ECLI:NL:RBOVE:2018:233

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
25 januari 2018
Publicatiedatum
24 januari 2018
Zaaknummer
ak_17 _ 1909
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag voor persoonsgebonden budget op grond van de Wmo 2015

In deze zaak heeft eiseres een aanvraag ingediend voor een persoonsgebonden budget (pgb) op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). De aanvraag werd door het college van burgemeester en wethouders van Almelo afgewezen, omdat niet duidelijk was wie het pgb zou beheren. Eiseres stelde dat zij zelf verantwoordelijk was voor het vinden van iemand die het pgb kon beheren en dat de gemeente de aanvraag niet mocht afwijzen enkel op basis van onduidelijkheid over de bekwaamheid van de voorgestelde beheerder. De rechtbank oordeelde dat het college onvoldoende had gemotiveerd waarom de aanvraag was afgewezen. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg het college op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij ook de proceskosten van eiseres werden vergoed. De rechtbank concludeerde dat er geen bewijs was dat de voorgestelde beheerder, die ook boekhouder was van de zorgaanbieder, niet in staat was om het pgb op een verantwoorde manier te beheren. De rechtbank benadrukte dat er geen specifieke deskundigheid vereist is voor het beheren van een pgb en dat de gemeente meer inspanningen had moeten leveren om informatie van de beheerder te verkrijgen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Almelo
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 17/1909

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres,

gemachtigde: mr. R. Kaya,
en

het college van burgemeester en wethouders van Almelo, verweerder,

gemachtigde: D.T. Mooij.

Procesverloop

Bij besluit van 3 mei 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een voorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb) afgewezen.
Bij besluit van 17 juli 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 december 2017.
Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en door H.M.M. Adema.

