ECLI:NL:RBOVE:2018:2310

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
3 juli 2018
Publicatiedatum
3 juli 2018
Zaaknummer
ak_zwo_17 _ 2682
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van persoonsgebonden budget wegens onjuiste informatieverstrekking door eiser

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan over de terugvordering van een persoonsgebonden budget (pgb) van € 115.843,58 dat aan eiser was verstrekt. De rechtbank oordeelde dat eiser niet de zorg heeft ontvangen waarvoor het pgb was verleend en dat hij onjuiste inlichtingen heeft verstrekt. Eiser had sinds 2010 een indicatie voor huishoudelijke hulp op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) en ontving zorg in de vorm van een pgb. Echter, na onderzoek door de Sociale Recherche bleek dat eiser de zorg niet of nauwelijks had ontvangen, ondanks dat hij declaraties had ingediend voor zorg die hij zou hebben ontvangen.

De rechtbank concludeerde dat de intrekking van het pgb en de omzetting naar zorg in natura terecht was, omdat eiser opzettelijk onjuiste gegevens had verstrekt. De rechtbank oordeelde dat de bevindingen van de Sociale Recherche voldoende grondslag boden voor de beslissing van verweerder om het pgb terug te vorderen. Eiser had betoogd dat de zorg wel was verleend, maar de rechtbank vond deze stelling niet overtuigend. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en bevestigde de terugvordering van het pgb.

De uitspraak benadrukt de verplichting van cliënten om correcte informatie te verstrekken en de gevolgen van het opzettelijk verstrekken van onjuiste gegevens in het kader van de Wmo. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 17/2682

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

gemachtigde: mr. I. Mercanoglu,
en

het college van burgemeester en wethouders van Zwolle, verweerder,

gemachtigde: A. Guliker.

Procesverloop

Bij besluit van 23 mei 2017 heeft verweerder per 4 mei 2017 de toekenning persoonsgebonden budget (pgb) voor beschermd wonen ingetrokken en omgezet in zorg in natura op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo).
Bij een tweede besluit van 23 mei 2017 heeft verweerder het recht op huishoudelijke ondersteuning ingetrokken per 4 mei 2017.
Bij besluit van 24 juli 2017 heeft verweerder het aan eiser verstrekte pgb met ingang van
1 januari 2015 ingetrokken. Een bedrag ter hoogte van het betaalde pgb van € 115.843,58 is van eiser en mede van zijn zus [naam zus] teruggevorderd.
Eiser en zijn zus hebben bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 31 oktober 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard, onder aanvulling van de motivering.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het beroep van [naam zus] , ingesteld tegen de op haar naam genomen beslissing op bezwaar, is geregistreerd onder nummer 17/2605.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is gevoegd met het beroep, geregistreerd onder nummer 17/2605, behandeld ter zitting, gehouden op 20 maart 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en B. Nasseri Raveshti als tolk. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Na afloop van de zitting heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de behandeling van de gevoegde zaken gesplitst. In de zaak 17/2605 wordt gelijktijdig afzonderlijk uitspraak gedaan.

