ECLI:NL:RBOVE:2018:2450

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
20 maart 2018
Publicatiedatum
16 juli 2018
Zaaknummer
6263689 CV EXPL 17-5509
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van de Veiligheidsregio voor schade door brand tijdens vervoer van een voertuig

In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid van de Veiligheidsregio IJsselland voor schade die is ontstaan aan een bergingswagen door een brand in een Volkswagen Caddy. De brand in de Caddy ontstond in de nacht van 22 op 23 september 2016, waarna de brandweer de Caddy heeft geblust. Na de bluswerkzaamheden werd de Caddy vrijgegeven voor vervoer, maar tijdens het transport ontstond er opnieuw brand, wat leidde tot schade aan de bergingswagen. De eiseres, een besloten vennootschap, vorderde schadevergoeding van de Veiligheidsregio op grond van onrechtmatige daad (art. 6:162 BW) en stelde dat de brandweer de Caddy niet goed had geblust, waardoor de tweede brand was ontstaan. De Veiligheidsregio betwistte de aansprakelijkheid en voerde aan dat de tweede brand geen gevolg was van de eerste brand en dat er geen sprake was van onzorgvuldig handelen van de brandweer.

De kantonrechter oordeelde dat de brandweer onrechtmatig had gehandeld door de Caddy vrij te geven zonder te zorgen dat deze volledig was geblust. De rechter nam de gemotiveerde stellingen van de eiseres over de oorzaak van de tweede brand als vaststaand aan, omdat de Veiligheidsregio deze onvoldoende had betwist. De rechter concludeerde dat de Veiligheidsregio aansprakelijk was voor de schade aan de bergingswagen, omdat de brandweer niet had voldaan aan de professionele standaard bij het blussen van de eerste brand. De vordering van de eiseres werd toegewezen, inclusief schadevergoeding en proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: 6263689 CV EXPL 17-5509
Vonnis van 20 maart 2018
in de zaak van
de besloten vennootschap
[eiseres],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eisende partij, hierna te noemen ‘ [eiseres] ’,
gemachtigde: mr. T.J.K. van Santen,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon Openbaar Lichaam op basis van gemeenschappelijke regeling,
VEILIGHEIDSREGIO IJSSELLAND, gevestigd te Zwolle,
gedaagde partij, hierna te noemen ‘Veiligheidsregio’,
gemachtigde: mr. B. Fluit.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- vonnis van 7 november 2017,
- de brief van mr. Fluit van 9 januari 2018,
- proces-verbaal comparitie van partijen van 15 januari 2018.
1.2.
Partijen zijn in de gelegenheid gesteld te reageren op eventuele onjuistheden en/of onvolledigheden in het proces-verbaal van comparitie; zij hebben daarvan geen gebruik gemaakt.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
In de nacht van 22 op 23 september 2016 is brand ontstaan in een Volkswagen Caddy met [kenteken 1] (hierna: ‘de Caddy’) te Hardenberg. Deze brand wordt hierna ‘de eerste brand’ genoemd.
2.2.
Een blusploeg van brandweerkazerne Hardenberg heeft de bluswerkzaamheden na de eerste brand verricht.
2.3.
De incidentrapportage van de brandweer vermeldt over het tijdsverloop van de bluswerkzaamheden na de eerste brand:
“03:12:07 b autobrand
(…)
03:23:31 2330 tp kleine brand
03:28:35 2330 brandmeester blijven nog even voor nablussen.
03:28:35 vermoedelijk brandstichting.
03:41:06 2330: gaan retour”
2.4.
Vervolgens heeft [eiseres] de opdracht gekregen om de Caddy voor nader onderzoek te transporteren naar een locatie in [plaats] . Die opdracht is uitgevoerd door een chauffeur van [eiseres] , de heer [X] (hierna: ‘chauffeur’). De chauffeur heeft de Caddy op de bergingswagen, een vrachtauto van het merk Volvo met [kenteken 2] , geladen voor het vervoer.
2.5.
Tijdens dit vervoer is weer brand ontstaan in de Caddy. Deze brand wordt hierna ‘de tweede brand’ genoemd. Door de tweede brand is brandschade ontstaan aan de bergingswagen.
2.6.
De incidentrapportage van de brandweer (productie 3 bij CvA) vermeldt over het tijdsverloop van de bluswerkzaamheden na de tweede brand:
“04:56:19 b autobrand
04:57:27 staat een vw caddy op een bergingswagen in brand
04:57:36 is de caddy die al eerder in brand gestaan heeft
05:08:17 melder belt terug. Hij blijkt in plaats van gramsbergen in Bergentheim te staan
05:19:44 2341-gaan aan het werk om de sleper te beschermen
05:44:35 2341 caddy geblust”
2.7.
