ECLI:NL:RBOVE:2018:2589

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
24 juli 2018
Publicatiedatum
24 juli 2018
Zaaknummer
08/910011-16 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte voor het maken van geheime opnamen tijdens mediationgesprek

De rechtbank Overijssel heeft op 24 juli 2018 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 55-jarige vrouw, die werd verdacht van het maken van geheime opnamen tijdens een mediationgesprek. De vrouw werd vrijgesproken van het tenlastegelegde feit, omdat de rechtbank niet buiten redelijke twijfel kon vaststellen dat zij degene was die de opname had gemaakt. De vrouw had steeds ontkend de opname te hebben gemaakt, en haar man verklaarde dat hij een envelop met een CD met de geluidsopname bij de post had gevonden. Er was geen onderzoek verricht naar de envelop of de opname zelf, en ook niet naar de telefoon van de vrouw of de ruimte waar het gesprek had plaatsgevonden. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de andere aanwezigen, die stelden geen opnamen te hebben gemaakt, niet voldoende waren om te concluderen dat de vrouw de opname had gemaakt. De rechtbank concludeerde dat de enkele omstandigheid dat de vrouw mogelijk een belang had bij de opname, niet voldoende was om haar te veroordelen. De officier van justitie was ontvankelijk in de vervolging, maar de rechtbank sprak de verdachte vrij van het haar tenlastegelegde feit.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08/910011-16 (P)
Datum vonnis: 24 juli 2018
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1963 in [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 7 oktober 2016, 5 april 2018 en 10 juli 2018.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. A.C. Waterman en van hetgeen door verdachte en de raadsvrouw, mr. M.J. van Essen, advocaat te Amsterdam, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het zonder toestemming met een mobiele telefoon opnemen van een gesprek waar zij zelf niet bij aanwezig was.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
zij op of omstreeks 15 april 2015 te Hengelo, gemeente Hengelo (O), met een
technisch hulpmiddel, te weten een mobiele telefoon, althans een
geluidsdrager/een apparaat waarmee geluidsopnames kunnen worden gemaakt, een
gesprek dat in een woning, besloten lokaal of erf gelegen aan [adres]
(een afgehuurde ruimte in het [pand] ), werd gevoerd, opzettelijk
zonder dat zij deelnemer aan dat gesprek was en anders dan in opdracht van een
deelnemer aan dat gesprek, heeft opgenomen.