Overwegingen

1.1.
Eiser heeft sinds 2010 een indicatie voor huishoudelijke hulp op grond van de Wmo.
1.2.
Onder de Algemene Wet bijzondere Ziektekosten had eiser een indicatie voor Zorgzwaartepakket GGZ-C4. Nadat verweerder in 2015 verantwoordelijk werd voor deze indicatie is eiser per 1 januari 2015 in aanmerking gebracht voor de voorziening Beschermd wonen. Eiser is woonachtig in Zwolle.
1.3.
Zowel de voorziening Beschermd wonen als huishoudelijke hulp heeft eiser ontvangen in de vorm van een pgb.
1.4.
Met ingang van 1 juli 2014 heeft eiser een zorgovereenkomst afgesloten met [naam thuiszorgorganisatie] , gevestigd te Enschede. De zus van eiser is eigenares van deze onderneming. Blijkens de zorgovereenkomst levert [naam thuiszorgorganisatie] eiser hulp bij de huishouding, persoonlijke verzorging, verpleging, begeleiding en tijdelijk verblijf (inclusief vervoer). Een nieuwe zorgovereenkomst voor dezelfde functies is ingegaan per 1 juli 2015.
1.5.
Eiser heeft ter verantwoording van zijn pgb getekende declaraties ingezonden waaruit blijkt dat hij zeven dagen per week hulp krijgt, op doordeweekse dagen van 09.00 tot 17.00 uur.
1.6.
De Sociale Recherche heeft in opdracht van verweerder onderzoek gedaan naar de door [naam thuiszorgorganisatie] geleverde zorg. In dat kader heeft dossieronderzoek plaatsgevonden, is bij diverse instanties om inlichtingen verzocht, zijn waarnemingen verricht, zijn buurtbewoners uit de omgeving van het adres van eiser als getuigen gehoord en is een verklaring van zijn zus afgenomen. De bevindingen van dat onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 3 juli 2017. De onderzoeksresultaten zijn voor verweerder aanleiding geweest om tot de hierboven weergegeven besluitvorming te komen.
2.1.
Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat uit het onderzoek is gebleken dat eiser zorg nodig heeft en ook declaraties zijn opgesteld en ingestuurd voor aan hem verleende zorg, maar dat hij deze in de praktijk niet of nauwelijks heeft ontvangen. Het pgb is met terugwerkende kracht ingetrokken. Omdat eiser volgens verweerder met opzet onjuiste gegevens heeft verstrekt, en zijn zus hem hierbij opzettelijk heeft geholpen, wordt het volledige geldbedrag van het ten onrechte ontvangen budget zowel van eiser zelf als mede van [naam zus] terug- en ingevorderd. Voor eiser wordt de daadwerkelijke invordering van het bedrag dat onverschuldigd betaald is vooralsnog op nul gesteld.
2.2.
Namens eiser is -samengevat- in beroep betoogd dat de benodigde zorg is verleend, zij het wellicht op andere tijden dan vermeld in de zorgovereenkomsten. Van opzet gericht op het ten onrechte ontvangen van pgb is aan de zijde van eiser geen sprake. Eiser heeft er daarbij op gewezen dat uit het rapport van de Sociale Recherche blijkt dat deze ook deze mening is toegedaan. Volgens eiser heeft verweerder geen goede gronden om het verstrekte pgb terug te vorderen. De waarnemingen van de Sociale Recherche zijn volgens eiser niet betrouwbaar en de getuigenverklaringen evenmin.
De relevante bepalingen
3. Ingevolge artikel 2.3.8, eerste lid, van de Wmo 2015 doet de cliënt aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 (beschikking op een aanvraag) of 2.3.6 (een persoonsgebonden budget).
Het college kan op grond van artikel 2.3.10 van de Wmo 2015, voor zover van belang, een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 herzien dan wel intrekken, indien het college vaststelt dat:
a. de cliënt onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid,
(…).
Artikel 2.4.1 van de Wmo 2015 bepaalt:
Indien het college een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 met toepassing van artikel 2.3.10, onderdeel a, heeft ingetrokken en de verstrekking van de onjuiste of onvolledige gegevens door de cliënt opzettelijk heeft plaatsgevonden, kan het college van de cliënt en van degene die daaraan opzettelijk zijn medewerking heeft verleend, geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten onrechte genoten maatwerkvoorziening of het ten onrechte genoten persoonsgebonden budget.
Artikel 2.3.6, zesde lid van de Wmo bepaalt dat op een persoonsgebonden budget titel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht (subsidie) niet van toepassing is.
3.1.
De rechtbank overweegt het volgende.
De intrekking van het pgb en de omzetting naar in zorg in natura
3.2.
Niet in geschil is dat eiser zorg nodig heeft. Ook is niet in geschil dat door eiser getekende declaraties zijn ingediend voor zeven dagen zorg per week, op doordeweekse dagen van 09.00 tot 17.00 uur. Het onderzoek van verweerder biedt naar het oordeel van de rechtbank een toereikende grondslag voor het standpunt dat eiser de gedeclareerde zorg niet heeft ontvangen. De rechtbank acht hiervoor het volgende van belang.
In de periode 22 september 2016 tot en met 18 mei 2017 zijn op verschillende dagen en tijdstippen in totaal 70 waarnemingen bij de woning van eiser verricht. Veelal werd daarbij niemand waargenomen die het huis van eiser bezocht of verliet en evenmin werden in de buurt auto’s van de bekende zorgverleners waargenomen. Slechts een enkele maal zijn zorgverlener [naam zorgverlener] en de zus van eiser gesignaleerd. Nadat op 4 mei 2017 een gesprek met de zus heeft plaatsgevonden, werd nadien ook een schoonmaakster gezien.