Tussen partijen staat vast dat het handelen van de brandweer in deze zaak valt onder de verantwoordelijkheid van Veiligheidsregio.

3.Het geschil

De vordering

3.1.
[eiseres] vordert, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, veroordeling van Veiligheidsregio om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen:
  • een bedrag van € 13.074,00 vermeerderd met wettelijke rente vanaf 23 september 2016 tot aan de dag van algehele voldoening;
  • expertisekosten van € 600,00
  • buitengerechtelijke incassokosten van € 905,74;
  • de kosten van de procedure, het salaris van de gemachtigde van eiseres daaronder begrepen.
3.2.
[eiseres] legt aan deze vordering – samengevat – het volgende ten grondslag. De tweede brand is ontstaan doordat de brandweer de eerste brand in de Caddy niet goed heeft geblust. De brandweer had de Caddy na de eerste brand niet mogen vrijgeven voor vervoer. De Veiligheidsregio is op grond van art. 6:162 BW aansprakelijk voor de schade aan de bergingswagen. Er is geen sprake van eigen schuld.
Het verweer
3.3.
Veiligheidsregio concludeert - samengevat - tot afwijzing van de vordering. Veiligheidsregio voert ter verweer het volgende aan. De tweede brand is geen gevolg van de eerste brand en de brandweer heeft bij het blussen van de eerste brand in ieder geval niet in strijd gehandeld met de professionele standaard. Van onzorgvuldig handelen aan de zijde van de brandweer is geen sprake, zodat Veiligheidsregio de schade van [eiseres] niet behoeft te dragen. Ten slotte doet Veiligheidsregio een beroep op eigen schuld (6:101 BW) aan de zijde van [eiseres] .

4.De beoordeling

4.1.
De kern van het geschil is of de wijze waarop de brandweer heeft gehandeld bij het blussen van de eerste brand en het vrijgeven van de Caddy, een onrechtmatige daad jegens [eiseres] oplevert.
4.2.
Partijen verschillen allereerst van mening over de vraag wat er is gebeurd nadat de brandweer de Caddy na de eerste brand heeft verlaten en wat de oorzaak van de tweede brand is geweest. De kantonrechter oordeelt daarover als volgt.
4.3.
[eiseres] stelt dat de tweede brand is veroorzaakt door achtergebleven smeulende resten in de Caddy na de eerste brand in combinatie met de rijwind. [eiseres] heeft haar stellingen en de oorzaak van de tweede brand gemotiveerd onderbouwd met een schriftelijke verklaring van de chauffeur (prod. 2 bij dagvaarding), foto’s van de chauffeur van het verloop van de tweede brand (productie 3 bij dagvaarding) en een expertiserapport van 31 januari 2017 van Dekra Automotive (hierna: ‘Dekra’, productie 6 bij dagvaarding). De relevante conclusies van Dekra over het ontstaan en de oorzaak van de tweede brand zijn:
3. Omstandigheden/Toedracht
(…)
De melding is op 23 september om 03:38 binnengekomen en de berger was om 04:18 uur op de opgegeven locatie. Op dat moment waren er twee politieagenten aanwezig en was de brandweer niet meer ter plaatse. Door de politie is aangegeven dat de brand was gedoofd en dat het voertuig voor nader technisch onderzoek van de politie naar de locatie aan de [adres] in [plaats] getransporteerd moest worden. Na het opladen van het voertuig, is de rit, om 04:42 uur, naar [plaats] aangevangen en circa 5 kilometer later zag de chauffeur een gloed in de rechter buitenspiegel. hij is direct gestopt en zag vlammen aan de linker voorzijde van het opgeladen voertuig, deze stond achterste voren op de laadvloer. De chauffeur heeft getracht het vuur te doven en het voertuig van het bergingsvoertuig af te halen. In verband met de aangetrokken handrem en de bevestigingen is dit niet gelukt. Wel is de verschuifbare vloer zo ver mogelijk naar achteren geschoven. Hiermee kon echter niet worden voorkomen dat er schade aan het bergingsvoertuig is ontstaan.
(….)
5. Oorzaak/conclusie
(…)
Na de blussing in Hardenberg was de bekabeling op de accu niet meer intact waardoor de elektrische spanning op de bekabeling en de rest van de elektrische installatie spanningsloos was. De brand ontstaan op het bergingsvoertuig kan derhalve niet zijn ontstaan ten gevolge van een (kort)sluiting en moet derhalve zijn ontstaan als gevolg van de nog smeulende resten in het interieur en/of motorruimte.
