ECLI:NL:RBOVE:2018:244

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
24 januari 2018
Publicatiedatum
26 januari 2018
Zaaknummer
C/08/162869 / HA ZA 14-502
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eindvonnis in zaak over kabelschade en aansprakelijkheid netwerkbeheerder

In deze zaak, die betrekking heeft op een graafincident op 10 mei 2011 waarbij een middenspanningskabel van Enexis is beschadigd, heeft de rechtbank Overijssel op 24 januari 2018 een eindvonnis uitgesproken. De rechtbank oordeelde dat Sweco Nederland B.V. en een andere gedaagde, aangeduid als [Gedaagde 2], als grondroerders aansprakelijk zijn voor de schade die Enexis heeft geleden. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen sprake is van eigen schuld aan de zijde van Enexis, ondanks het verweer van Sweco en [Gedaagde 2] dat de beveiliging van het elektriciteitsnetwerk onvoldoende functioneerde. De deskundigen die door de rechtbank waren benoemd, concludeerden dat de beveiliging voldeed aan de gangbare normen.

Enexis vorderde herstelkosten van € 6.938,57 en compensatievergoedingen van € 276.640,00. De rechtbank heeft de herstelkosten vastgesteld op € 6.541,35 en de compensatievergoedingen op € 119.535,00, na een beoordeling van de door Enexis verstrekte informatie over de uitbetaalde vergoedingen. De rechtbank heeft ook de wettelijke rente toegewezen over de schadevergoeding vanaf de datum van de schadeveroorzakende gebeurtenis en de datum van de dagvaarding.

