ECLI:NL:RBOVE:2018:2480

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
17 juli 2018
Publicatiedatum
17 juli 2018
Zaaknummer
AK_17 _1140
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsvermogen en Wajong-uitkering in verband met ME/CVS

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 17 juli 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die een Wajong-uitkering ontvangt, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV). De eiser had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het UWV waarin werd gesteld dat hij arbeidsvermogen had, wat leidde tot een verlaging van zijn Wajong-uitkering naar 70% van het minimumloon per 1 januari 2018. De rechtbank heeft vastgesteld dat het bestreden besluit niet op een deugdelijk onderzoek en medische grondslag berustte. Eiser, die bekend is met ME/CVS, stelde dat hij niet in staat was om de vereiste uren te werken en dat het UWV onvoldoende rekening had gehouden met zijn medische situatie. De rechtbank oordeelde dat de rapportages van de verzekeringsartsen niet voldoende inzichtelijk waren en dat de ernst van de klachten en beperkingen bij ME/CVS niet adequaat waren beoordeeld. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg het UWV op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens werd het UWV veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het betaalde griffierecht aan de eiser.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 17/1140

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser,

gemachtigde: mr. A.F. van den Berg,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 12 oktober 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser meegedeeld dat hij arbeidsvermogen heeft. Dit heeft tot gevolg dat eisers uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) vanaf 1 januari 2018 lager wordt vastgesteld op maximaal 70% van het minimumloon.
Bij besluit van 7 april 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 februari 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is met kennisgeving niet verschenen.
De zaak is gevoegd behandeld met de zaken met procedurenummers Awb 16/3000 en
Awb 16/3001. Na afloop van de zitting heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de behandeling van de gevoegde zaken gesplitst. In de zaken Awb 16/3000 en Awb 16/3001 wordt gelijktijdig afzonderlijk uitspraak gedaan.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiser is geboren op [geboortedatum]. Hij ontvangt met ingang van 18 april 2006 een Wajong-uitkering, aanvankelijk naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%. Met ingang van 29 september 2010 ontvangt eiser een Wajong-uitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
In het kader van de Wajong, zoals die is gewijzigd per 1 januari 2015 met de invoering van de Participatiewet, is het arbeidsvermogen van eiser beoordeeld. Na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft verweerder het besluit genomen, zoals vermeld onder “Procesverloop”.
2. Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat eiser een taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie, dat hij beschikt over basale werknemersvaardigheden, dat hij in staat is aaneengesloten te werken gedurende ten minste een periode van een uur en ten minste vier uur per dag belastbaar is.
3. Eiser stelt dat – samengevat weergegeven – verweerder ten onrechte heeft aangenomen dat hij in staat is om gedurende ten minste een periode van één uur aangesloten en ten minste vier uur per dag te werken. Eiser is energetisch zeer beperkt en heeft ernstige concentratieproblemen. Hij is daarom niet in staat om een uur achtereen een taak uit te oefenen. Bovendien vergt een minimale inspanning al een aanzienlijke hersteltijd, waarmee verweerder geen rekening heeft gehouden. Vier uur per dag belastbaar zijn is voor eiser niet haalbaar, zo stelt hij. Verweerder heeft dan ook ten onrechte aangenomen dat eiser over arbeidsvermogen beschikt. Ter onderbouwing van zijn betoog verwijst eiser onder meer naar medische adviezen van 24 november 2017 en 31 januari 2018 van verzekeringsarts De Boer (De Boer) en rapporten van 8 maart 2017 en 10 maart 2017 van cardiologen Visser en Van Campen (Visser en Van Campen).
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1
Op 1 januari 2015 is artikel III van de Invoeringswet Participatiewet (Staatsblad 2014, 270 en 271) in werking getreden. Per 1 januari 2015 is ook het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Schattingsbesluit) aangepast.
Op grond van artikel 3:8, eerste lid, van de Wajong bedraagt de arbeidsongeschiktheids-uitkering per dag, de zaterdagen en zondagen niet meegerekend, bij een arbeidsongeschiktheid van 80% of meer 75% van de grondslag.
Op grond van de Invoeringswet Participatiewet wordt in artikel 3:8, eerste lid, van de Wajong “75%” vervangen door: 70%. Deze wijziging treedt met ingang van 1 januari 2018 in werking.