De brand was voorafgaand aan de berging niet afdoende geblust.
De schade aan het op pagina 1 omschreven voertuig is ontstaan ten gevolge van de aanstraling door de Volkswagen Caddy welke op de laadvloer was verankerd. Door de positie van de handrem en de borging van het voertuig kon deze niet tijdig van het bergingsvoertuig verwijderd worden.”
4.4.
Uit het onderzoek van Dekra blijkt dat de Caddy tijdens de rit achterop de bergingswagen kort na vertrek spontaan in brand is gevlogen. Die brand is volgens Dekra veroorzaakt door achtergebleven smeulende resten na de eerste brand. Dekra verbindt daaraan de feitelijke conclusie dat de eerste brand niet goed is geblust.
4.5.
Veiligheidsregio heeft de onderbouwde stellingen van [eiseres] over het ontstaan en de oorzaak van de brand vervolgens niet voldoende gemotiveerd betwist. Veiligheidsregio heeft weliswaar naar voren gebracht dat de tweede brand ook alternatieve oorzaken zou kunnen hebben, maar zij heeft nagelaten die alternatieve oorzaken aannemelijk te maken, of – bijvoorbeeld met een deskundigenonderzoek – te onderbouwen. De door Veiligheidsregio voor de tweede brand naar voren gebrachte alternatieve oorzaken, zoals (opnieuw) brandstichting, een vonk van bijvoorbeeld een sigaret van de chauffeur, warmteprocessen bij het optakelen van de Caddy of ontbranding van lekkende brandstof uit de Caddy op elektrische delen van de bergingswagen, zijn bovendien door [eiseres] één voor één gemotiveerd weerlegd tijdens de comparitie. Daarbij komt dat Veiligheidsregio ter zitting op basis van de foto’s van de Caddy die door de chauffeur zijn genomen vlak na aanvang van de tweede brand (productie 3 bij dagvaarding), heeft erkend dat de brandhaard van de tweede brand zich – net als bij de eerste brand – bevond aan de voorzijde van de Caddy.
4.6.
De kantonrechter komt daarom tot het oordeel dat de gemotiveerde stellingen van [eiseres] ten aanzien van de oorzaak van de tweede brand door Veiligheidsregio onvoldoende gemotiveerd zijn betwist en neemt vanwege het ontbreken van een aannemelijke alternatieve oorzaak, als vaststaand aan dat de tweede brand is veroorzaakt door smeulende resten van de eerste brand en dat de eerste brand feitelijk niet afdoende is geblust.
4.7.
Volgens [eiseres] staat daarmee ook vast dat de brandweer jegens haar onrechtmatig heeft gehandeld, omdat [eiseres] er op mocht vertrouwen dat de Caddy voldoende zou zijn geblust, nadat de brandweer de Caddy had vrijgegeven. Veiligheidsregio betwist aansprakelijkheid. Ongeacht de oorzaak van de tweede brand kan de brandweer volgens haar geen verwijt worden gemaakt, omdat zij bij het blussen van de eerste brand conform de professionele standaard heeft gehandeld.
4.8.
Veiligheidsregio heeft ter zitting het volgende heeft verklaard:
“Het kan zijn dat de rijwind bij het vervoer op de bergingswagen de brand weer heeft aangewakkerd. Misschien was de brand niet ontstaan als de Caddy een nacht op de locatie was blijven staan. Dat kunnen we niet meer vaststellen. Ik weet niet wat voor de politie de reden is geweest om de Caddy te laten vervoeren. Als de brandweer een voertuig vrijgeeft, dan maakt het voor de brandweer niet uit of het voertuig wordt vervoerd, of dat het voertuig stil blijft staan. De brandweer had de Caddy niet overgedragen als die niet volledig was geblust, dan wel bij het vervoer weer had kunnen ontbranden.”De brandweer hanteert daarmee zelf als norm dat een voertuig volledig moet zijn geblust, voordat de brandweer een voertuig vrijgeeft en overdraagt aan een andere partij. Gelet op deze norm mochten de politie en [eiseres] er na overdracht van de Caddy door de brandweer aan de politie, in beginsel op vertrouwen dat de Caddy bij vervoer niet weer zou ontbranden.
4.9.
