ECLI:NL:RBOVE:2018:2425

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
12 juli 2018
Publicatiedatum
12 juli 2018
Zaaknummer
ak_17_2071
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure omgevingsvergunning voor uitbreiding kinderdagopvang

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 12 juli 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de weigering van een omgevingsvergunning voor de uitbreiding van een kinderdagopvang. Eiser, die sinds 2015 een kinderdagopvang exploiteert met maximaal 10 kindplaatsen, heeft op 14 december 2016 een aanvraag ingediend om het aantal kindplaatsen uit te breiden naar maximaal 24. De gemeente Enschede heeft deze aanvraag op 2 februari 2017 geweigerd, en dit besluit is later in bezwaar door de gemeente bevestigd. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de uitbreiding in strijd is met het bestemmingsplan, dat de locatie de bestemming 'Wonen' heeft en dat een kinderdagopvang niet is toegestaan binnen de voorwaarden voor een beroep of bedrijf aan huis. De rechtbank heeft ook de akoestische impact van de uitbreiding beoordeeld, waarbij de geluidseisen voor de omgeving zijn meegenomen. De rechtbank oordeelt dat de gemeente onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de uitbreiding niet mogelijk is, en dat de geluidseisen niet correct zijn toegepast. De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de gemeente opgedragen een nieuw besluit te nemen, waarbij de rechtbank ook de proceskosten en het griffierecht aan eiser heeft toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 17/2071

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , te [woonplaats], eiser,

gemachtigde: mr. R.S. Wertheim, advocaat te Zwolle,
en

het college van burgemeester en wethouders van Enschede, verweerder.

Als derde-partijen hebben aan het geding deelgenomen:
[naam], te [woonplaats], en
[naam] en [naam], te [woonplaats],
gemachtigde: mr. J.M. Smits, werkzaam bij SRK Rechtsbijstand te Zoetermeer.

Procesverloop

Eiser exploiteert sinds 2015 op het perceel [adres] te [woonplaats] een kinderdagopvang met maximaal 10 kindplaatsen met de naam [naam] .
Op 14 december 2016 heeft eiser een aanvraag voor een omgevingsvergunning ingevolge de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) ingediend voor het uitbreiden van het aantal kindplaatsen in zijn kinderdagopvang van 10 naar maximaal 24.
Bij besluit van 2 februari 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder de gevraagde omgevingsvergunning geweigerd. Eiser heeft tegen dat besluit bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 3 augustus 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen dat besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 mei 2018.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en door ing. H.W. Tideman van Akoestisch Buro Tideman. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door
G.J. Voelman en M.R. van der Vegt. Derde-partij [naam] is in persoon verschenen. Derde partijen [naam] en [naam] zijn beiden verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde.

Overwegingen

1.1
Op 25 februari 2015 heeft verweerder aan eiser een omgevingsvergunning ingevolge de Wabo verleend voor een kinderdagopvang met maximaal 10 kindplaatsen op het perceel [adres] te [woonplaats] . Deze omgevingsvergunning is onherroepelijk. In de voorwaarden van deze omgevingsvergunning is bepaald dat een verzwaring of uitbreiding van de activiteiten niet is toegestaan. Verder is in de voorwaarden opgenomen dat de kinderen uitsluitend, gedurende maximaal 4 uur per dag, in de achtertuin buiten mogen spelen, dat de gehele achtertuin moet zijn omheind met een geluidafschermende voorziening van minimaal 2 meter hoog en dat in de achtertuin geen speeltoestellen aanwezig mogen zijn die het mogelijk maken dat de kinderen boven deze omheining uit komen.
1.2
Eiser heeft op 14 december 2016 een aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend voor het uitbreiden van het aantal kindplaatsen in de kinderdagopvang van 10 naar maximaal 24. Deze aanvraag betreft de activiteit ‘het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan’ (artikel 2.1, aanhef en onder c, van de Wabo). Bij de aanvraag is een akoestisch rapport gevoegd dat onderdeel is van de omgevingsvergunning van 25 februari 2015.