Overwegingen

1. Eiseres heeft op 7 april 2016 bij verweerder een aanvraag ingediend voor een voorziening op grond van de Wmo 2015. Deze aanvraag heeft zij doen vergezellen van een ondersteuningsplan en een zorgplan. Uit deze stukken volgt dat eiseres een voorziening wenst in de vorm van dagbesteding en begeleiding individueel en dat zij hiervoor een pgb wenst te ontvangen, om op die manier zorg in te kunnen kopen bij [naam 1] van [naam 2] .
Verweerder heeft de gevraagde voorziening in de vorm van een pgb bij het primaire besluit geweigerd omdat het zorgplan volgens verweerder niet voldeed aan de gestelde eisen en op die manier de kwaliteit van de ondersteuning niet zou zijn gewaarborgd.
In bezwaar heeft eiseres vervolgens een nieuw zorgplan aan verweerder doen toekomen, waarbij zij heeft aangegeven dat [naam 3] , boekhouder, haar pgb zal beheren. Bij het bestreden besluit heeft verweerder overwogen dat het zorgplan nu inhoudelijk akkoord is, echter omdat verweerder niet heeft kunnen vaststellen dat eiseres met [naam 3] de aan een pgb verbonden taken op een verantwoorde manier kan uitvoeren, heeft verweerder de gevraagde voorziening in de vorm van een pgb onverminderd geweigerd.
2. Eiseres voert – samengevat – aan dat het haar verantwoordelijkheid is om iemand te zoeken die samen met haar het pgb kan beheren. Indien zij van mening is dat [naam 3] daartoe in staat is en zij met hem op dat gebied kan samenwerken dan mag de gemeente volgens eiseres de aanvraag niet afwijzen enkel op grond van onduidelijkheid of [naam 3] wel in staat kan worden geacht het pgb te beheren. Pas wanneer onomstotelijk is komen vast te staan dat [naam 3] dan wel eiseres in samenwerking met hem niet in staat is om het pgb op een verantwoorde wijze te beheren, kan verweerder volgens eiseres de toekenning van het pgb weigeren.
Nu er aan het primaire besluit een motiveringsgebrek kleefde, had het volgens eiseres op de weg van verweerder gelegen om de proceskosten in bezwaar te vergoeden.
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres in ieder geval niet zelf haar pgb kan beheren, ter onderbouwing waarvan verweerder verwijst naar het medisch advies van A-rea. Volgens verweerder heeft eiseres in de afgelopen anderhalf jaar niet duidelijk kunnen maken dat zij in staat is om met behulp van een vertegenwoordiger of iemand uit haar eigen netwerk het pgb te beheren. Het is verweerder nog steeds niet duidelijk wie het pgb gaat beheren. Ten aanzien van [naam 3] is verweerder van mening dat deze het pgb niet kan beheren, nu dit de boekhouder is van zorgaanbieder [naam 2] . Hierdoor is volgens verweerder sprake van belangenverstrengeling. Daarnaast kan een boekhouder uit Amsterdam volgens verweerder niet in staat worden geacht tot het verrichten van de taken die bij het beheren van een pgb horen, zoals het aansturen en controleren van een zorgverlener en het behartigen van de belangen van eiseres. Verweerder heeft dit nog nader willen onderzoeken, maar [naam 3] was niet bereikbaar en heeft niet gereageerd op terugbelverzoeken. Hieruit heeft verweerder geconcludeerd dat [naam 3] niet in staat is om eiseres te ondersteunen bij het beheren van het pgb.
4. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
4.1
Artikel 2.3.6, eerste lid, van de Wmo 2015 bepaalt dat, indien de cliënt dit wenst, het college hem een persoonsgebonden budget verstrekt dat de cliënt in staat stelt de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, van derden te betrekken.
Op grond van artikel 2.3.6, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wmo 2015 wordt een pgb verstrekt, indien de cliënt naar het oordeel van verweerder op eigen kracht voldoende in staat is te achten tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake dan wel met hulp uit zijn sociale netwerk of van zijn vertegenwoordiger, in staat is te achten de aan een pgb verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren.
4.2
Niet in geschil is dat eiseres is aangewezen op begeleiding en dat zij in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening. Evenmin is in geschil dat eiseres zelf niet in staat is te voldoen aan de verplichtingen die bij het ontvangen van een pgb horen. Partijen zijn verdeeld over de vraag of eiseres hier met [naam 3] wel toe in staat is.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd dat dit niet het geval is. Met het feit dat [naam 3] boekhouder is van de zorgverlener, is naar het oordeel van de rechtbank niet op voorhand gegeven dat hij het pgb van eiseres niet op een verantwoorde wijze zou kunnen beheren. Daarnaast ziet de rechtbank geen aanleiding om [naam 3] niet in staat te achten tot het verrichten van de taken die bij het beheren van een pgb horen: voor deze taken, zoals het controleren van de zorgverlener, is immers geen specifieke deskundigheid vereist. Weliswaar houdt [naam 3] kantoor in Amsterdam, maar ter zitting is gebleken dat hij zich dagelijks in Goor bevindt, zodat ook daarin geen belemmering wordt gezien om [naam 3] in staat te achten tot het behartigen van de belangen van eiseres.
Verweerder heeft aangegeven onderzoek te hebben verricht naar [naam 3] , welk onderzoek heeft bestaan uit een aantal mislukte pogingen om telefonisch contact met hem te krijgen. Naar het oordeel van de rechtbank had het in de rede gelegen dat verweerder ook had geprobeerd schriftelijk informatie bij [naam 3] op te vragen en daarbij tevens aan te geven welke consequenties eraan verbonden zouden worden als aan het verzoek om informatie geen gehoor zou worden gegeven.
5. Hetgeen hiervoor onder 4.2 is overwogen, geeft de rechtbank aanleiding het beroep gegrond te verklaren en het bestreden besluit te vernietigen, voor zover daarbij is geweigerd aan eiseres een pgb toe te kennen. Gelet op het geconstateerde motiveringsgebrek en nu niet per definitie is gegeven dat eiseres met [naam 3] wél in staat is te achten de aan een pgb verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren, ziet de rechtbank geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit (voor zover dat wordt vernietigd) in stand te laten dan wel zelf in de zaak te voorzien. De rechtbank draagt verweerder daarom op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Daarbij zal verweerder tevens moeten beslissen op het verzoek om een vergoeding van de in bezwaar gemaakte kosten. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
6. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres in beroep gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op
€ 1.002,-- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 501,-- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit, voor zover daarbij is geweigerd om aan eiseres een
pgb toe te kennen;
  • draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46,-- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.002,--.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.R.H. Lutjes, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.D. Moeke, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de datum van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.