ECLI:NL:RBOVE:2018:2424

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
12 juli 2018
Publicatiedatum
12 juli 2018
Zaaknummer
ak_18-376
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor het plaatsen van een poort en de strijdigheid met bestemmingsplan en bouwverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 12 juli 2018 uitspraak gedaan in een geschil over een omgevingsvergunning die was verleend voor het plaatsen van een poort. Eiser, die bezwaar had gemaakt tegen de vergunning, stelde dat de vergunning in strijd was met het Bouwbesluit 2012, de redelijke eisen van welstand en de Bouwverordening van de gemeente Enschede. De rechtbank oordeelde dat de vergunning in strijd met de wet tot stand was gekomen, omdat verweerder de grondslag van de aanvraag had verlaten door niet alleen een vergunning voor de poort, maar ook voor de muur te verlenen, zonder dat hiervoor een duidelijke reden was gegeven. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser gegrond, vernietigde het bestreden besluit en herroepte het primaire besluit van 29 september 2017. Verweerder werd opgedragen om een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van eiser, waarbij ook de eerdere vergunningen en de strijdigheid met het bestemmingsplan nader onderzocht moesten worden. Tevens werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 18/376

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , te [woonplaats] , eiser,

gemachtigde: mr. R.S. Wertheim, advocaat te Zwolle,
en

het college van burgemeester en wethouders van Enschede, verweerder,

gemachtigde: M. van de Keuken.

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [naam] , te [woonplaats] .

Procesverloop

Bij besluit van 29 september 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder aan [naam] te [woonplaats] (hierna te noemen: [naam] ) een omgevingsvergunning ingevolge de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) verleend voor het plaatsen van een poort op het perceel [adres] te [woonplaats] en voor het gebruiken van gronden of bouwwerken in afwijking van het bestemmingsplan. Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 15 januari 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen dat bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 mei 2018.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Derde-partij is verschenen, bijgestaan door
[naam].