1.3
Bij besluit van 2 februari 2017 heeft verweerder de gevraagde omgevingsvergunning geweigerd, waarbij – kort samengevat – is overwogen dat:
1. uit het uitgevoerde akoestisch onderzoek blijkt dat door de kinderdagopvang, inclusief het stemgeluid van spelende kinderen, op de verdiepingen van omliggende woningen niet wordt voldaan aan de geluidsnormen;
2. de uitbreiding van 10 naar 24 kindplaatsen niet voldoet aan de in de VNG-brochure “Bedrijven en milieuzonering” (hierna: de VNG-brochure) genoemde minimale afstanden;
3. verweerder, gelet op de ingediende klachten en premature bezwaren van omwonenden, tot het (voortschrijdend) inzicht is gekomen dat uitbreiding van de kinderdagopvang niet past in het woon- en leefklimaat van de omgeving;
4. aangezien de uitbreiding van de kinderdagopvang niet ruimtelijk inpasbaar is, verweerder niet bereid is van het bestemmingsplan af te wijken teneinde de uitbreiding van de kinderopvang ter plaatse mogelijk te maken.
1.4
Eiser heeft tegen dat besluit bewaar gemaakt. Vervolgens heeft de besluitvorming plaatsgevonden zoals hiervoor onder “Procesverloop” is weergegeven.
2. Uit het beroepschrift en het verhandelde op de zitting blijkt dat eiser het niet eens is met verweerders besluit om de gevraagde omgevingsvergunning voor uitbreiding van het aantal kindplaatsen te weigeren en met de overwegingen die tot dat besluit hebben geleid.
De rechtbank overweegt als volgt.
3.1
Het perceel [adres] te [woonplaats] is gelegen binnen het bestemmingsplan “Ribbelt-Stokhorst 2011” en heeft daarin de bestemming “Wonen” met de aanduiding “Detailhandel”. Op gronden met de bestemming “Wonen” is het toegestaan te wonen, al dan niet in combinatie met een beroep of bedrijf aan huis. Eiser is woonachtig op de eerste en tweede verdieping van het pand ( [adres] ) en exploiteert op de begane grond een kinderdagopvang.
3.2
Niet in geschil is dat de kinderdagopvang op het perceel [adres] in strijd is met het bestemmingsplan omdat niet wordt voldaan aan alle voorwaarden die gelden voor een beroep of bedrijf aan huis, onder andere omdat de maximale oppervlakte voor de uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis wordt overschreden en omdat een kinderdagopvang niet behoort tot de bedrijfsmatige activiteiten die voor een beroep of bedrijf aan huis zijn toegestaan. De door eiser gevraagde uitbreiding van het aantal kindplaatsen van de kinderdagopvang is daarom op basis van het bestemmingsplan evenmin toegestaan.
3.3
Omdat eisers aanvraag in strijd is met het bestemmingsplan heeft verweerder beoordeeld of door af te wijken van het bestemmingsplan, medewerking kan worden verleend aan eisers verzoek om uitbreiding van het aantal kindplaatsen van de kinderdagopvang.
3.4
Ingevolge artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, sub 1, van de Wabo kan een vergunning worden verleend voor een afwijking van het bestemmingsplan als dit in de regels van het bestemmingsplan is opgenomen.
3.5
Artikel 15.5, eerste lid, van de planregels behorend bij het bestemmingsplan “Ribbelt-Stokhorst 2011” biedt de mogelijkheid om af te wijken van het gestelde in artikel 15.4 van het bestemmingsplan (beroep of bedrijf aan huis), onder andere ten behoeve van de uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis dat niet is genoemd in de hoofdgroep Bedrijven of Dienstverlening van de bij deze regels behorende Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1) dan wel is genoemd in categorie 2 uit de hoofdgroep Bedrijven van die Lijst van Bedrijfstypen.