3.De voorvragen

3.1
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft – overeenkomstig haar overgelegde en aan het proces-verbaal van de terechtzitting gehechte pleitnota – aangevoerd dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard vanwege;
  • schending van de beginselen van een behoorlijke procesorde, door schending van een redelijke en billijke belangenafweging (verbod op willekeur) bij de vervolgingsbeslissing. Dit blijkt onder meer uit de sepotbeslissing van officier van justitie Talsma van 15 februari 2018, naar aanleiding van de aangifte van verdachte. In die sepotbeslissing staat onder meer dat onduidelijk is door wie, op welke wijze, wanneer en waar de bewuste opname is gemaakt;
  • schending van het beginsel van zuiverheid van oogmerk;
  • schending van het recht op een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), omdat getuige [plv. districtschef] voor het verhoor bij de rechter-commissaris inzicht heeft gehad in de eerder door hem bij de politie afgelegde verklaring.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt dat bij de vervolgingsbeslissing geen sprake is van schending van het verbod van willekeur. Bij de beslissing om tot vervolging over te gaan heeft een rol gespeeld dat de belangrijkste waarborg van de mediation geschonden is, namelijk de geheimhoudingsplicht. Het is een maatschappelijk belang dat de regels van mediation worden nageleefd. Daarnaast is ook rekening gehouden met de functie die verdachte bekleedde; zij was opsporingsambtenaar en had een vertrouwensfunctie. Het past dan ook niet dat zij op deze manier is omgegaan met het afluisteren van de caucus tijdens de mediation. Dat verdachte het haar in haar ogen aangedane onrecht aan de kaak wilde stellen, raakt de vervolging niet. Daarnaast staat de sepotbeslissing op de aangifte van verdachte niet aan de vervolging van verdachte – die reeds gestart was – in de weg. Volgens de officier van justitie moet de sepotbeslissing van haar collega Talsma zo worden uitgelegd dat hij heeft bedoeld dat niet vaststaat wie de opname gemaakt heeft, nu de zaak nog onder de rechter is. Er is ook geen sprake van schending van het beginsel van zuiverheid van oogmerk. Het strafrechtelijk onderzoek staat los van het ontslag dat verdachte heeft gekregen.
Met betrekking tot de schending van het ondervragingsrecht van de getuige [plv. districtschef] , stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat de verdediging alle mogelijkheden heeft gehad om de getuige te ondervragen, terwijl het geven van de door de getuige afgelegde verklaring bij de politie aan de getuige geheel buiten het Openbaar Ministerie om is gegaan. Dat is dus ook niet opzettelijk gebeurd.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
- verbod op willekeur
Bij de beoordeling van het beroep op niet-ontvankelijkheid op grond van het verbod op willekeur stelt de rechtbank het volgende voorop. In artikel 167, eerste lid, Wetboek van Strafvordering (Sv) is aan het Openbaar Ministerie de bevoegdheid toegekend zelfstandig te beslissen of naar aanleiding van een ingesteld opsporingsonderzoek vervolging moet plaatsvinden. Die beslissing van het Openbaar Ministerie leent zich slechts in zeer beperkte mate voor een inhoudelijke rechterlijke toetsing, in die zin dat slechts in uitzonderlijke gevallen plaats is voor niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging op de grond dat het instellen of voortzetten van die vervolging onverenigbaar is met beginselen van goede procesorde. Een dergelijk uitzonderlijk geval kan niet worden gevonden in hetgeen daartoe door de raadsvrouw is aangevoerd, alleen al omdat de brief met de sepotbeslissing van een latere datum is dan het moment waarop tot vervolging van verdachte is overgegaan. De rechtbank verwerpt het verweer op dit punt.
- zuiverheid van oogmerk
Het beginsel van zuiverheid van oogmerk houdt in dat de overheid een bevoegdheid niet voor een ander doel mag gebruiken dan waarvoor deze gegeven is. De rechtbank ziet in hetgeen door de raadsvrouw is aangevoerd geen inbreuk op dit beginsel. De officier van justitie heeft gehandeld conform de bedoeling die de wetgever had bij het toekennen van deze bevoegdheid aan de officier van justitie. De rechtbank ziet onvoldoende aanwijzingen dat deze bevoegdheid voor ene ander doel is gebruikt (namelijk het strafontslag van verdachte). Er is derhalve geen sprake van een inbreuk op het beginsel van zuiverheid van oogmerk. De rechtbank verwerpt het verweer op dit punt.
- recht op een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 EVRM
Van niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie vanwege een vormverzuim kan slechts sprake zijn bij een ernstige schending van beginselen van een goede procesorde, waarbij doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte te kort wordt gedaan aan zijn/haar recht op een eerlijke behandeling van zijn/haar zaak. De omstandigheid dat getuige [plv. districtschef] vóór zijn verhoor door de rechter-commissaris de beschikking had over zijn eerder afgelegde verklaring, leidt naar het oordeel van de rechtbank in dit geval niet tot die conclusie. De rechtbank verwerpt het verweer op dit punt.
