ECLI:NL:RBOVE:2018:2437

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
12 juli 2018
Publicatiedatum
12 juli 2018
Zaaknummer
ak_17 _ 2744
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de rechtbank in planschadezaak onder de Tracéwet

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 12 juli 2018 uitspraak gedaan in een geschil over een tegemoetkoming in planschade, die eiser had aangevraagd op basis van de Tracéwet. Eiser had een schadevergoeding van € 34.000,-- aangevraagd, vermeerderd met wettelijke rente en deskundigenkosten. De minister van Infrastructuur en Waterstaat had het bezwaar van eiser tegen een eerder besluit ongegrond verklaard, waarna eiser beroep instelde bij de rechtbank. Tijdens de zitting op 29 mei 2018 is eiser in persoon verschenen, bijgestaan door H. Wouters, terwijl de minister werd vertegenwoordigd door mr. ing. N.H. Huntelaar, mr. ir. M.A. Drapers en R.G. Kempers.

De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat zij eerst moet beoordelen of zij bevoegd is om het beroep te behandelen. De rechtbank heeft daarbij artikel 8:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in aanmerking genomen, waarin staat dat het beroep kan worden ingesteld bij de rechtbank, tenzij een andere bestuursrechter bevoegd is. Aangezien de Tracéwet in dit geval van toepassing is, en artikel 2 van de bijlage bij de Awb bepaalt dat beroep tegen besluiten op grond van de Tracéwet bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State moet worden ingesteld, concludeert de rechtbank dat zij niet bevoegd is om deze zaak te behandelen.

De rechtbank heeft zich daarom onbevoegd verklaard en het dossier doorgezonden naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 17/2744

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

en

de minister van Infrastructuur en Waterstaat,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 26 april 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser een tegemoetkoming in geleden planschade van € 34.000,--, te vermeerderen met € 1.598,44 aan wettelijke rente, en € 2.849,55 voor redelijkerwijs door eiser gemaakte deskundigenkosten, toegekend.
Bij besluit van 17 november 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 mei 2018.
Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door H. Wouters. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. ing. N.H. Huntelaar, mr. ir. M.A. Drapers en R.G. Kempers.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en heeft eiser in de gelegenheid gesteld om binnen tien dagen te reageren op het ter zitting door verweerder overgelegde stuk. Eiser heeft van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt.
De rechtbank heeft het onderzoek bij brief van 21 juni 2018 gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank overweegt dat voorafgaand aan de beantwoording van de vraag of het bestreden besluit in rechte kan worden gehandhaafd, de rechtbank eerst dient na te gaan of zij bevoegd is om dit beroep te behandelen.
2.1
De rechtbank stelt voorop dat het gehandhaafde primaire besluit betrekking heeft op de toekenning van een naar billijkheid toe te kennen schadevergoeding als bedoeld in artikel 22, eerste lid, van de Tracéwet.
2.2
In artikel 8:6, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat het beroep kan worden ingesteld bij de rechtbank, tenzij een andere bestuursrechter bevoegd is ingevolge hoofdstuk 2 van de bij deze wet behorende Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak dan wel ingevolge een ander wettelijk voorschrift. In artikel 2 van de bijlage 2 bij de Awb, welk artikel geplaatst is in hoofdstuk 2 van de Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak, is - voor zover hier van belang - bepaald dat tegen besluiten die genomen zijn op grond van de Tracéwet beroep kan worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling). Besluiten die gebaseerd zijn op artikel 22 van de Tracéwet zijn hiervan niet uitgezonderd.
2.3
De rechtbank is daarom van oordeel dat niet zij, maar de Afdeling bevoegd is om dit beroep te behandelen.
3.1
De rechtbank verklaart zich daarom onbevoegd om kennis te nemen van dit beroep.
3.2
Het beroepschrift en de bijbehorende dossierstukken zullen, met toepassing van het bepaalde in artikel 6:15, eerste lid, van de Awb, worden doorgezonden naar de Afdeling.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart zich onbevoegd.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.P.W. Esmeijer, voorzitter, en mr. R.J. van Lochem en mr. J.W.M. Bunt, leden, in aanwezigheid van mr. A. van der Weij, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening