4.3Het oordeel van de rechtbank
Verdachte wordt - kortgezegd - onder 1 verweten dat zijn bedrijven in Drenthe pootaardappelen van het ras Innovator hebben geteeld, terwijl de teelt van dat ras in Drenthe niet was toegestaan en onder 2 dat zijn bedrijven gebruik hebben gemaakt van niet goedgekeurde pootaardappelen.
De rechtbank stelt op grond van uittreksels van de Kamer van Koophandel vast dat [X] B.V. enig aandeelhouder, was van de in de tenlastelegging genoemde bedrijven [A] B.V., [B] B.V. en [C] B.V., en dat verdachte enig aandeelhouder en bestuurder was van [X] B.V. Laatstgenoemde vennootschap was bestuurder van vorengenoemde vennootschappen. Verdachte was derhalve middellijk bestuurder van [A] B.V., [B] B.V. en [C] B.V.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat [A] B.V., [B] B.V. en [C] B.V. in de ten laste gelegde periode op de in de tenlastelegging onder feit 1 genoemde percelen aardappelplanten van het ras Innovator hebben geteeld en dat deze bedrijven aardappelen hebben geteeld, waarbij gebruik is gemaakt van pootaardappelen van de onder feit 2 genoemde zetmeelrassen zonder dat die pootaardappelen waren goedgekeurd door de daartoe bevoegde instantie.
Ter terechtzitting van 12 juli 2018 is verder aan de orde gesteld welk van de bedrijven verantwoordelijk was voor welke activiteiten en op welke percelen. Verdachte heeft hieromtrent verklaard dat [A] B.V., [B] B.V. en [C] B.V. zich allen bezighielden met de aardappelteelt, dat deze bedrijven erg met elkaar verweven zijn, dat zij elkaar over en weer dienstig zijn en in feite als één bedrijf kunnen worden beschouwd.
De rechtbank heeft geen reden om aan de juistheid van die verklaring te twijfelen stelt op grond daarvan vast dat [A] B.V., [B] B.V. en [C] B.V. min of meer vergelijkbare en onderling uitwisselbare bedrijfsactiviteiten uitvoerden en dat de bedrijven daarbij over en weer aan elkaar dienstig waren. De rechtbank is van oordeel dat deze bedrijven aldus in bewuste en nauwe samenwerking met elkaar aardappelplanten van het ras Innovator (als genoemd onder feit 1) c.q. aardappelen van de onder feit 2 genoemde rassen geteeld hebben op de in de tenlastelegging genoemde percelen.
De rechtbank overweegt - toetsend aan de daarvoor volgens vaste jurisprudentie geldende criteria - dat voornoemde teelt telkens is verricht in de sfeer van de daarbij betrokken rechtspersoon. Immers was in elk van bedrijven de feitelijke bedrijfsactiviteit geconcentreerd, werd telkens uitgevoerd door werknemers van de bedrijven en was de teelt ook dienstig aan deze bedrijven. De rechtbank is gelet hierop van oordeel dat de teelt van de in de tenlastelegging genoemde aardappelen en aardappelplanten aan elk van deze bedrijven in strafrechtelijke zin kan worden toegerekend.
De rechtbank heeft hiervoor reeds vastgesteld dat verdachte in de ten laste gelegde periode middellijk bestuurder was van voornoemde bedrijven. Ter terechtzitting heeft verdachte bovendien bevestigd dat hij ook feitelijk leiding gaf aan deze bedrijven en heeft hij verder verklaard dat hij in die hoedanigheid - dus niet als privépersoon - voor deze bedrijven optrad.
Resumerend heeft verdachte bekend dat zijn bedrijven in strijd met de geldende regelgeving aardappelen hebben geteeld en is de rechtbank van oordeel dat dit aan deze bedrijven kan worden toegerekend en dat dit ook aan verdachte als feitelijk leidinggever van die bedrijven kan worden toegerekend. Bewezenverklaring van de ten laste gelegde overtredingen staat daarmee vast. De door verdachte aangevoerde - hiervoor onder 4.2 weergegeven - redenen voor zijn handelwijze bevatten - ook welwillend beschouwd - naar het oordeel van de rechtbank geen bewijsverweren en nopen de rechtbank daarom niet tot nadere overwegingen met betrekking tot het bewijs.
De rechtbank acht op grond van het voorgaande het onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat - kortgezegd - verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan de door [A] B.V., [B] B.V. en [C] B.V. verrichte, met de regelgeving strijdige teelt van aardappelen en aardappelplanten.
Voor zover aan verdachte onder 1 en 2 - na wijziging van de tenlastelegging - eveneens is tenlastegelegd dat hij zich in (eigen) persoon heeft schuldig gemaakt aan de teelt van aardappelen en aardappelplanten in strijd met de regelgeving, zal de rechtbank verdachte vrijspreken, nu op grond van het dossier niet zonder meer kan worden vastgesteld dat verdachte ook zelf feitelijke handelingen met betrekking tot die teelt heeft verricht.
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte deze feiten heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen.
1. Proces-verbaal, pagina 40-41, in combinatie met bijlage 40, pagina 179-180;
2. Proces-verbaal, pagina 43, in combinatie met bijlage 40, pagina 179-180;
3. Proces-verbaal, pagina 27, in combinatie met bijlage 40, pagina 179-180;
4. Proces-verbaal, pagina 32-33, in combinatie met bijlage 40, pagina 179-180;
5. Het proces-verbaal van de terechtzitting van 12 juli 2018, voor zover inhoudende de
bekennende verklaring van verdachte.
1. Proces-verbaal, pagina 40, in combinatie met bijlage 40, pagina 179-180;
2. Proces-verbaal, pagina 41, in combinatie met bijlage 40, pagina 179-180;
3. Proces-verbaal, pagina 45-46, in combinatie met bijlage 40 pagina 179-180;
4. Proces-verbaal, pagina 46-47, in combinatie met bijlage 40, pagina 179-180;
5. Proces-verbaal, pagina 48-49, in combinatie met bijlage 40, pagina 179-180;
6. Het proces-verbaal van de terechtzitting van 12 juli 2018, voor zover inhoudende de
bekennende verklaring van verdachte.