ECLI:NL:RBOVE:2018:2479

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
17 juli 2018
Publicatiedatum
17 juli 2018
Zaaknummer
AK_16_3000
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsvermogen en Wajong-uitkering in verband met ME/CVS

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 17 juli 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die een Wajong-uitkering ontvangt, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een besluit van verweerder waarin werd gesteld dat zij arbeidsvermogen heeft, wat leidde tot een verlaging van haar uitkering naar 70% van het minimumloon. Eiseres, die bekend is met ME/CVS, betwistte de conclusie van verweerder dat zij in staat is om gedurende een uur aaneengeschakeld en vier uur per dag te werken. De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit niet op een deugdelijk onderzoek en een deugdelijke medische grondslag berustte. De rechtbank concludeerde dat de verzekeringsarts onvoldoende rekening had gehouden met de beperkingen die voortvloeien uit de aandoeningen van eiseres. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 16/3000

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats] eiseres,

gemachtigde: mr. A.F. van den Berg,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 24 maart 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres meegedeeld dat zij arbeidsvermogen heeft. Dit heeft tot gevolg dat de uitkering van eiseres op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) vanaf 1 januari 2018 lager wordt vastgesteld op maximaal 70% van het minimumloon.
Bij besluit van 8 november 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 februari 2018. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is met kennisgeving niet verschenen.
De zaak is gevoegd behandeld met de zaken met procedurenummers Awb 16/3001 en
Awb 17/1140. Na afloop van de zitting heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de behandeling van de gevoegde zaken gesplitst. In de zaken Awb 16/3001 en Awb 17/1140 wordt gelijktijdig afzonderlijk uitspraak gedaan.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiseres is geboren op [geboortedatum]. Zij ontvangt met ingang van 15 augustus 2007 een Wajong-uitkering, aanvankelijk naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%. Met ingang van 18 augustus 2008 ontvangt eiseres een Wajong-uitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%
In het kader van de Wajong, zoals die is gewijzigd per 1 januari 2015 met de invoering van de Participatiewet, is het arbeidsvermogen van eiser beoordeeld. Na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft verweerder het besluit genomen, zoals vermeld onder “Procesverloop”.
2. Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat eiseres een taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie, dat zij beschikt over basale werknemersvaardigheden, dat zij in staat is aaneengesloten te werken gedurende ten minste een periode van een uur en ten minste vier uur per dag belastbaar is.
3. Eiseres stelt dat – samengevat weergegeven – verweerder ten onrechte heeft aangenomen dat zij in staat is om gedurende ten minste een periode van één uur aangesloten en ten minste vier uur per dag te werken. Eiseres is energetisch zeer beperkt en heeft ernstige concentratieproblemen. Zij is daarom niet in staat om een uur achtereen een taak uit te oefenen. Bovendien vergt een minimale inspanning al een aanzienlijke hersteltijd, waarmee verweerder geen rekening heeft gehouden. Vier uur per dag belastbaar zijn is voor eiseres niet haalbaar, zo stelt zij. Verweerder heeft dan ook ten onrechte aangenomen dat eiseres over arbeidsvermogen beschikt. Ter onderbouwing van haar betoog verwijst eiseres onder meer naar medische adviezen van 24 november 2017 en 31 januari 2018 van verzekeringsarts De Boer (De Boer) en rapporten van 24 juli 2016 en 10 april 2017 van cardioloog Visser (Visser).
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1
Op 1 januari 2015 is artikel III van de Invoeringswet Participatiewet (Staatsblad 2014, 270 en 271) in werking getreden. Per 1 januari 2015 is ook het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Schattingsbesluit) aangepast.
Op grond van artikel 3:8, eerste lid, van de Wajong bedraagt de arbeidsongeschiktheids-uitkering per dag, de zaterdagen en zondagen niet meegerekend, bij een arbeidsongeschiktheid van 80% of meer 75% van de grondslag.
Op grond van de Invoeringswet Participatiewet wordt in artikel 3:8, eerste lid, van de Wajong “75%” vervangen door: 70%. Deze wijziging treedt met ingang van 1 januari 2018 in werking.
Op grond van artikel 3:8a, eerste lid, van de Wajong bedraagt, in afwijking van artikel 3:8, eerste lid, de arbeidsongeschiktheidsuitkering per dag bij een arbeidsongeschiktheid van 80% of meer 75% van de grondslag, indien de jonggehandicapte duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft.