3.6
Een kinderdagopvang past niet binnen deze binnenplanse afwijkingsmogelijkheid aangezien deze op grond van genoemde Lijst van Bedrijfstypen (bijlage 1) valt onder de hoofdgroep Maatschappelijk, categorie 2.
3.7
Artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, sub 2°, van de Wabo geeft verweerder echter de bevoegdheid om in bepaalde nader aangegeven gevallen af te wijken van het bestemmingsplan. Deze gevallen (de zogenaamde ‘kruimelgevallen’) zijn nader omschreven in artikel 4 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor).
Ingevolge artikel 4, negende lid, van bijlage II bij het Bor – voor zover hier van belang – kan van het bestemmingsplan worden afgeweken voor het gebruiken van bouwwerken, eventueel in samenhang met bouwactiviteiten die de bebouwde oppervlakte of het bouwvolume niet vergroten, en van bij die bouwwerken aansluitend terrein.
3.8
Van deze afwijkingsmogelijkheid kan op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, sub 2°, van de Wabo alleen gebruik worden gemaakt als de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij gaat het in dit geval alleen om het aspect geluid, in het bijzonder het stemgeluid van spelende kinderen op het buitenterrein van de kinderdag- opvang.
3.9
Niet in geschil is dat er voor de invulling van verweerders afwijkingsmogelijkheid als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, sub 2°, van de Wabo in een geval als het onderhavige geen toepasselijke beleidsregels zijn.
4.1
Voor inrichtingen, waartoe ook een kinderdagopvang behoort, heeft de gemeente Enschede gebiedsgericht geluidbeleid vastgesteld, dat is opgenomen in de Geluidnota Enschede 2009-2012 (hierna: de Geluidnota). Deze Geluidnota is op 19 april 2011 door verweerder (gewijzigd) vastgesteld. Op 15 januari 2013 heeft verweerder de werkingsduur van de Geluidnota verlengd totdat een nieuwe geluidnota is vastgesteld. In de Geluidnota zijn voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau per gebiedstype de toegestane geluidsniveaus vastgesteld.
4.2
Volgens de bij de Geluidnota behorende gebiedstypenkaart zijn eisers kinderdagopvang en het invloedsgebied ervan gelegen in het gebiedstype “Woongebied”. De richtwaarden of voorkeurgrenswaarden, dat wil zeggen de geluidbelasting tot waar ontwikkelingen zonder meer mogelijk zijn, voor dit gebiedstype bedragen 45 dB(A) in de dagperiode, 40 dB(A) in de avondperiode en 35 dB(A) in de nachtperiode. Deze richtwaarden gelden ter plaatse van geluidsgevoelige objecten of op een afstand van 50 meter van de inrichting indien binnen die afstand geen sprake is van geluidsgevoelige objecten.
4.3
In de Geluidnota zijn geen grenswaarden opgenomen voor het maximale geluidsniveau. Hiervoor sluit verweerder aan bij de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening (hierna: de Handreiking). In paragraaf 3.2 van de Handreiking zijn voor het maximale geluidsniveau grenswaarden aangegeven van 70 dB(A) in de dagperiode, 65 dB(A) in de avondperiode en 60 dB(A) in de nachtperiode. Deze waarden komen overeen met de grens-waarden voor het maximale geluidsniveau ingevolge het Activiteitenbesluit, dat algemene milieuregels voor bedrijven geeft.
4.4
Op grond van artikel 2.18, eerste lid, aanhef en onder i, van het Activiteitenbesluit blijft bij het bepalen van de geluidniveaus het stemgeluid van kinderen op een onverwarmd of onoverdekt terrein dat onderdeel is van een instelling voor kinderopvang buiten beschouwing. Bij de beoordeling van de geluidniveaus in het kader van een goede ruimtelijke ordening moet het stemgeluid van spelende kinderen op het buitenterrein van een kinderdagopvang daarentegen wel worden meegenomen.