Daarnaast heeft Enexis vergoeding gevorderd van buitengerechtelijke kosten en expertisekosten, welke door de rechtbank zijn toegewezen. De proceskosten zijn begroot op € 8.254,88, en Sweco en [Gedaagde 2] zijn hoofdelijk veroordeeld tot betaling van de schadevergoeding, de buitengerechtelijke kosten en de proceskosten. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
zaaknummer / rolnummer: C/08/162869 / HA ZA 14-502
Vonnis van 24 januari 2018
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ENEXIS B.V.,
gevestigd te Rosmalen,
eiseres,
advocaat mr. A.J. van der Kolk te Zwolle,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SWECO NEDERLAND B.V., voorheen genaamd Grontmij Nederland B.V., handelend onder de naam Grontmij Nederland,
gevestigd te De Bilt,
gedaagde,
advocaat mr. P.E. Bloemendal te Arnhem,
2. de vennootschap onder firma
[Gedaagde 2],
gevestigd te [plaats],
gedaagde,
advocaat mr. H. Lebbing te Rotterdam.
Partijen zullen hierna Enexis en Sweco en [Gedaagde 2] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 4 januari 2017
  • het deskundigenbericht
  • de conclusie na deskundigenbericht van Sweco en [Gedaagde 2]
  • de antwoordconclusie na deskundigenbericht van Enexis.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
De onderhavige procedure ziet op een graafincident op 10 mei 2011, waarbij een middenspanningskabel van Enexis is beschadigd. In het tussenvonnis van 15 juni 2016 heeft de rechtbank geoordeeld dat Sweco en [Gedaagde 2] als grondroerders jegens Enexis aansprakelijk zijn voor de schade als gevolg van dit incident, omdat zij als grondroerders hun onderzoeksplicht en daarmee de zorgvuldigheidsnorm uit de WION geschonden hebben. Enexis heeft vergoeding gevorderd van twee schadeposten: herstelkosten ad € 6.938,57 en compensatievergoedingen ad € 276.640,00. Ten aanzien van de hoogte van de herstelkosten heeft de rechtbank geoordeeld dat een bedrag van € 6.541,35 voor toewijzing gereed ligt. Voor wat betreft de hoogte van de compensatievergoedingen heeft de rechtbank Enexis om een nadere toelichting gevraagd over de vraag of de vergoedingen daadwerkelijk zijn uitbetaald, waar de betreffende aansluitingen zich bevonden en hoe lang deze zijn getroffen door de stroomstoring.
2.2.
Sweco en [Gedaagde 2] hebben onder meer als verweer gevoerd dat de beveiliging van het elektriciteitsnetwerk van Enexis onvoldoende functioneerde. De rechtbank heeft dit als een eigen schuld verweer aangemerkt. In het kader van die beoordeling heeft de rechtbank een deskundigenonderzoek aangekondigd, welk onderzoek is bevolen bij tussenvonnis van 4 januari 2017.
Eigen schuld Enexis
2.3.
De door de rechtbank benoemde deskundigen De Smedt en Harrewijn hebben op 3 augustus 2017 een eindrapport uitgebracht met de beantwoording van de door de rechtbank in het tussenvonnis van 4 januari 2017 geformuleerde vragen. In het rapport concluderen de deskundigen kort gezegd dat het beveiligingsconcept zoals Enexis dat heeft toegepast voldoet aan hetgeen gangbaar is bij de netbeheerders in Nederland. Het direct uitschakelen van een transformator na het reageren van een stromingsrelais is volgens de deskundigen een algemeen aanvaard beveiligingsconcept. Bovendien hebben de deskundigen - kort gezegd - geconcludeerd dat de overstroombeveiliging, de differentiaalbeveiliging en het stromingsrelais voldoende functioneerden en dat ook de instellingen van deze beveiligingen voldeden aan de daaraan te stellen eisen.
2.4.
Sweco en [Gedaagde 2] refereren zich in hun akte aan het oordeel van de rechtbank over de vraag wat de uitkomst van het deskundigenbericht betekent voor het eigen schuld verweer.
2.5.
Gelet op de conclusie van de deskundigen is naar het oordeel van de rechtbank komen vast te staan dat de beveiliging van het elektriciteitsnetwerk van Enexis voldoende functioneerde, zodat er geen sprake is van eigen schuld aan de zijde van Enexis. Het verweer van Sweco en [Gedaagde 2] op dat onderdeel wordt verworpen.
Toerekenbaarheid
2.6.
Sweco en [Gedaagde 2] stellen zich bij akte voorts op het standpunt dat de vermeende verschuldigdheid van compensatievergoedingen door Enexis onvoorzienbaar was, omdat het afschakelen van de transformator een onverwacht gevolg was van de kabelbeschadiging. Volgens Sweco en [Gedaagde 2] kan de schade mede daarom op grond van artikel 6:98 BW niet worden toegerekend aan Sweco en [Gedaagde 2] als een gevolg van het incident op 10 mei 2011. Sweco en [Gedaagde 2] verzoeken de rechtbank haar beslissing ten aanzien van de toerekenbaarheid wegens een onjuiste juridische en feitelijke grondslag te heroverwegen.
2.7.