Veiligheidsregio heeft geen feiten en omstandigheden gesteld waaruit – zo zij zouden vaststaan – zou kunnen worden afgeleid dat in deze zaak een andere professionele standaard geldt, of waarom zij meent dat de brandweer in de nacht van 22 op 23 september 2016 bij het blussen en vrijgeven van de Caddy heeft gehandeld in overeenstemming met de professionele standaard. Veiligheidsregio heeft in dit kader weliswaar in algemene zin toegelicht dat de brandweer bij het blussen het veelgebruikte blusmiddel schuim heeft gebruikt, dat de brand is nageblust en dat de Caddy na het blussen is gecontroleerd met een warmtebeeldcamera, maar Veiligheidsregio heeft niet aangegeven op welke wijze die controle feitelijk is uitgevoerd en waarom die werkwijze volgens haar in overeenstemming is geweest met haar eigen norm bij het vrijgeven van een voertuig. Vanwege de gemotiveerde stellingen van [eiseres] , de eigen toelichting van de brandweer ter zitting over het vrijgeven van een auto en het ontbreken van een alternatieve oorzaak voor de tweede brand, had het op de weg van Veiligheidsregio gelegen om haar betwisting ten aanzien van de onrechtmatigheid nader feitelijk te concretiseren en te onderbouwen. Veiligheidsregio heeft een bewijsaanbod gedaan, maar de kantonrechter komt aan dat bewijs niet toe, omdat Veiligheidsregio de stellingen van [eiseres] in het licht van het voorgaande onvoldoende gemotiveerd heeft betwist.
4.10.
De kantonrechter neemt derhalve als vaststaand aan dat de brand nog niet volledig was geblust toen de brandweer de Caddy heeft overgedragen aan de politie. Gelet op het voorgaande heeft de brandweer daarmee onrechtmatig gehandeld in de zin van art. 6:162 BW jegens [eiseres] . De onrechtmatige gedraging is toerekenbaar, omdat die is te wijten aan een oorzaak die krachtens verkeersopvattingen voor rekening van de brandweer moet komen. Tussen partijen staat vast dat de brandweer onderdeel uitmaakt van de Veiligheidsregio en dat Veiligheidsregio vanwege interne afspraken met de gemeente verantwoordelijk is voor het handelen van de brandweer in deze zaak. De Veiligheidsregio is daarom richting [eiseres] aansprakelijk en schadeplichtig voor de onrechtmatige daad van de brandweer.
4.11.
Subsidiair doet Veiligheidsregio een beroep op eigen schuld (art. 6:101 BW) aan de zijde van [eiseres] .
4.12.
De kantonrechter oordeelt daarover als volgt. Uit het incidentrapport zoals weergegeven in r.o. 2.6 hiervoor, is gebleken dat de brandweereenheid bij de tweede brand eerst naar een andere locatie is gegaan.
4.13.
Ter zitting heeft Veiligheidsregio hier aanvullend over verklaard:
In het licht van het eigen schuldverweer heb ik de geluidsbanden opgevraagd van de melding van de tweede brand door chauffeur [X] . Ik ben bereid die geluidsbanden over te leggen in de procedure. Kort gezegd heeft de chauffeur gebeld met de mededeling dat de Caddy die hij moest bergen weer in brand was gevlogen, terwijl hij 5 minuten geleden was vertrokken vanaf de Kruserbrink uit Hardenberg. De chauffeur vertelde dat hij aan de Hardenbergerweg stond. De centralist bij de meldcentrale zei dat er geen Hardenbergerweg in Hardenberg was. Hij vroeg aan de chauffeur: “Kan het misschien zo zijn dat u in Gramsbergen staat?”. Die vraag heeft de chauffeur bevestigend beantwoord. De brandweer uit Gramsbergen is uitgerukt, maar kon de brand niet vinden. De centralist is toen verder gaan zoeken naar het juiste adres. De centralist zoekt in een computersysteem en is zelf niet regionaal bekend, omdat de centrale is gevestigd in Apeldoorn. Later bleek de chauffeur op de Hardenbergerweg in Bergentheim te staan.
4.14.
Tussen partijen staat vast dat bij het blussen van de tweede brand vertraging is ontstaan, omdat de brandweer eerst is gereden naar Gramsbergen, terwijl later bleek dat de Caddy in Bergentheim stond.
4.15.