4.6
In het kader van de aanvraag voor de omgevingsvergunning voor uitbreiding van het aantal kindplaatsen is op verzoek van eiser een akoestisch onderzoek uitgevoerd door Akoestisch Buro Tideman te Enschede (hierna te noemen: Tideman). De resultaten daarvan heeft Tideman neergelegd in zijn rapport van 16 oktober 2017. Aan de omgevingsvergunning van 25 februari 2015 lag ook al een akoestisch rapport van Tideman van 9 januari 2015 ten grondslag. In zijn rapport van 16 oktober 2017 heeft Tideman de resultaten van dat akoestisch onderzoek uit 2015 verfijnd en geactualiseerd. Op 14 januari 2018 heeft Tideman nog een reactie gegeven op het verweerschrift van verweerder.
4.7
Uit het akoestisch onderzoek van Tideman, waarbij is uitgegaan van de aan de omgevingsvergunning van 25 februari 2015 verbonden voorwaarden, blijkt dat op de woningen in de omgeving van het kinderdagverblijf in de dagperiode het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau op de begane grond van omliggende woningen ten hoogste 41 dB(A) bedraagt en op de verdieping van omliggende woningen ten hoogste 50 dB(A).
4.8
Het maximale geluidsniveau vanwege het stemgeluid van kinderen bedraagt volgens Tideman bij de woningen in de omgeving van het kinderdagverblijf op de begane grond ten hoogste 60 dB(A) en op de verdieping ten hoogste 68 dB(A).
4.9
Verweerder is van mening dat in het akoestisch onderzoek van Tideman ten onrechte wordt uitgegaan van een bronvermogen van 103 (102,6) dB(A), zijnde het midden van de bandbreedte van 95-110 dB(A) voor het stemgeluid van een kind op een speelplaats bij een kinderdagverblijf volgens het artikel “Menselijk stemgeluid” van Martin Tennekes in het Journaal Geluid van december 2009.
4.1
Volgens verweerder is niet uit te sluiten dat hogere bronvermogens dan 103 dB(A) voor zullen komen. Uitgaande van het hoogste bronvermogen van 110 dB(A) zal het maximale geluidsniveau op de begane grond van omliggende woningen ten hoogste 67 dB(A) en op de verdieping van omliggende woningen ten hoogste 75 dB(A) bedragen. Daarmee wordt op de begane grond wel voldaan aan de ten hoogste toegestane waarde van 70 dB(A), maar op de verdieping niet.
4.11
Gelet op het bovenstaande moet naar de mening van verweerder worden geconcludeerd dat door de kinderdagopvang, inclusief het stemgeluid van spelende kinderen, op de begane grond van de omliggende woningen wel aan de geluidsnormen kan worden voldaan, maar op de verdiepingen van die woningen niet. In verband hiermee heeft verweerder de akoestische impact van de parkeerplaats aan de zijkant van het gebouw [adres] niet nader beoordeeld.
4.12
Eiser is het niet eens met het standpunt van verweerder dat moet worden uitgegaan van een bronvermogen van 110 dB(A). Het representatieve bronvermogen bedraagt volgens eiser 102,6 dB(A). Hij verwijst daarbij naar het akoestisch rapport van Tideman van 16 oktober 2017 en de reactie op het verweerschrift van 14 januari 2018, waarin wordt geconcludeerd dat jonge kinderen weliswaar in staat zijn om een piekgeluid te produceren met een bronvermogen van circa 110 dB(A), maar dat zij dat in de dagelijkse praktijk niet doen, ook niet bij vallen en huilen of bij het uiten van spontane vreugdekreten. Die piekgeluiden worden volgens Tideman alleen bereikt als de kinderen daartoe worden aangezet, bijvoorbeeld door te roepen: “Wie kan het hardst schreeuwen?”. Als deze voorvallen, waartoe de kinderen ten behoeve van het onderzoek zijn aangezet, buiten beschouwing blijven, dan is het hoogst waargenomen bronvermogen volgens Tideman 102,6 dB(A).