De rechtbank stelt vast dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging van verdachte.
De rechtbank heeft verder vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het feit wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. De officier van justitie heeft daartoe aangevoerd dat verdachte op geen enkele wijze een ander scenario aannemelijk heeft gemaakt. Van de aanwezigen bij het gesprek had niemand anders dan zij belang bij de opname. Ook is niet gebleken dat een onbekende derde een belang had bij de opname en daarbij weet had van de locatie van en de deelnemers aan het gesprek. Evenmin is gebleken dat de locatie makkelijk afluisterbaar was. Verdachte heeft in ieder geval haar tas met daarin mogelijk een mobiele telefoon of andere afluisterapparatuur in de gespreksruimte achtergelaten.
Daarnaast heeft verdachte vaker gesprekken opgenomen. Dat dat gesprekken waren waaraan zij zelf wel deelnam doet niet af aan het feit dat zij gesprekken opnam. Verder zijn de verklaringen van verdachte en haar man over de ontvangst van de opname onaannemelijk.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair vrijspraak bepleit wegens het gebrek aan wettig en overtuigend bewijs. De raadsvrouw heeft daartoe – zakelijk samengevat – het volgende aangevoerd;
  • verdachte heeft onder ede ten stelligste betwist dat zij de opname heeft gemaakt;
  • de echtgenoot van verdachte heeft onder ede verklaard dat hij op de deurmat bij andere poststukken een envelop aantrof met daarin een cd met de geluidsopname van de caucus;
  • er is geen onderzoek gedaan aan de envelop noch aan de opname waaruit blijkt dat verdachte de opname heeft gemaakt;
  • de andere deelnemers aan het gesprek hebben niet gezien dat verdachte de opname heeft gemaakt;
  • er is geen onderzoek gedaan naar de gespreksruimte of de tas van verdachte;
  • niet is gebleken dat verdachte actief voor of tijdens het bewuste gesprek een mobiele telefoon of ander apparaat heeft aangezet en zich daardoor bewust is geweest van het maken van een opname;
  • niet kan worden uitgesloten dat een deelnemer aan de caucus de opname heeft gemaakt, waardoor sprake is van het ontbreken van de wederrechtelijkheid.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen wat aan verdachte is ten laste gelegd, zodat zij haar daarvan zal vrijspreken. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Op 15 april 2015 heeft een mediationgesprek plaatsgevonden tussen verdachte, bijgestaan door haar toenmalige raadsman mr. [toenmalig raadsman] , en de heren [plv. districtschef] en
[juridisch adviseur] , namens de politie (de voormalig werkgever van verdachte), met de heer [mediator] als mediator. Op enig moment heeft de mediator afzonderlijk gesproken met [plv. districtschef] en [juridisch adviseur] tijdens een zogenaamde caucus. Van die caucus is een geluidsopname gemaakt. Verdachte wordt ervan verdacht dat zij die opname heeft gemaakt.
Het dossier bevat de verklaringen van [mediator] , [plv. districtschef] en [juridisch adviseur] , die hebben verklaard dat zij tijdens het mediationgesprek op 15 april 2015 hun mobiele telefoon – waar opnames mee gemaakt kunnen worden – bij zich hadden, maar dat zij geen opname van de caucus hebben gemaakt. Ook [toenmalig raadsman] heeft verklaard dat hij geen opname heeft gemaakt.
Verdachte heeft steeds ontkend de opname te hebben gemaakt. Het dossier bevat daarnaast de verklaring van de echtgenoot van verdachte, die verklaard heeft dat hij de cd met daarop de geluidsopname van de caucus bij de post aantrof. Aan of naar die envelop is geen onderzoek gedaan. Evenmin is technisch onderzoek verricht, bijvoorbeeld aan of naar de opname, de mobiele telefoon van verdachte en de ruimte waarin het mediationgesprek heeft plaatsgevonden.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat niet buiten redelijke twijfel is vast te stellen dat verdachte degene is geweest die de opname van de caucus heeft gemaakt. Het feit dat [mediator] , [toenmalig raadsman] , [plv. districtschef] en [juridisch adviseur] hebben verklaard dat zij de opname niet hebben gemaakt, leidt niet zonder meer tot de conclusie dat het verdachte is geweest die de opname gemaakt heeft. De enkele omstandigheid dat zij daarbij mogelijk een belang heeft, maakt dat niet anders. De rechtbank spreekt verdachte dan ook vrij van het haar tenlastegelegde.

5.De beslissing

De rechtbank:
ontvankelijkheid officier van justitie
- verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging;
vrijspraak
- verklaart niet bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en spreekt haar daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.J. Stoové, voorzitter, mr. F.C. Berg en mr. M.I. van Meel, rechters, in tegenwoordigheid van mr. B.M. Hoek, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 24 juli 2018.
Buiten staat
Mr. Van Meel is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.