Op grond van artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit heeft betrokkene geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie als bedoeld in de artikelen 1a:1, eerste lid, 2:4, eerste lid, en 3:8a, eerste lid, van de Wajong, indien hij:
a. geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie;
b. niet over basale werknemersvaardigheden beschikt;
c. niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur; of
d. niet ten minste vier uur per dag belastbaar is, tenzij hij ten minste twee uur per dag belastbaar is en in staat is per uur ten minste een bedrag te verdienen dat gelijk is aan het minimumloon per uur.
In het Compendium Participatiewet heeft verweerder een toelichting gegeven op zijn visie op de criteria van de Wajong. In het document staat beschreven hoe verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen door het toepassen van de methode Sociaal Medische Beoordeling Arbeidsvermogen (SMBA) een Wajong-beoordeling moeten doen.
4.2
Niet in geschil is dat eiseres bekend is met ME/CVS.
4.3
De rechtbank stelt vast dat eiseres niet betwist dat zij een taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie en over basale werknemersvaardigheden beschikt. Ten aanzien van de vraag of het voor eiseres mogelijk is ten minste vier uur per dag belastbaar te zijn en ten minste een uur per dag aaneengesloten te werken, overweegt de rechtbank als volgt.
4.4
Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep moeten rapporten van verzekeringsartsen blijk geven van een zorgvuldig onderzoek en moeten zij deugdelijk gemotiveerd, inzichtelijk en consistent zijn.
4.5
De verzekeringsarts heeft dossierstudie verricht, eiseres gezien op het spreekuur en de beschikbare medische informatie van haar behandelaars bij zijn beoordeling betrokken. Hij heeft zijn conclusies neergelegd in de rapportage van 11 december 2015. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft dossieronderzoek verricht, eiseres gezien op het spreekuur en onder meer recente medische informatie van 24 juli 2016 van Visser meegewogen. Hij heeft zijn visie neergelegd in de rapportage van 20 oktober 2016. In reactie op het medisch advies van 24 november 2017 van De Boer en de rapportage van 10 april 2017 van Visser heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep op 12 januari 2018 aanvullend gerapporteerd.
4.6
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapportages de informatie van De Boer en Visser, in het bijzonder de bevindingen dat bij eiseres naast CVS/ME óók sprake is orthostatische intolerantie en het posturaal orthostatisch tachycardiesyndroom en de (energetische) beperkingen die uit (de combinatie van) deze aandoeningen voortvloeien, onvoldoende kenbaar bij zijn beoordeling betrokken. In zijn rapportage van 24 juli 2016 heeft Visser op grond van waarnemingen en de bevindingen na spirometrisch onderzoek en een kanteltafeltest alsmede op grond van de omstandigheid dat eiseres ook bekend is met orthostatische intolerantie en het posturaal orthostatisch tachycardiesyndroom, geconcludeerd dat het zeer onwaarschijnlijk is dat voor eiseres één uur achtereen functioneren haalbaar is en al helemaal niet meerdere uren achter elkaar, ondanks rustperiodes tussendoor. Volgens Visser wordt ten onrechte geen rekening gehouden met de moeizame en langdurige herstelperiodes die na activiteiten optreden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep geeft in zijn rapportage van 20 oktober 2016 in dit verband te kennen dat bij eiseres sprake is van CVS/ME wat zich uit in vermoeidheidsklachten en energetische beperkingen, maar dat geen sprake is van een medische aandoening die gepaard gaat met zodanige recuperatie dat eiseres niet ten minste vier uur per dag en ten minste één uur aangesloten belastbaar is.