De rechtbank overweegt dienaangaande het volgende.
5.1
Bij toetsing aan het Activiteitenbesluit wordt als beoordelingshoogte aangehouden de hoogte waarop de geluidshinder wordt ondervonden. In de directe omgeving van de kinderdagopvang zijn uitsluitend grondgebonden woningen aanwezig. De kinderdagopvang is alleen in de dagperiode van 07.00 tot 19.00 uur geopend. Voor grondgebonden woningen wordt in dat geval de geluidsbelasting alleen beoordeeld op de begane grond.
5.2
In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet volgens verweerder echter verder worden gekeken en moet ook het geluid op de verdiepingen van de omliggende woningen bij de beoordeling worden betrokken. Daarbij heeft verweerder in aanmerking genomen dat volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling), bij de vraag of de uitbreiding in deze omgeving ruimtelijk aanvaardbaar is, moet worden uitgegaan van de maximale ruimtelijke gevolgen voor het woon- en leefklimaat in de omgeving (‘worst case scenario’). In het kader van de beoordeling van de maximale ruimtelijke gevolgen van de ontwikkeling moet volgens verweerder niet alleen de geluidsbelasting op de begane grond van de omringende woningen, maar ook die op de verdiepingen worden getoetst, omdat ook daar de ruimtelijke effecten van de uitbreiding worden ondervonden, bijvoorbeeld door slapende of studerende mensen.
5.3
Eiser is het niet met verweerder eens. In de eerste plaats merkt eiser op dat uit de Geluidnota niet volgt dat een beoordelingshoogte op de eerste verdieping dient te worden gehanteerd. Daarnaast is eiser van mening dat verweerder niet voldoende heeft gemotiveerd waarom in het kader van een goede ruimtelijke ordening het geluid op de verdiepingen van omliggende woningen bij de beoordeling moet worden betrokken. Hij wijst erop dat volgens de Handreiking in de dagperiode een meethoogte van 1,5 meter boven het maaiveld kan worden aangehouden, aangezien dan de buitenruimten en de woonkamers de te beschermen ruimten zijn en in de avondperiode een meethoogte van 5 meter omdat dan de slaapruimten de te beschermen ruimten zijn. In dit geval is het kinderdagverblijf echter alleen tijdens de dagperiode open, zodat er volgens eiser geen reden is om ook de geluidbelasting op de verdieping van omliggende woningen bij de beoordeling te betrekken. Eiser heeft in de tweede plaats aangevoerd dat verweerder voor de beoordeling van het stemgeluid van spelende kinderen bij andere, soortgelijke inrichtingen in Enschede, in het kader van een goede ruimtelijke ordening, lagere bronvermogens en een meethoogte van 1,5 meter boven het maaiveld heeft gehanteerd.
5.4
De rechtbank benadrukt nogmaals dat het aspect geluid in dit geschil dient te worden beoordeeld in het kader van de vraag of uitbreiding van het aantal kindplaatsen van de kinderdagopvang in deze woonomgeving past binnen een goede ruimtelijke ordening, met name of door de uitbreiding van het aantal kindplaatsen van de kinderdagopvang een aanvaardbaar woon- en leefklimaat is gewaarborgd. Het voldoen aan de geldende geluids-normen op zich leidt er niet zonder meer toe dat ook sprake is van een goede ruimtelijke ordening. In dit verband verwijst de rechtbank naar een uitspraak van de Afdeling van
25 oktober 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2779.
5.5
Verweerder komt bij de uitoefening van zijn bevoegdheid om af te wijken van het bestemmingsplan een grote beoordelingsruimte toe, welke door de bestuursrechter terughoudend dient te worden getoetst.