De rechtbank heeft in het tussenvonnis van 15 juni 2016 overwogen dat stroomstoringen en daardoor verschuldigd geworden compensatievergoedingen moeten worden aangemerkt als een voorzienbaar gevolg van de kabelbeschadiging (r.o. 4.15). De deskundigen hebben thans geconcludeerd dat - hoewel de oorzaak van het functioneren van het doorstroomrelais niet kon worden aangetoond - een kortsluitstroom vlakbij de transformator een aanvaardbaar incident is dat kan leiden tot de uitschakeling van de transformator. Al met al ziet de rechtbank geen aanleiding om gelet op de uitkomsten van het deskundigenrapport wegens een onjuiste feitelijke grondslag terug te komen op de beslissing dat sprake is van causaal verband tussen de kabelbeschadiging en verschuldigd geworden compensatievergoedingen. Evenmin is gebleken van een onjuiste juridische grondslag.
Compensatievergoedingen
2.8.
In het tussenvonnis van 15 juni 2016 heeft de rechtbank Enexis voorts om een nadere toelichting gevraagd over de vraag of de compensatievergoedingen daadwerkelijk zijn uitbetaald, waar de betreffende aansluitingen zich bevonden en hoe lang deze zijn getroffen door de stroomstoring.
2.9.
Bij akte van 19 oktober 2016 heeft Enexis zich op het standpunt gesteld dat het gaat om een beschadigde MS-kabel in de directe nabijheid van de HS/MS-transformator. Deze transformator bevindt zich op het scheidingsvlak van het HS en het MS-net. Volgens Enexis moet de stroomstoring gelet op de geldende voorschriften van ACM en de Handleiding Nestor Elektriciteit met toelichting van ACM gekwalificeerd worden als een HS-storing (artikel 6.3.1 aanhef en onder c van de Netcode Elektriciteit) en niet - zoals zij eerder in deze procedure stelde - als een storing in de zin van artikel 6.3.1 aanhef en onder b van de Netcode. Op grond van de c-variant is Enexis voor een deel van haar klanten reeds na één uur een compensatievergoeding verschuldigd, terwijl bij de b-variant Enexis pas na twee uren een vergoeding verschuldigd is. Tevens overlegt Enexis een overzicht van de locatie van de betreffende aansluitingen en hoe lang deze zijn getroffen door de stroomstoring. Ten slotte heeft Enexis kopieën van haar weekafschriften en betalingsafschriften in het geding gebracht.
2.10.
Sweco en [Gedaagde 2] stellen zich aan de hand van de door Enexis verstrekte informatie op het standpunt dat Enexis in totaal € 157.105,00 respectievelijk € 156.780,00 aan compensatievergoedingen heeft betaald aan klanten die korter dan twee uur zijn getroffen door de stroomstoring, terwijl Enexis altijd heeft gesteld dat zij enkel klanten met een storing van langer dan twee uur zou hebben gecompenseerd. Volgens Sweco en [Gedaagde 2] was Enexis voornoemd bedrag dan ook niet verschuldigd aan de betreffende klanten en kan dit bedrag niet worden afgewenteld op hen. Sweco en [Gedaagde 2] betwisten dat artikel 6.3.1. aanhef en onder c van de Netcode van toepassing is op de onderhavige storing. Volgens Sweco en [Gedaagde 2] was sprake van een storing in het middenspanningsnet (b-variant) en niet in het hoogspanningsnet (c-variant).
2.11.
De rechtbank is van oordeel dat Enexis onvoldoende heeft onderbouwd dat artikel 6.3.1. aanhef en onder c van de Netcode van toepassing is op de onderhavige storing. Tot aan het tussenvonnis van 15 juni 2016 heeft zij zich uitdrukkelijk op het standpunt gesteld dat sprake was van een storing in het middenspanningsnet en dat artikel 6.3.1 aanhef en onder b van de Netcode van toepassing is op die situatie. Voor haar gewijzigde standpunt verwijst Enexis weliswaar naar de voorschriften van ACM en een handleiding, maar een concrete verwijzing voorzien van een deugdelijke uitleg ontbreekt. Ook na het verweer van Sweco en [Gedaagde 2] heeft Enexis in een later stadium haar gewijzigde standpunt niet nader onderbouwd, maar heeft zij enkel gesteld dat zij tijdig de onjuiste verwijzing zou hebben gecorrigeerd. Aangezien Enexis zich ter onderbouwing van haar vordering tot aan het tussenvonnis van 15 juni 2016 telkens op artikel 6.3.1 aanhef en onder b van de Netcode heeft beroepen en een nadere toelichting ten aanzien van de c-variant ontbreekt, is onvoldoende komen vast te staan dat Enexis vergoedingen verschuldigd was aan klanten die korter dan twee uur zijn getroffen door de stroomstoring. Aangezien Sweco en [Gedaagde 2] enkel gehouden kunnen worden tot het betalen van schadevergoeding wegens op grond van de Netcode
verschuldigdecompensatievergoedingen, zal de rechtbank die schade opnieuw begroten. Sweco heeft voldoende onderbouwd - en Enexis heeft niet weersproken - dat Enexis in totaal € 157.105,00 aan compensatievergoedingen heeft betaald aan klanten die korter dan twee uur zijn getroffen door de stroomstoring. Dit betekent dat een bedrag van (€ 276.640,00 -/- € 157.105,00=) € 119.535,00 kan worden toegewezen wegens schade als gevolg van verschuldigde compensatievergoedingen. Sweco en [Gedaagde 2] hebben voor het overige geen verweer gevoerd tegen deze schadepost. Tevens zal zoals reeds in het tussenvonnis van 15 juni 2016 is geoordeeld een bedrag van € 6.541,35 wegens herstelkosten worden toegewezen.
Wettelijke rente
2.12.