Dat geen zorg is verleend in de gedeclareerde omvang vindt ook steun in de resultaten van het buurtonderzoek van 16 maart 2017 in de omgeving van de woning van eiser. Uit de verklaringen van buurtgenoten komt het beeld naar voren dat eiser tot aan de zomer van 2016 overlast in de buurt heeft veroorzaakt, die pas afnam vanaf het moment dat zorgverlener [naam zorgverlener] in beeld kwam. Ook zij legde overigens korte bezoeken af. Uit geen van de verklaringen volgt dat eiser veelvuldig of langdurig werd bezocht.
Namens eiser is nog betoogd dat de getuigenverklaringen niet betrouwbaar zouden zijn, omdat de getuigen met een bepaalde interviewtechniek, waaronder het melden dat sprake was van onderzoek naar misbruik van zorggelden, zijn bijgestuurd en meer hebben verklaard dan zij feitelijk zelf hebben waargenomen. De afgelegde verklaringen zijn naar het oordeel van de rechtbank echter voldoende concreet en specifiek en bieden geen aanknopingspunten voor het oordeel dat geen sprake is van een waarneming, maar van een mening. Dat een opsporingsambtenaar aan een getuige uitlegt waarvoor de informatie wordt gevraagd is correct. Van ongeoorloofde manipulatie is niet gebleken.
Deze verklaringen van getuigen stroken met de verklaring van zorgverlener [naam zorgverlener] . Hieruit volgt immers dat zij vanaf juli 2016 korte tijd twee korte bezoekjes per dag aan eiser aflegde, vanaf oktober 2016 één bezoek per dag en ten tijde van het verhoor op 24 januari 2017 drie bezoekjes per week. Zij dacht de enige zorgverlener te zijn. Wel heeft zij een enkele maal op een maandag een schoonmaakster gezien, die met de zus van eiser meekwam. [naam zorgverlener] heeft ook opgemerkt het treurig te vinden dat eisers koelkast niet gevuld was, wat naar het oordeel van de rechtbank ook duidt op de afwezigheid van de noodzakelijke zorg en hulp. Ten slotte volgt ook uit het onderzoek naar zorgverleenster [naam zorgverlener] het nichtje van eiser en de dochter van [naam zus] , dat die volgens de declaraties hulp zou hebben verleend op momenten dat zij op school aanwezig zou hebben moeten zijn.
Namens eiser is gesteld dat de zorg wel werd verleend, maar feitelijk op andere tijdstippen. Naar het oordeel van de rechtbank biedt dit geen toereikende verklaring voor de weergegeven bevindingen bij het onderzoek; overigens wordt door die stelling niet weerlegd dat onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt.
3.3.
Verweerder heeft dus terecht vastgesteld dat eiser niet de zorg ontving waarvoor hem de voorziening was verleend en het pgb is niet gebruikt voor het doel waarvoor het verstrekt was. Eiser heeft hieromtrent onjuiste inlichtingen verschaft en dus de op hem rustende inlichtingenplicht geschonden. Verweerder heeft daarom kunnen besluiten de aan eiser toegekende maatwerkvoorzieningen met toepassing van artikel 2.3.10 onderdeel a van de Wmo in te trekken per 1 januari 2015 en met ingang van 4 mei 2017 de maatwerkvoorziening Beschermd wonen in natura te verstrekken.
De terugvordering
3.4.
Verweerder heeft onder toepassing van artikel 2.4.1 van de Wmo de volledige geldswaarde van het aan eiser verstrekte pgb teruggevorderd, omdat eiser volgens verweerder opzettelijk onjuiste gegevens heeft verstrekt als gevolg waarvan ten onrechte pgb is verstrekt. Terugvordering onder toepassing van artikel 2.4.1 van de Wmo vereist opzet aan de zijde van eiser. Uit de wetsgeschiedenis volgt, dat in het kader van artikel 2.4.1, eerste lid, sprake is van “opzettelijk” en “medewerking verlenen aan” als een cliënt willens en wetens onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt. Iemand verleent medewerking aan het opzettelijk verstrekken van onjuiste of onvolledige gegevens als diegene de cliënt daarbij hulp of assistentie verleent, waardoor mede door zijn toedoen sprake is van het willens en wetens verstrekken van die gegevens. Verweerder zal moeten aantonen dat er sprake is van opzet of medewerking door daarvoor bewijs te leveren (Tweede Kamer, 2013-2014, 33 841, nr. 34, blz. 164-165, nota naar aanleiding van het verslag).
3.5.
Namens eiser is gewezen op het rapport van de Sociale Recherche, waarin de rechercheur heeft genoteerd dat opzet bij eiser niet aannemelijk is, omdat hij alles onder druk van zijn zus heeft gedaan. Verweerder heeft opzet echter wel aanwezig geacht. Verweerder heeft ervoor gekozen eiser te bevragen tijdens de hoorzitting en vervolgens doorslaggevend geacht dat eiser op dat moment verklaarde zelf de declaraties te hebben getekend en ook te hebben geweten waarvoor hij tekende.
Ook de rechtbank acht opzet aan de zijde van eiser aangetoond. Eiser heeft ter zitting toegelicht dat zijn zus de formulieren invulde en hem deze ter tekening voorlegde. Na de uitleg van zijn zus over de opgaven op de formulieren tekende eiser. Op deze formulieren stond in strijd met de werkelijkheid dat hele dagen hulpverleners aanwezig waren geweest. Eiser heeft ter zitting verklaard dat hij wist dat de verklaring op de formulieren een onjuiste weergave van de feiten was. Eiser heeft met zijn keus tot tekening over te gaan willens en wetens getekend voor een onjuiste opgave en aldus opzettelijk onjuiste informatie verstrekt. Dit brengt de rechtbank tot de conclusie dat verweerder artikel 2.4.1, eerste lid, van de Wmo 2015 aan de terugvordering van eiser ten grondslag heeft kunnen leggen.
4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is door mr. H.R. Schimmel, voorzitter, mr. P.H. Banda en
mr. W.M.B. Elferink, rechters, in tegenwoordigheid van mr. F. Ernens als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de datum van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.