5.6
De hiervoor genoemde uitgangspunten laten naar het oordeel van de rechtbank echter onverlet, dat een besluit zorgvuldig moet worden voorbereid en deugdelijk moet worden gemotiveerd en niet in strijd mag zijn met het verbod van willekeur. Dit brengt mee, dat verweerder inzichtelijk zal moeten maken waarom in het onderhavige geval uit dient te worden gegaan van een ‘worst case scenario’, met een bronvermogen van 110 dB(A) en meting op de eerste verdieping van omliggende woningen reëel is, dit in afwijking van het akoestisch rapport van Tideman.
5.7
De rechtbank is van oordeel dat verweerder daarin niet is geslaagd. Voor dit oordeel acht de rechtbank doorslaggevend, dat zowel uit de overgelegde stukken als uit de toelichting van eiser en verweerder ter zitting, is gebleken dat verweerder voor de beoordeling van het stemgeluid van spelende kinderen bij andere, soortgelijke inrichtingen in Enschede, in het kader van een goede ruimtelijke ordening, verschillende uitgangspunten heeft gehanteerd ten aanzien van het bronvermogen en de meethoogte. Concreet zijn aan de orde gekomen (in chronologische volgorde) de omgevingsvergunning voor afwijking van het bestemmingsplan ten behoeve van kinderdagverblijf [naam] 2011 (meethoogte: 1.5 meter), het bestemmingsplan Hart van de wijk Velve-Lindenhof 2013 (bronvermogen: 107 d(B)A, meethoogte: 1.5 meter), de op 25 februari 2015 aan eiser verleende omgevingsvergunning voor afwijking van het bestemmingsplan (bronvermogen: 103 d(B)A, meethoogte: 1.5 meter) en het bestemmingsplan Villapark Florade 2016 (bronvermogen: 100 d(B)A voor kleine kinderen en 105 d(B)A voor kinderen tot twaalf jaren oud, meethoogte: 1.5 meter). Verweerder heeft voor deze verschillende uitgangspunten ten aanzien van het bronvermogen en de meethoogte geen toereikende verklaring gegeven. Het enkele standpunt van verweerder, dat de feiten en omstandigheden per locatie verschillen, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende. De rechtbank ziet in deze verklaring geen rechtvaardiging voor verschillende uitgangspunten ten aanzien van het bronvermogen en de meethoogte, omdat niet valt in te zien dat het bronvermogen (het stemgeluid van spelende kinderen) per locatie verschilt en evenmin valt in te zien dat alleen op de onderhavige locatie rekening zou dienen te worden gehouden met overdag slapende en studerende mensen op de verdiepingen. Dit laat onverlet dat in het kader van een goede ruimtelijke ordening de uitkomsten van geluidberekeningen anders gewaardeerd kunnen worden, maar dat is thans niet aan de orde. De rechtbank acht reeds de uitgangspunten (het bronvermogen en de meethoogte) voor de geluidberekeningen onvoldoende inzichtelijk en komt aan een beoordeling van de waardering van de uitkomsten van de geluidberekeningen daarom niet toe.
5.8
Daarbij acht de rechtbank voorts van belang dat ten tijde van alle genoemde besluiten het artikel “Menselijk stemgeluid” van Martin Tennekes in het Journaal Geluid van december 2009 reeds was gepubliceerd en als gezaghebbend gold. Daarbij is opvallend dat verweerder wat de hoogte van de bronvermogens betreft niet eerder lijkt te zijn uitgegaan van een ‘worst case scenario’ en door de tijd heen gezien een gedragslijn lijkt te hanteren van streng naar soepel. Voorts is gesteld, noch onderbouwd, noch anderszins gebleken, bijvoorbeeld uit rechtspraak, dat in het kader van een goede ruimtelijke ordening zonder meer als uitgangspunten hebben te gelden dat in zaken als de onderhavige uitgegaan moet worden van een bronvermogen van 110 d(B)A en metingen overdag ook op de verdiepingen moeten plaatsvinden. Onvoldoende onderbouwd is dan ook waarom niet uitgegaan zou kunnen worden van het akoestisch rapport van Tideman (bronvermogen: 103 d(B)A, meethoogte: 1.5 meter). Verweerder heeft ter zitting verklaard dat hij in 2015 eigenlijk ook al rekening heeft gehouden met metingen op de verdieping, maar dit blijkt niet uit de omgevingsvergunning van 25 februari 2015.