Op grond van artikel 3:8a, eerste lid, van de Wajong bedraagt, in afwijking van artikel 3:8, eerste lid, de arbeidsongeschiktheidsuitkering per dag bij een arbeidsongeschiktheid van 80% of meer 75% van de grondslag, indien de jonggehandicapte duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft.
Op grond van artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit heeft betrokkene geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie als bedoeld in de artikelen 1a:1, eerste lid, 2:4, eerste lid, en 3:8a, eerste lid, van de Wajong, indien hij:
a. geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie;
b. niet over basale werknemersvaardigheden beschikt;
c. niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur; of
d. niet ten minste vier uur per dag belastbaar is, tenzij hij ten minste twee uur per dag belastbaar is en in staat is per uur ten minste een bedrag te verdienen dat gelijk is aan het minimumloon per uur.
In het Compendium Participatiewet heeft verweerder een toelichting gegeven op zijn visie op de criteria van de Wajong. In het document staat beschreven hoe verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen door het toepassen van de methode Sociaal Medische Beoordeling Arbeidsvermogen (SMBA) een Wajong-beoordeling moeten doen.
4.2
Niet in geschil is dat eiser bekend is met ME/CVS.
4.3
De rechtbank stelt vast dat eiser niet betwist dat hij een taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie en over basale werknemersvaardigheden beschikt. Ten aanzien van de vraag of het voor eiser mogelijk is ten minste vier uur per dag belastbaar te zijn en ten minste een uur per dag aaneengesloten te werken, overweegt de rechtbank als volgt.
4.4
Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep moeten rapporten van verzekeringsartsen blijk geven van een zorgvuldig onderzoek en moeten zij deugdelijk gemotiveerd, inzichtelijk en consistent zijn.
4.5
De verzekeringsarts heeft dossierstudie verricht, eiser gezien op het spreekuur en de beschikbare medische informatie van zijn behandelaars bij zijn beoordeling betrokken. Hij heeft zijn conclusies neergelegd in de rapportage van 22 december 2016. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft dossieronderzoek verricht, eiser gezien op het spreekuur en onder meer recente medische informatie van 8 maart 2017 en 10 maart 2017 van Visser meegewogen. Hij heeft zijn visie neergelegd in de rapportage van 6 april 2017. In reactie op het medisch advies van 24 november 2017 van De Boer heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep op 12 januari 2018 aanvullend gerapporteerd.
4.6
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapportages de informatie van De Boer en Visser en Van Campen, in het bijzonder de bevindingen dat bij eiser naast CVS/ME óók sprake is orthostatische intolerantie en de (energetische) beperkingen die uit (de combinatie van) deze aandoeningen voortvloeien, onvoldoende kenbaar bij zijn beoordeling betrokken. In de rapportage van 8 maart 2017 hebben Visser en Van Campen op grond van waarnemingen en de bevindingen na spirometrisch onderzoek en een kanteltafeltest alsmede op grond van de omstandigheid dat eiser ook bekend is met orthostatische intolerantie, geconcludeerd dat, samengevat weergegeven, bij zowel fysieke als mentale inspanning een lange herstelperiode noodzakelijk is. Volgens Visser en Van Campen is bij eiser sprake van een ernstige beperking van de duurbelastbaarheid bij zitten, staan en fysieke inspanning. De kenmerkende post-exertionele malaise ontstaat ook bij stress, mentale overbelasting en overprikkeling. Een werkdag van vier of twee uur per dag is volgens Visser en Van Campen niet haalbaar. In de rapportage van 10 maart 2017 heeft Visser dit nader onderbouwd met resultaten uit aanvullend onderzoek, namelijk een echocardiografie en een geheugentest. De verzekeringsarts bezwaar en beroep geeft in zijn rapportage van 6 april 2017 in dit verband te kennen dat bij eiser sprake is van CVS/ME, maar dat er geen argumenten bestaan om eiser minder dan vier uur per dag belastbaar te achten en dat er evenmin argumenten bestaan op grond waarvan eiser niet ten minste één uur aaneengesloten zou kunnen werken.