4.7
De rechtbank stelt voorop dat ook in geval van medisch moeilijk aantoonbare aandoeningen als CVS/ME mag worden vastgehouden aan de norm van medische objectiveerbaarheid. Juist nu de klachten en beperkingen bij CVS/ME lastig objectiveerbaar zijn, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep naar het oordeel van de rechtbank niet kunnen volstaan met de vaststelling dat voor de ernst van de vermoeidheidsklachten en energetische beperkingen geen direct aanwijsbare (cardiale) oorzaak zou bestaan. Dat bij eiseres met betrekkelijk geringe inspanning een lange recuperatietijd is gemoeid, wordt naar het oordeel van de rechtbank voldoende geobjectiveerd bevestigd in de rapportages van De Boer en Visser. Zo concludeert De Boer in zijn rapportage van 24 november 2017, onder verwijzing naar concrete onderzoeksbevindingen van de behandelaars van eiseres en op grond van eigen onderzoek dat bij eiseres bij CVS/ME een consistent beeld bestaat van stoornissen en beperkingen waaruit niet anders kan worden geconcludeerd dan dat eiseres niet in staat is om gedurende vier uur per dag, en ten minste één uur aaneengesloten, te werken. Visser concludeert in zijn rapportage van 10 april 2017 dat na meting is gebleken van een zeer slechte inspanningstolerantie bij eiseres. Door zich in zijn aanvullende rapportage van 12 januari 2018 in dit verband te beperken tot de mededeling dat geen (verzekeringsgeneeskundige) argumenten worden aangevoerd op grond waarvan eiseres niet vier uur per dag belastbaar zou zijn en niet ten minste één uur achtereen zou kunnen werken – zonder daaraan eigen bevindingen ten grondslag te leggen – geeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep een te beperkte weerlegging van de waarnemingen, onderzoeksbevindingen en metingen van De Boer en Visser en hun conclusie dat sprake is van, kort gezegd, een zeer beperkte inspanningstolerantie en een aanzienlijke recuperatietijd. Dat daarvan sprake is, bevestigt De Boer voldoende onderbouwd én uit eigen waarneming nog eens in zijn medisch advies van 31 januari 2018. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft zijn conclusies onvoldoende inzichtelijk gemotiveerd en het had op zijn weg gelegen om extra inspanning te leveren om de (energetische) beperkingen die voortvloeien uit CVS/ME in relatie tot het vier uur per dag belastbaar zijn en het één uur aaneengesloten kunnen werken, met inachtneming van de noodzakelijke recuperatietijd, in kaart te brengen. Het bestreden besluit berust dan ook niet op een deugdelijk onderzoek en een deugdelijke medische grondslag.
5. Het beroep is daarom gegrond en het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank ziet evenmin aanleiding om met toepassing van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb verweerder in de gelegenheid te stellen het gebrek in het bestreden besluit te herstellen, omdat de rechtbank niet uitsluit dat nieuw onderzoek moet plaatsvinden en niet is in te schatten op welke termijn herstel van het gebrek mogelijk is. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
6. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.002,-- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 501,-- en een wegingsfactor 1).
8. Met betrekking tot de vordering van de kosten van de door eiseres ingeschakelde deskundige, wordt op grond van het Bpb de vergoeding van een verslag van een deskundige vastgesteld met overeenkomstige toepassing van het bepaalde bij en krachtens de Wet tarieven in strafzaken. Hieruit volgt dat een forfaitaire vergoeding geldt op basis van het aantal bestede uren, waarbij het uurtarief is vastgesteld op € 121,95. Deskundige De Boer heeft in beroep rapporten uitgebracht. Voor deze de rapporten is bij brief 18 juni 2018 de bestede tijd vermeld. Dit betreft in totaal 5,5 uur. Met de vergoeding voor het opstellen van de FML, komt de totale vergoeding komt uit op € 926,53 ((5,75 x € 121,95+BTW) + (95,00+BTW)).
9. Eiseres heeft verzocht om vergoeding van de gemaakte reiskosten voor het traject Dalfsen-Zwolle v.v. Reiskosten worden ingevolge artikel 2, aanhef en onder c, van het Bpb vergoedt conform artikel 11, eerste lid, aanhef en onder d, van het Besluit tarieven strafzaken. Dit artikellid bepaalt dat voor vergoeding van reiskosten een tarief gehanteerd wordt waarvan de hoogte gelijk is aan de reiskosten per openbaar middel van vervoer, laagste klasse dan wel een kilometervergoeding van € 0,28 per kilometer indien openbaar vervoer niet of niet voldoende mogelijk is. Volgens de website 9292.nl bedragen de kosten van een enkele reis per openbaar vervoer van Dalfsen naar Zwolle € 5,34 voor een enkele reis. Derhalve wordt een reiskostenvergoeding toegekend van € 10,68.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46,-- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.939,21.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.P.M. Elderman, rechter, in aanwezigheid van
A. van den Ham, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de datum van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.