ECLI:NL:RBOVE:2018:2590

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
24 juli 2018
Publicatiedatum
24 juli 2018
Zaaknummer
08/910012-16 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte voor het maken en gebruiken van geheime opnamen tijdens mediationgesprek

De rechtbank Overijssel heeft op 24 juli 2018 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 55-jarige vrouw, die werd verdacht van het maken van geheime opnamen tijdens een mediationgesprek. De vrouw werd vrijgesproken van het maken van deze opnamen, omdat de rechtbank niet buiten redelijke twijfel kon vaststellen dat zij degene was die de opname had gemaakt. De vrouw had steeds ontkend de opname te hebben gemaakt, en haar man verklaarde dat hij een envelop met een CD met de geluidsopname bij de post had gevonden. Er was geen onderzoek gedaan naar de envelop, de opname zelf, de telefoon van de vrouw of de ruimte waar het gesprek had plaatsgevonden. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de andere aanwezigen, die ontkenden opnamen te hebben gemaakt, niet voldoende waren om te concluderen dat de vrouw de opname had gemaakt. De enkele omstandigheid dat zij mogelijk een belang had, maakte dit niet anders.

De rechtbank behandelde ook de vordering van de officier van justitie en het verweer van de verdediging. De verdediging had aangevoerd dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moest worden verklaard wegens overschrijding van de redelijke termijn, maar de rechtbank wees dit verzoek af. De rechtbank concludeerde dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging, maar dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de tenlastelegging en verklaarde de benadeelde partij niet-ontvankelijk in zijn vordering tot schadevergoeding, aangezien de verdachte was vrijgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08/910012-16 (P)
Datum vonnis: 24 juli 2018
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1971 in [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 7 oktober 2016, 5 april 2018 en 10 juli 2018.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. A.C. Waterman en van hetgeen door verdachte en de raadsvrouw, mr. R.J.J. Bosma, advocaat te Spier, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er na wijziging van de tenlastelegging van 7 oktober 2016, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het zonder toestemming gebruik maken van een heimelijk opgenomen gesprek door delen van die opname te verwerken in een brief en een klacht en die brief en klacht te verzenden naar en in te dienen bij de korpschef van de Nationale Politie en de Mediation Federatie Nederland.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij op of omstreeks 01 juli 2015 te Beilen en/of Rotterdam en/of Den Haag, althans in Nederland, gegevens die, naar hij, verdachte, redelijkerwijs wist of moest vermoeden, door
wederrechtelijk afluisteren, aftappen en/of opnemen van een gesprek,
telecommunicatie of andere gegevensoverdracht of andere gegevensverwerking
door geautomatiseerde werk waren verkregen en te zijner kennis waren gekomen,
opzettelijk aan een ander bekend heeft gemaakt, immers heeft hij
geluidsopnames, welke heimelijk waren gemaakt tijdens een
mediation-bijeenkomst op 15 april 2015 te Hengelo (O) waarbij op het moment
van het maken van die geluidsopnames [mediator] (mediator), [plv. districtschef] (plv.
districtschef) bijgestaan door [juridisch adviseur] (juridisch adviseur) aanwezig
waren,
gebruikt/weergegeven/verwerkt in een brief en een klacht en die brief en die
klacht op 1 juli 2015 verzonden naar en ingediend bij respectievelijk de korpschef
Nationale Politie en de Mediation Federatie Nederland.