5.9
Verweerder heeft in het bestreden besluit daarom onvoldoende inzichtelijk gemaakt waarom in het onderhavige geval, anders dan in andere, in zoverre (naar het zich laat aanzien) vergelijkbare gevallen, uit is gegaan van een bronvermogen van 110 dB(A) en meting op de eerste verdieping van omliggende woningen. De rechtbank oordeelt het bestreden besluit daarom in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel, het motiveringsbeginsel en het verbod van willekeur.
5.1
De rechtbank ziet geen mogelijkheid om verweerder door toepassing van de ‘bestuurlijke lus’ in staat te stellen het geconstateerde gebrek te herstellen, reeds omdat het gebrek te fundamenteel is en er teveel onzekerheden zijn met betrekking tot de vraag of het gebrek dan op korte termijn door verweerder zal kunnen worden hersteld en tot welke uitkomst dat dan leidt. Daarbij is voor de rechtbank bepalend dat het aan verweerder is om, met inachtneming van deze uitspraak, inzichtelijk te maken waarom van welk bronvermogen en welke meethoogte moet worden uitgegaan. Voorts is het aan verweerder om de uitkomsten van de geluidberekeningen in het kader van een goede ruimtelijke ordening te waarderen. Bij een eventuele beroepsprocedure is het vervolgens aan de rechtbank om het een en het ander te beoordelen, met inachtneming van de beoordelingsruimte die verweerder toekomt.
5.11
Teneinde inhoudelijk niet vooruit te lopen op het nieuw te nemen besluit en partijen niet voor een dilemma te stellen wat betreft het al dan niet instellen van hoger beroep tegen deze uitspraak, zal de rechtbank de (overige) beroepsgronden hier verder onbesproken laten. Verweerder zal deze aspecten, in samenhang met de overige aspecten, bij het nieuw te nemen besluit opnieuw in ogenschouw moeten nemen. Daarbij betrekt de rechtbank dat sprake is van een ‘bestaande situatie’ (het kinderdagverblijf is ter plaatse reeds gevestigd, beoogd is uitbreiding van het aantal kinderplaatsen) en de in de VNG-brochure genoemde minimale afstanden indicatief zijn.
6.1
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
6.2
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.002,-- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 501,-- en een wegingsfactor 1).
6.3
De rechtbank zal verweerder tevens veroordelen tot vergoeding van de kosten in verband met het akoestisch onderzoek en het bijwonen van de zitting door de geluids-deskundige Tideman van in totaal € 3.327,50, te weten een factuur van 21 november 2017 ad € 2.420,- voor verrichte werkzaamheden/geluidmetingen, een factuur van 24 januari 2018 ad € 181,50 voor een reactie op het verweerschrift en een factuur van 24 januari 2018 ad € 726,- voor het bijwonen van de zitting van de rechtbank. Gelet op de complexiteit van de zaak was inschakeling van deze deskundige niet onredelijk en deze kosten zijn – gelet op het aantal gedeclareerde uren en de door de deskundige gehanteerde uurtarieven – evenmin onredelijk.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiser met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 168,-- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 4.329,50,--.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.P.W. Esmeijer, voorzitter, en mr. W.M.B. Elferink en mr. J.W.M. Bunt, leden, in aanwezigheid van G. Kootstra, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.