jaren niet is verstreken, en verval niet omdat [A] ten gevolge van de schorsing in december 2016 redelijkerwijs niet in staat is geweest daarna vakantiedagen op te nemen.
8. Het beding in de arbeidsovereenkomst dat niet-genoten vakantiedagen aan het einde van het jaar vervallen is in strijd met de wet en daarom nietig (art. 7:645 BW). [B] heeft er ook geen beroep op gedaan.
9. Wat betreft de omvang van de vergoeding is de rechtbank van oordeel dat uitgegaan moet worden van de volgende salariscomponenten: het bruto maandsalaris van € 7.839,44 vermeerderd met € 627,16 vakantiegeld en met het bedrag van de gemiddelde winstdeling per maand van € 2.189,69. Deze bedragen zijn door [B] namelijk niet bestreden. Wel heeft zij bestreden dat ook rekening moet worden gehouden met een bedrag van € 1.250,00 per maand op grond van de door [A] overgelegde overeenkomst van 2 juni 2009. De rechtbank deelt het standpunt van [B] dat op grond van deze overeenkomst niet kan worden aangenomen dat het bedrag van de servicekosten van € 15.000,00 per jaar verband houdt met de door [A] te leveren arbeidsprestatie. Het bedrag behoort dus niet tot het loon.
10. Op grond van het vorenstaande dient te worden uitgegaan van een salaris per maand van € 10.656,29 bruto. Dat levert, uitgaande van gemiddeld 260 werkdagen per jaar (52 weken van vijf dagen) en een jaarloon van € 127.875,48 (12 x € 10.656,29) een all-in dagloon op van € 491,83. De vergoeding wegens niet-genoten vakantiedagen bedraagt dus 20½ x € 491,83 is € 10.082,49 bruto.
11. De in de akte van 15 maart 2018 alsnog gevorderde wettelijke verhoging over het bedrag van het vakantiesaldo matigt de rechtbank tot nihil, vanwege de aanleiding tot de beëindiging van de arbeidsovereenkomst en de lange duur van de schorsing (gedurende ruim een half jaar) met behoud van loon.
12. Het vakantiegeld is onweersproken becijferd op een bedrag van € 7.499,25 bruto. Zie ook productie 10 van [B] .
In totaal heeft [A] dus nog recht op € 17.581,74 bruto.
13. De wettelijke rente over beide bedragen is toewijsbaar met ingang van 1 augustus 2017, ervan uitgaande dat onder normale omstandigheden de betaling van het tegoed in de loop van de maand juli 2017 zou hebben plaatsgevonden. Per 1 juli 2017 is [A] immers ontslagen.
14. De vordering tot afgifte van een bruto/netto-specificatie is als op de wet gegrond toewijsbaar.
15. Beide partijen zijn deels in het gelijk gesteld. Daarom zal de rechtbank de proceskosten te zijner tijd compenseren.

Beslissingen

De rechtbank:
1. veroordeelt [B] tegen bewijs van kwijting aan [A] te betalen € 17.581,74 bruto vermeerderd met de wettelijke rente van artikel 6:119 BW over het netto equivalent van dit bedrag vanaf 1 augustus 2017 tot de dag van de voldoening;
2. veroordeelt [B] tot afgifte aan [A] van een deugdelijke bruto/netto-specificatie, tegelijk met de betaling van het netto bedrag;
3. compenseert de proceskosten in die zin dat beide partijen de eigen kosten dragen;
4. verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
5. wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.H. de Haan, en in het openbaar uitgesproken op 18 juli 2018.