3.De voorvragen

3.1
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft – overeenkomstig haar overgelegde en aan het proces-verbaal van de terechtzitting gehechte pleitnota – aangevoerd dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging van verdachte wegens overschrijding van de redelijke termijn, dan wel verzocht artikel 36 Wetboek van Strafvordering (Sv) toe te passen en te verklaren dat de zaak is geëindigd.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de procedure weliswaar lang heeft geduurd, maar dat dat niet volledig aan het Openbaar Ministerie te wijten is.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Een verdachte kan de rechtbank op grond van artikel 36 Sv verzoeken om aan een reeds aangevangen vervolging – waarvan hij niet weet of deze zal worden voortgezet – een einde te maken. Gelet op het moment waarop het verzoek is gedaan en het stadium van de zaak – namelijk bij pleidooi tijdens de inhoudelijke behandeling van de zaak – is de rechtbank van oordeel dat het verzoek moet worden afgewezen.
Bij de beoordeling van het verweer van de verdediging tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging van verdachte stelt de rechtbank het volgende voorop. De Hoge Raad heeft in zijn standaardarrest van 17 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2578, onder meer bepaald dat een overschrijding van de redelijke termijn in beginsel, behoudens uitzonderingen, wordt gecompenseerd door vermindering van de op te leggen straf. Overschrijding van de redelijke termijn leidt niet tot niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de strafvervolging, ook niet in uitzonderlijke gevallen. De rechtbank ziet in hetgeen door de raadsvrouw is bepleit geen aanleiding om van deze vaste jurisprudentie van de Hoge Raad af te wijken. De rechtbank verwerpt het verweer.
De rechtbank stelt vast dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging van verdachte.
De rechtbank heeft verder vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het feit wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. Zij heeft daartoe aangevoerd dat het voor verdachte kenbaar moet zijn geweest dat het ging om een heimelijke opname. Hij is in zijn functie gehouden heimelijk opgenomen gesprekken niet te verstrekken aan derden.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit. De raadsvrouw heeft daartoe – zakelijk samengevat – het volgende aangevoerd.
Het verwijt dat verdachte wordt gemaakt betreft een klachtdelict. Klager, de mediator, heeft echter meermalen de juistheid van het transcript in twijfel getrokken, zodat verdachte voor het verkeerde feit wordt vervolgd en vrijspraak dient te volgen.
Daarnaast is het zo dat niet duidelijk is wie de opname van het gesprek heeft gemaakt, zodat de wederrechtelijkheid en daarmee de strafbaarheid van die gedraging niet kan worden vastgesteld. Als niet kan worden vastgesteld dat het gesprek wederrechtelijk is opgenomen, moet vrijspraak volgen.
Ten slotte wordt volgens de Memorie van Toelichting op artikel 139e Wetboek van Strafrecht (Sr) met “het aan een ander bekend maken” uitsluitend bedoeld het ongericht openbaar maken. Verdachte heeft enkel melding gemaakt van een misstand bij de direct leidinggevende van [plv. districtschef] en [juridisch adviseur] en de toezichthouder van [mediator] , zodat ook daarom vrijspraak dient te volgen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Op 15 april 2015 heeft een mediationgesprek plaatsgevonden tussen verdachtes medeverdachte, [medeverdachte] , die werd bijgestaan door haar toenmalige raadsman, mr. [toenmalig raadsman] , en de heren [plv. districtschef] en [juridisch adviseur] , namens de politie (de voormalig werkgever van [medeverdachte] ). De heer [mediator] trad daarbij op als mediator. Op enig moment heeft de mediator afzonderlijk gesproken met [plv. districtschef] en [juridisch adviseur] tijdens een zogenaamde caucus. Van die caucus is een geluidsopname gemaakt. Deze geluidsopname is op enig moment in het bezit gekomen van [medeverdachte] . Zij heeft de opname beluisterd en hetgeen haar daarbij ter ore is gekomen gaf haar aanleiding verdachte als juridisch adviseur in de arm te nemen en via hem een klacht in te dienen tegen de deelnemers aan de caucus, namelijk de mediator en [plv. districtschef] en [juridisch adviseur] . Daartoe heeft verdachte de geluidsopname laten uitwerken in een transcript en delen daarvan ter onderbouwing van de klacht gebruikt.
Het bekend maken van een heimelijke opname is alleen strafbaar als deze opname wederrechtelijk is verkregen. Bij vonnis van heden van deze rechtbank wordt [medeverdachte] vrijgesproken van het – kort gezegd – heimelijk maken van de opname van de caucus. De rechtbank stelt vast dat geen andere personen worden vervolgd voor het heimelijk maken van de opname. Op grond van het onderhavige dossier en de behandeling ter zitting blijkt ook overigens niet dat en door wie het gesprek wederrechtelijk is opgenomen. Daarom blijft de mogelijkheid bestaan dat de opname niet wederrechtelijk is gemaakt, maar bijvoorbeeld door één van de deelnemers aan het gesprek of met toestemming van één van hen. Gelet daarop is de rechtbank van oordeel dat niet buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat en door wie de opname wederrechtelijk is verkregen, zodat verdachte moet worden vrijgesproken.

5.De schade van benadeelden

5.1
De vordering van de benadeelde partij
Mr. E.J.H. Reitsma heeft zich, namens [mediator] , als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 33.370,40, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
5.2
Het oordeel van de rechtbank
Nu verdachte van het hem tenlastegelegde wordt vrijgesproken en aan hem geen maatregel wordt opgelegd, zal de rechtbank de benadeelde partij op de voet van artikel 361, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering.

6.De beslissing

De rechtbank:
ontvankelijkheid officier van justitie
- verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging;
vrijspraak
- verklaart niet bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
schadevergoeding
- bepaalt dat de benadeelde partij: [mediator] , in het geheel niet-ontvankelijk is in de vordering en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.J. Stoové, voorzitter, mr. F.C. Berg en mr. M.I. van Meel, rechters, in tegenwoordigheid van mr. B.M. Hoek, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 24 juli 2018.
Buiten staat
Mr. Van Meel is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.