4.7
De rechtbank stelt voorop dat ook in geval van medisch moeilijk aantoonbare aandoeningen als CVS/ME mag worden vastgehouden aan de norm van medische objectiveerbaarheid. Juist nu de klachten en beperkingen bij CVS/ME lastig objectiveerbaar zijn, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep naar het oordeel van de rechtbank niet kunnen volstaan met de vaststelling dat de ernst van de vermoeidheidsklachten en energetische beperkingen niet is te herleiden uit objectiveerbare medische afwijkingen of een objectiveerbare verslechtering van eisers medische toestand. De recuperatietijd is daarbij onbenoemd gebleven. Dat bij eiser met betrekkelijk geringe inspanning een lange recuperatietijd is gemoeid, wordt naar het oordeel van de rechtbank voldoende geobjectiveerd bevestigd in de rapportages van De Boer. Zo concludeert De Boer in zijn rapportage van 24 november 2017, onder verwijzing naar concrete onderzoeksbevindingen van de behandelaars van eiser en op grond van eigen onderzoek dat bij eiser bij CVS/ME een consistent beeld bestaat van stoornissen en beperkingen waaruit niet anders kan worden geconcludeerd dan dat eiser niet in staat is om gedurende vier uur per dag te werken en slechts bij uitzondering één uur achtereen zou kunnen werken. Door zich in zijn aanvullende rapportage van 12 januari 2018 in dit verband te beperken tot de mededeling dat geen nieuwe medische feiten of gegevens worden genoemd en geen (verzekeringsgeneeskundige) argumenten worden aangevoerd op grond waarvan eiser niet vier uur per dag belastbaar zou zijn en niet ten minste één uur achtereen zou kunnen werken – zonder daaraan eigen bevindingen ten grondslag te leggen – geeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep een te beperkte weerlegging van de waarnemingen, onderzoeksbevindingen en metingen van De Boer en Visser en hun conclusie dat sprake is van een zeer beperkte inspanningstolerantie en een aanzienlijke recuperatietijd.
Dat daarvan sprake is, bevestigt De Boer voldoende onderbouwd én uit eigen waarneming nog eens in zijn medisch advies van 31 januari 2018. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft zijn conclusies onvoldoende inzichtelijk gemotiveerd en het had op zijn weg gelegen om extra inspanning te leveren om de (energetische) beperkingen die voortvloeien uit CVS/ME in relatie tot het vier uur per dag belastbaar zijn en het één uur aaneengesloten kunnen werken, met inachtneming van de noodzakelijke recuperatietijd, in kaart te brengen. Het bestreden besluit berust dan ook niet op een deugdelijk onderzoek en deugdelijke medische grondslag.
5. Het beroep is daarom gegrond en het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank ziet evenmin aanleiding om met toepassing van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb verweerder in de gelegenheid te stellen het gebrek in het bestreden besluit te herstellen, omdat de rechtbank niet uitsluit dat nieuw onderzoek moet plaatsvinden en niet is in te schatten op welke termijn herstel van het gebrek mogelijk is. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
6. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.002,-- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 501,-- en een wegingsfactor 1).
8. Met betrekking tot de vordering van de kosten van de door eiser ingeschakelde deskundige, wordt op grond van het Bpb de vergoeding van een verslag van een deskundige vastgesteld met overeenkomstige toepassing van het bepaalde bij en krachtens de Wet tarieven in strafzaken. Hieruit volgt dat een forfaitaire vergoeding geldt op basis van het aantal bestede uren, waarbij het uurtarief is vastgesteld op € 121,95. Deskundige De Boer heeft in beroep rapporten uitgebracht. Voor deze de rapporten is bij brief 18 juni 2018 de bestede tijd vermeld. Dit betreft in totaal 5,75 uur. Met de vergoeding voor het opstellen van de FML, komt de totale vergoeding komt uit op € 934,68 ((5,75 x € 121,95+BTW) + (71,25+BTW)).
9. Eiser heeft verzocht om vergoeding van de gemaakte reiskosten voor het traject Dalfsen-Zwolle v.v. Reiskosten worden ingevolge artikel 2, aanhef en onder c, van het Bpb vergoedt conform artikel 11, eerste lid, aanhef en onder d, van het Besluit tarieven strafzaken. Dit artikellid bepaalt dat voor vergoeding van reiskosten een tarief gehanteerd wordt waarvan de hoogte gelijk is aan de reiskosten per openbaar middel van vervoer, laagste klasse dan wel een kilometervergoeding van € 0,28 per kilometer indien openbaar vervoer niet of niet voldoende mogelijk is. Volgens de website 9292.nl bedragen de kosten van een enkele reis per openbaar vervoer van Dalfsen naar Zwolle € 5,34 voor een enkele reis. Derhalve wordt een reiskostenvergoeding toegekend van € 10,68.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46,-- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.947,36.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.P.M. Elderman, rechter, in aanwezigheid van
A. van den Ham, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de datum van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.