In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 27 juni 2018 uitspraak gedaan in een kort geding tussen Bauking Westfalen GmbH, een vennootschap naar Duits recht, en [A], die zich borg heeft gesteld voor de schulden van Infra GmbH. De eiseres, Bauking, vorderde betaling van een bedrag van € 100.000,- op grond van een borgtochtovereenkomst, die werd beheerst door het recht van het land waar de borgsteller zijn gewone verblijfplaats heeft. De rechtbank oordeelde dat de borgtochtovereenkomst onder Nederlands recht valt, omdat [A] op het moment van de overeenkomst in Nederland woonde en er geen rechtskeuze was gemaakt voor Duits recht.
Bauking had de borgstelling ingeroepen na het faillissement van Infra en vorderde betaling van de borgstelling, inclusief rente en incassokosten. [A] was niet verschenen ter zitting, waardoor verstek werd verleend. De rechtbank overwoog dat er voldoende aannemelijkheid bestond voor de vordering van Bauking, gezien de financiële situatie van zowel Infra als [A]. De voorzieningenrechter oordeelde dat er een spoedeisend belang was bij de toewijzing van de vordering, en dat het restitutierisico niet in de weg stond aan de toewijzing in kort geding.
De rechtbank heeft de vordering van Bauking toegewezen en [A] veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met wettelijke rente en incassokosten. Tevens werd [A] veroordeeld in de proceskosten. Dit vonnis is openbaar uitgesproken op 27 juni 2018.