Overwegingen

1.1
Verweerder heeft op 29 september 2017 aan [naam] een omgevingsvergunning verleend voor het plaatsen van een poort. De vergunning betreft de volgende activiteiten:
1. het (ver)bouwen van een bouwwerk (artikel 2.1, eerste lid, sub a, van de Wabo) en
2. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingplan, beheersverordening, een exploitatieplan, regels gesteld door Rijk of Provincie of een voorbereidingsbesluit (artikel 2.1, eerste lid, sub c van de Wabo). Aan de vergunning zijn op grond van artikel 2.22 van de Wabo voorschriften verbonden
1.2
Eiser is het niet eens met de aan [naam] verleende omgevingsverguning. Hij is – kort samengevat – van mening dat:
a. het bouwplan niet voldoet aan het Bouwbesluit 2012 en de norm NEN 8700;
b. het bouwplan niet voldoet aan de redelijke eisen van welstand;
c. het bouwplan in strijd is met de Bouwverordening van de gemeente Enschede;
e. de grondslag voor afwijking van het bestemmingsplan niet deugt;
d. sprake is van een bijzondere omstandigheid op grond waarvan verweerder niet had
mogen afwijken van het bestemmingsplan.
De rechtbank overweegt als volgt.
Grondslag van de aanvraag
2.1
Uit het stelsel van de Wabo volgt dat het bevoegd gezag dient te beslissen op de
aanvraag zoals die is ingediend.
2.2
[naam] heeft op 18 juli 2017 alleen een omgevingsvergunning aangevraagd voor aanbrengen van een poort in een bestaande muur op het perceel [adres] te [woonplaats] .
Verweerder heeft op 29 september 2017 echter aan [naam] niet alleen een omgevingsvergunning verleend voor het plaatsen van een poort, maar ook voor het (ver)bouwen van de muur/erfafscheiding waarin de poort wordt gerealiseerd. De omgevingsvergunning voor de muur betreft de activiteiten bouwen en afwijken van het bestemmingsplan. Daarmee is verweerder afgeweken van de aanvraag. De reden hiervoor zou zijn dat voor de muur niet eerder een omgevingsvergunning is verleend. [naam] heeft echter ter zitting verklaard dat voor de hele voorgevel van de woning inclusief de muur al in 1975 een bouwvergunning is verleend. Verweerder heeft hierover ter zitting geen opheldering kunnen geven.
2.3
Nu verweerder bij het verlenen van de in geding zijnde omgevingsvergunning zonder duidelijke reden de grondslag van de aanvraag heeft verlaten, is deze vergunning in strijd met de wet tot stand gekomen en kan deze reeds op die grond niet in stand worden gelaten.
2.4
Het beroep is gegrond. Verweerder zal een nieuw besluit op de aanvraag van [naam] voor een omgevingsvergunning moeten nemen.
2.5
De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien, in die zin dat het primaire besluit van 29 september 2017 wordt herroepen en bepaald wordt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
3.1
Met het oog op het nieuw te nemen besluit op de aanvraag overweegt de rechtbank nog het volgende.
Bouwbesluit en NEN 8700
3.2
Voor zover eiser stelt dat de constructie van de muur niet voldoet aan de materiaal- en veiligheidseisen van het Bouwbesluit en de norm NEN 8700 en dat verweerder bij de constructieberekeningen is uitgegaan van onjuiste uitgangspunten, is de rechtbank is van oordeel dat dit niet eisers eigen belang betreft. Het betoog van eiser in dat verband behoeft gelet op artikel 8:69a van de Awb daarom geen bespreking.
Welstandeisen
3.3
Verweerder heeft het bouwplan voorgelegd aan de stadsbouwmeester voor een toets aan de redelijke eisen van welstand. De stadsbouwmeester heeft positief geadviseerd. Uit het advies wordt naar het oordeel van de rechtbank echter niet duidelijk wat de stadsbouwmeester precies heeft beoordeeld: alleen de poort of ook de muur. Nu de aanvraag van [naam] alleen het plaatsen van een poort in een bestaande muur betreft, is niet duidelijk of de stadsbouwmeester bij het uitbrengen van zijn advies wel een juist beeld van het bouwplan voor ogen heeft gehad. Gelet hierop had verweerder dat welstandsadvies niet zonder meer aan zijn besluit ten grondslag mogen leggen. Het bestreden besluit is in zoverre onzorgvuldig voorbereid.
Bouwverordening
3.4
Eiser is van mening dat de muur hoger is dan op grond van de Bouwverordening is toegestaan. Weliswaar kan hiervan worden afgeweken in het belang van het af te scheiden erf of terrein, maar volgens eiser is daar in dit geval niet van gebleken.
3.5
De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling. De voorschriften met betrekking tot erfafscheidingen zijn uitputtend geregeld in het geldende bestemmingsplan. De Bouw-verordening heeft hier dan ook geen aanvullende werking. Het betoog van eiser slaagt niet.
Afwijken bestemmingsplan/beleidsregels
3.6
Het perceel [adres] te [woonplaats] heeft volgens het ter plaatse geldende bestemmingplan “Ribbelt Stokhorst 2011” de bestemmingen “Wonen” en “Verkeers-Verblijfsgebied”. De muur waarin de poort wordt aangebracht staat deels vóór de voorgevelrooilijn, op grond met de bestemming “Verkeers-Verblijfsgebied”. Deze bestemming laat een dergelijk bouwwerk niet toe.
3.7
Verweerder heeft besloten mee te werken aan het bouwplan door toepassing te geven aan artikel 4, derde lid, van Bijlage II bij het Bor. Het plaatsen van de muur en poort leiden volgens verweerder niet tot een onevenredig benadeling van belanghebbenden. De muur vormt naar verweerders mening één geheel met de voorgevel van de woning en de over-schrijding van de voorgevelrooilijn bedraagt slechts enkele centimeters, waardoor geen sprake is van een onevenredige aantasting van het straatbeeld en de veiligheid.
3.8
Eiser is het hiermee niet eens. Naar zijn mening maakt de muur onlosmakelijk deel uit van de woning en is daarmee onderdeel van een gebouw. De muur is volgens eiser dan ook geen bouwwerk, geen gebouw zijnde, als bedoeld in artikel 4, derde lid, van Bijlage II bij het Bor. Hij vindt dat verweerder daarom een onjuiste grondslag voor afwijking van het bestemmingsplan heeft toegepast.
3.9
Nu de aanvraag van [naam] alleen het plaatsen van een poort betreft en onduidelijk is of voor de muur in het verleden al een bouwvergunning is verleend, is niet met zekerheid te zeggen of het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan en of voor het (ver)bouwen van de muur een afwijking van het bestemmingsplan nodig is. Verweerder zal dit bij het nieuwe besluit op de aanvraag nader moeten onderzoeken, waarbij tevens aandacht zal moeten worden besteed aan de vraag of de muur onlosmakelijk deel uitmaakt van de woning.
3.1
Eiser is verder van mening dat de verleende omgevingsvergunning in strijd is met het “Beleid Toepassing Omgevingsvergunningsprocedure artikel 4 bijlage II Bor”, omdat het maximaal te bebouwen gedeelte van het perceelsoppervlak wordt overschreden en niet is gebleken van een bijzonder geval waarin van dit beleid mag worden afgeweken.
3.11
De rechtbank kan eiser hierin niet volgen. Het door eiser genoemde maximaal te bebouwen oppervlak heeft alleen betrekking op bijbehorende bouwwerken als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onder a, van bijlage II van het Bor. Bij de muur en poort gaat het echter om een bouwwerk geen gebouw zijnde, als bedoeld in artikel 4, derde lid, van bijlage II van het Bor. In het “Beleid Toepassing Omgevingsvergunningsprocedure artikel 4 bijlage II Bor” is bepaald dat terreinafscheidingen per geval en per situering beoordeeld worden. Dat is hier gebeurd. Het betoog van eiser slaagt daarom niet.
4. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
5. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten in beroep en, nu de rechtbank het primaire besluit heeft herroepen, ook in de proceskosten in bezwaar. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.503,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 501,- en een wegingsfactor 1). Voor de hoorzitting in bezwaar wordt geen proceskostenvergoeding toegekend omdat eiser daar alleen is verschenen en zelf het woord heeft gevoerd, zodat geen sprake is van kosten die voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit van 29 september 2017 en bepaalt dat deze uitspraak in
de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit op de aanvraag van [naam] te nemen met
inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 170,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.503,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.P.W. Esmeijer, voorzitter, in tegenwoordigheid van
G. Kootstra, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.