Voor een beroep op eigen schuld is echter vereist dat de schade mede een gevolg is van een omstandigheid die aan de benadeelde kan worden toegerekend. [eiseres] heeft daar verweer tegen gevoerd, terwijl Veiligheidsregio het beroep op eigen schuld niet nader met feiten heeft onderbouwd. Uit de toelichting van Veiligheidsregio ter zitting, leidt de kantonrechter juist af dat de verkeerde melding in een gezamenlijk gesprek tussen de chauffeur en de telefonist tot stand is gekomen. Zelfs als deze stellingen van Veiligheidsregio na bewijslevering zouden komen vast te staan, kunnen die feiten een beroep op eigen schuld niet dragen. Veiligheidsregio heeft onvoldoende gesteld om aan te nemen dat de verkeerde melding geheel of voor een belangrijk deel onder de verantwoordelijkheid van [eiseres] valt. Er is derhalve geen sprake van schade als gevolg van een omstandigheid die aan [eiseres] kan worden toegerekend. De kantonrechter wijst het beroep op eigen schuld af.
Schade
4.16.
Als gevolg van de tweede brand is schade aan de bergingswagen ontstaan. [eiseres] vordert ter vergoeding van die materiële schade een bedrag van € 13.074,00. Ter onderbouwing van dit bedrag verwijst [eiseres] naar het rapport van Dekra (prod. 6 bij dagvaarding) waarin de herstelkosten van de bergingswagen op dit bedrag zijn begroot. Veiligheidsregio heeft geen verweer gevoerd tegen de hoogte van de hoofdsom, zodat de kantonrechter deze hoofdsom zal toewijzen.
4.17.
De gevorderde wettelijke rente over dit bedrag is evenmin betwist en komt voor toewijzing in aanmerking vanaf het moment van ontstaan van de schade op 23 september 2016.
4.18.
Voorts vordert [eiseres] vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten van € 905,74. [eiseres] vordert een bedrag dat is gebaseerd op het bepaalde in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. De onderhavige vordering heeft echter geen betrekking op één van de situaties waarin genoemd Besluit van toepassing is. De kantonrechter zal de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn daarom toetsen aan de eisen voor dergelijke vorderingen zoals deze zijn geformuleerd in het Rapport BGK-integraal.
4.19.
In de procedure is komen vast te staan dat [eiseres] een rechtsbijstandsverzekering heeft. Veiligheidsregio heeft op grond daarvan verweer gevoerd tegen de buitengerechtelijke kosten, in die zin dat de buitengerechtelijke kosten niet voor rekening van [eiseres] zijn gekomen en [eiseres] volgens Veiligheidsregio geen schade heeft geleden. Dat kan – aldus ook Veiligheidsregio – anders zijn als tussen [eiseres] en haar rechtsbijstandsverzekering was overeengekomen dat de rechtsbijstandsverzekeraar deze kosten slechts vergoedde onder de voorwaarde dat [eiseres] deze kosten niet van een derde vergoed zou krijgen. Ter zitting heeft [eiseres] niet inhoudelijk gereageerd op het verweer van Veiligheidsregio en zich op dit punt gerefereerd aan het oordeel van de kantonrechter. Gelet op de inhoud van het verweer van Veiligheidsregio op dit onderdeel en gelet op het feit dat gesteld noch gebleken is dat [eiseres] geen, of niet onvoorwaardelijk, aanspraak kan maken op de rechtsbijstandverzekering, heeft [eiseres] onvoldoende onderbouwd dat zij buitengerechtelijke kosten heeft gemaakt. De kantonrechter zal deze vordering dan ook afwijzen.
4.20.
Ook vordert [eiseres] op grond van artikel 6:96 BW vergoeding van de expertisekosten van € 600,00. Tegen deze schadepost heeft Veiligheidsregio geen verweer gevoerd. De kantonrechter zal dit bedrag toewijzen, omdat op basis van de door [eiseres] overgelegde factuur (productie 6) wel genoegzaam vaststaat dat [eiseres] kosten heeft gemaakt tot het door haar gevorderde bedrag.
4.21.
Veiligheidsregio zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op € 1.624,21, bestaande uit € 85,21 aan dagvaardingskosten, € 939,00 aan griffierecht en € 600,00 aan salaris gemachtigde op basis van 2 punten x tarief € 300,00.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt Veiligheidsregio tot betaling aan [eiseres] van een bedrag van € 13.074,00 te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 23 september 2016 tot de dag van algehele betaling,
5.2.
veroordeelt Veiligheidsregio tot betaling aan [eiseres] van een bedrag van € 600,00,
5.3.
veroordeelt Veiligheidsregio op basis van het toegewezen bedrag in de kosten van de procedure, tot op heden aan de zijde van [eiseres] begroot op € 1.624,21,
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.N.R. Wegerif, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 20 maart 2018.