Enexis vordert de wettelijke rente over de schadevergoeding vanaf de datum van de schadeveroorzakende gebeurtenis (10 mei 2011). Sweco betwist dat vanaf die datum rente kan worden toegewezen, omdat een verbintenis tot betaling van schadevergoeding pas loopt vanaf het moment dat die verbintenis opeisbaar is. Van opeisbaarheid is pas sprake op het moment dat de benadeelde de kosten daadwerkelijk heeft gemaakt, aldus Sweco. Dit verweer slaagt. De wettelijke rente zal worden toegewezen over het schadebedrag vanaf de verschillende betaaldata van de schadecomponenten. Voor de compensatievergoedingen geldt dat het overgrote deel op 16 juni 2011 is uitbetaald, zodat de rechtbank gelet op de omvang van de verschillende compensatievergoedingen omwille van de uitvoerbaarheid van de veroordeling de datum van opeisbaarheid voor de compensatievergoedingen zal vaststellen op 16 juni 2011. Ten aanzien van de herstelkosten geldt dat niet is gesteld of gebleken wanneer Enexis deze kosten heeft gemaakt, zodat de wettelijke rente zal worden toegewezen vanaf de datum van de dagvaarding (7 oktober 2014).
Buitengerechtelijke kosten
2.13.
Enexis heeft voorts vergoeding gevorderd van de buitengerechtelijke incassokosten en de expertisekosten van KEMA. Sweco heeft verweer gevoerd tegen de verschuldigdheid van beide kosten.
2.14.
Ten aanzien van de incassokosten vordert Enexis een bedrag dat is gebaseerd op het bepaalde in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). De onderhavige vordering heeft echter geen betrekking op één van de situaties waarop genoemd besluit van toepassing is. Bovendien is het Besluit alleen van toepassing indien het verzuim op of na 1 juli 2012 is ingetreden. De vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn zal daarom worden getoetst aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II.
2.15.
Enexis heeft voldoende onderbouwd dat zij buitengerechtelijke werkzaamheden heeft verricht anders dan die ter instructie van de zaak of ter voorbereiding van de procedure. De bij dagvaarding geschetste werkzaamheden, waaronder een bespreking met gedaagden en haar verzekeraars ter beproeving van een minnelijke schikking, heeft Sweco niet betwist, zodat de gevorderde kosten voor toewijzing in aanmerking komen. Enexis heeft (subsidiair) vergoeding van de kosten op grond van het tarief van Voorwerk II gevorderd, zodat op basis van de thans toe te wijzen vordering een bedrag ad € 2.842,00 (twee punten van het toepasselijke liquidatietarief) zal worden toegewezen.
2.16.
Ten aanzien van de vergoeding van de expertisekosten van KEMA overweegt de rechtbank als volgt. Op grond van artikel 6:96 lid 2 sub b BW komen redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid voor vergoeding in aanmerking. Ter beoordeling ligt voor of de gevorderde kosten voldoen aan de dubbele redelijkheidstoets. Vereist is dat, in de gegeven omstandigheden, de verrichte werkzaamheden redelijkerwijs noodzakelijk waren en dat de gemaakte kosten naar hun omvang redelijk zijn.
2.17.
Naar het oordeel van de rechtbank was het voor Enexis, gelet op het op voorhand door Sweco en [Gedaagde 2] gevoerde verweer over de beveiliging van haar elektriciteitsnet, redelijkerwijs noodzakelijk om een deskundige in te schakelen en het verweer te kunnen toetsen. Voorts zijn de kosten naar hun omvang niet betwist door Sweco en [Gedaagde 2] en ook als redelijk aan te merken. Het verweer van Sweco dat Enexis de in de factuur van KEMA inbegrepen btw kan verrekenen en daarmee de btw geen schade vormt is niet weersproken, zodat de gevorderde schade exclusief btw zal worden toegewezen, namelijk tot een bedrag van € 5.025,00.
Proceskosten
2.18.
Sweco en [Gedaagde 2] zullen als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Omdat een aanzienlijk deel van het gevorderde bedrag wordt afgewezen, begroot de rechtbank de proceskosten aan de zijde van Enexis op basis van het toegewezen bedrag op:
- dagvaarding € 162,88
- griffierecht 3.829,00
- salaris advocaat
4.263,00(3,0 punten × tarief € 1.421,00)
Totaal € 8.254,88

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
veroordeelt Sweco en [Gedaagde 2] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, om aan Enexis te betalen een bedrag van € 126.076,35, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het bedrag van € 119.535,00 met ingang van 16 juni 2011 en over het bedrag van € 6.541,35 vanaf 7 oktober 2014 tot de dag van volledige betaling,
3.2.
veroordeelt Sweco en [Gedaagde 2] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, om aan Enexis te betalen een bedrag van € 7.867,00 wegens buitengerechtelijke kosten;
3.3.
veroordeelt Sweco en [Gedaagde 2] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten, aan de zijde van Enexis tot op heden begroot op € 8.254,88, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van veertien dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
3.4.
veroordeelt Sweco en [Gedaagde 2] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat Sweco en [Gedaagde 2] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis hebben voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
3.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Willemse, mr. F.E.J. Goffin en mr. S.J.S. Groeneveld - Koekkoek en in het openbaar uitgesproken op 24 januari 2018. [1]

Voetnoten

1.type: