ECLI:NL:RBOVE:2018:2196

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
26 juni 2018
Publicatiedatum
26 juni 2018
Zaaknummer
07.005011-95
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de termijn van terbeschikkingstelling met dwangverpleging en aanhouding van definitieve beslissing

Op 26 juni 2018 heeft de Rechtbank Overijssel in Zwolle uitspraak gedaan in een zaak betreffende de verlenging van de termijn van terbeschikkingstelling (TBS) met dwangverpleging van een betrokkene, geboren in 1969, die momenteel verblijft in de FPC Oostvaarderskliniek. De rechtbank heeft de termijn van TBS met dwangverpleging met één jaar verlengd en de definitieve beslissing over de dwangverpleging voor maximaal drie maanden aangehouden. Dit besluit volgt op een vordering van het openbaar ministerie, die op 24 januari 2018 werd ingediend, en na een onderzoek in raadkamer op 3 april en 12 juni 2018. De rechtbank heeft geconstateerd dat de betrokkene een ernstige persoonlijkheidsstoornis heeft en dat er een risico op recidive bestaat, maar dat er ook positieve ontwikkelingen zijn in zijn resocialisatieproces. De rechtbank heeft de officier van justitie de opdracht gegeven om te onderzoeken of een voorwaardelijke beëindiging van de dwangverpleging mogelijk is. De rechtbank heeft daarbij de artikelen 38d en 38e van het Wetboek van Strafrecht en verschillende artikelen van het Wetboek van Strafvordering in acht genomen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht - Strafraadkamer
Parketnummer : 07.005011-95
Uitspraak : 26 juni 2018
Locatie : Zwolle
Beslissingop de vordering van het openbaar ministerie tot verlenging van de termijn, gedurende welke:

[betrokkene] ,

geboren op [geboortedatum] 1969 te [geboorteplaats] ,
thans verblijvende FPC Oostvaarderskliniek, Carl Barksweg 3 te Almere,
hierna te noemen: betrokkene,
ter beschikking is gesteld teneinde van overheidswege te worden verpleegd.
Betrokkene is bij vonnis van de rechtbank Zwolle d.d. 21 juni 1995 ter beschikking gesteld met bevel tot verpleging van overheidswege, van welke terbeschikkingstelling de termijn is ingegaan op 16 maart 1998. Deze terbeschikkingstelling is laatstelijk verlengd bij beslissing van deze rechtbank d.d. 23 mei 2017 en zou behoudens nadere voorziening zijn geëindigd op 16 maart 2018.
Het openbaar ministerie heeft op 24 januari 2018 een vordering ingediend tot verlenging van bovenvermelde termijn met één jaar. Bij die vordering zijn de door de wet voorgeschreven stukken overgelegd.
Het onderzoek in raadkamer heeft plaatsgevonden op 3 april 2018 en 12 juni 2018.
Op 12 juni 2018 zijn in raadkamer in het openbaar gehoord:
  • betrokkene, bijgestaan door zijn raadsman mr. F.P. Holthuis, advocaat te
  • de officier van justitie mr. C.Y. Huang,
  • M.L. Sikkens, GZ-psycholoog/hoofd behandeling, verbonden aan FPC Oostvaarderskliniek, als deskundige.
Op 11 januari 2018 is door FPC Oostvaarderskliniek rapport en advies uitgebracht omtrent de eventuele verlenging van de termijn van de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege. Geadviseerd is om deze maatregel voor de duur van één jaar te verlengen.
De officier van justitie heeft in raadkamer gepersisteerd bij de vordering tot verlenging van de termijn van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege voor de duur van één jaar.
Betrokkene en zijn raadsman hebben verzocht de duur van de verlenging van de maatregel te beperken tot één jaar en de definitieve beslissing over de verlenging van de dwangverpleging voor maximaal drie maanden aan te houden opdat de reclassering een maatregelrapport zal opstellen.

OVERWEGINGEN

De rechtbank dient op grond van het bepaalde in de artikelen 38d en 38e van het Wetboek
van Strafrecht te bepalen of de termijn van de maatregel van terbeschikkingstelling moet worden verlengd.
De maatregel van terbeschikkingstelling is opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen.
De vordering is op 24 januari 2018 ingediend. Dit is tijdig.
De rechtbank overweegt op grond van het advies van de kliniek en het verhandelde ter zitting, waaronder de door de deskundige gegeven toelichting, het volgende.
Betrokkene is een 48-jarige man bij wie een ernstige persoonlijkheidsstoornis met antisociale, narcistische en paranoïde trekken is vastgesteld. In emotioneel opzicht is betrokkene beperkt ontwikkeld en is er sprake van een zwakke persoonlijkheidsstructuur. Daarnaast is er sprake van middelenmisbruik (in remissie).
Het TBS-traject is tot aan het verblijf in de huidige kliniek moeizaam verlopen. Betrokkene is in drie verschillende FPC’s en kortdurend op een longstay-afdeling opgenomen geweest. De resocialisatiepogingen in de FPC Dr. S. van Mesdagkliniek zijn mislukt omdat betrokkene daaraan niet mee heeft willen werken. Betrokkene heeft zich daarnaast in 2014 aan een vrijheidsberoving en een mishandeling schuldig gemaakt. Een door FPC Dr. S. van Mesdag ingediende longstay-aanvraag in 2015 is vervolgens door de LAP-commissie afgewezen. Omdat er een behandelimpasse was ontstaan, zijn begin 2016 twee externe deskundigen, psychiater C.J. van Gestel en psycholoog B, van Giessen, gevraagd advies te geven over de verdere invulling van de maatregel. Beide onderzoekers hebben geadviseerd een ambulant traject in het kader van een voorwaardelijke beëindiging van de dwangverpleging in te zetten. Omdat FPC Dr. S. van Mesdag geen mogelijkheden zag opnieuw een resocialisatietraject met betrokkene aan te gaan, is betrokkene op 2 januari 2017 naar de huidige kliniek, de Oostvaarderskliniek te Almere, overgeplaatst. Uit de zorgconferentie van begin februari 2017 is naar voren gekomen dat een nieuwe behandelpoging bij betrokkene geen zin heeft omdat hij inmiddels aan zijn behandelplafond zit. Geconcludeerd werd dat zou moeten worden ingestoken op een resocialisatiepoging, waarbij het risicomanagement leidend is.
Betrokkene verblijft op dit moment op de resocialisatie-afdeling De Sterrenschans. In november 2017 is betrokkene beperkt onbegeleid verlof in het kader van werken buiten de kliniek toegekend. Betrokkene werkt op dit moment vijf dagen per week bij een groenbedrijf en het bevalt hem erg goed, met name vanwege de vrijheden die hij ervaart. Betrokkene mag zelfs op zoek gaan naar betaald werk. De samenwerking met de kliniek verloopt, afgezien van een meningsverschil over financiën, naar wens. Op dit moment is er echter sprake van een scheefgroei in de vrijheden. Betrokkene mag vijf dagen in de week werkzaamheden verrichten, maar de overige vrijheden zijn zeer beperkt. De kliniek is voornemens binnenkort transmuraal verlof aan te vragen zodat betrokkene meer vrijheden krijgt op meerdere gebieden. De deskundige heeft daarbij verklaard dat het nog niet zeker is dat het transmuraal verlof wordt toegewezen, met name gezien het hiervoor genoemde roerige verloop van de TBS-maatregel. In het rapport van de kliniek is aangegeven dat de kliniek heeft gekozen voor een geleidelijke opbouw van het resocialisatietraject. De deskundige heeft ter zitting echter verklaard dat de kliniek er niet op tegen is dat door de reclassering wordt onderzocht of een voorwaardelijke beëindiging aan de orde zou kunnen zijn. De enige kanttekening die daarbij wordt geplaatst is in hoeverre een voorwaardelijke beëindiging op dit moment al reëel is. Het uitstroomdoel is nog niet geheel helder, betrokkene heeft nog geen woonplek, en de beperkte vrijheden die hij nu ervaart, moeten nog verder uitgebreid worden. Indien de rechtbank mee zou gaan met het verzoek om een voorwaardelijke beëindiging te onderzoeken, zou dit volgens de deskundige wel van positieve invloed kunnen zijn op de uitkomst van de aanvraag tot transmuraal verlof. Afwijzing van de aanvraag zou tot een -in de ogen van de kliniek- onwenselijke vertraging in het resocialisatietraject leiden.
Betrokkene is zelf van mening dat de tijd rijp is voor een voorwaardelijke beëindiging van de dwangverpleging.
Het recidiverisico bij een beëindiging van de maatregel wordt door de kliniek als matig tot hoog geschat. De diverse onafhankelijke rapporteurs die betrokkene de laatste jaren onderzocht hebben komen echter herhaaldelijk tot de conclusie dat het recidiverisico op een aan het index-delict vergelijkbaar delict laag is. Daarbij is overwogen dat het verminderen van controle en toezicht het recidivegevaar op minder ernstige delicten verder zal verlagen omdat betrokkene zijn eigen doelen na kan streven en daardoor beter zal samenwerken. De deskundige heeft verklaard dat indien de reclassering een pakket aan voorwaarden kan formuleren waarmee wordt voorkomen dat betrokkene in een delictscenario terechtkomt, de kans op recidive laag is.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen onverkort eisen dat de maatregel van terbeschikkingstelling wordt verlengd. Betrokkene heeft sinds de overplaatsing naar de huidige kliniek een positieve ontwikkeling doorgemaakt. Hij verblijft al enige tijd op de resocialisatieafdeling, praktiseert onbegeleide (werk)verloven naar wens en werkt naar tevredenheid samen met de begeleiding van de kliniek. Betrokkene lijkt klaar en gemotiveerd om ook de volgende stappen in zijn resocialisatie te zetten. Hoewel de kliniek een geleidelijke opbouw van het resocialisatietraject voor ogen heeft, is ter zitting gebleken dat de kliniek er aan hecht dat de resocialisatie niet door externe factoren, zoals een afwijzing van de machtiging transmuraal verlof, stil komt te liggen. De rechtbank ziet dit belang eveneens, te meer nu wordt ingeschat dat verdere resocialisatie een positief effect op het recidivegevaar heeft. Daarbij is het bij de huidige stand van zaken niet ondenkbaar dat de reclassering, ondanks de losse eindjes die er zijn ten aanzien van de vrijheden en de uitstroomplek van betrokkene, voorwaarden kan formuleren die een voorwaardelijke beëindiging van de dwangverpleging mogelijk maken. De rechtbank zal daarom het verzoek van de verdediging honoreren. De TBS met dwangverpleging wordt met één jaar verlengd en de definitieve beslissing over de dwangverpleging wordt daarbij voor maximaal drie maanden aangehouden.
De rechtbank heeft, behalve de hiervoor bedoelde artikelen, gelet op de artikelen 509o, 509p, 509q, 509s en 509t van het Wetboek van Strafvordering.

BESLISSING

De rechtbank verlengt de termijn gedurende welke
[betrokkene]voornoemd ter beschikking is gesteld, met bevel dat hij van overheidswege zal worden verpleegd, met
één jaaren
houdt de definitieve beslissing over de verlenging van de dwangverpleging aan;
de rechtbank schorst het onderzoek voor onbepaalde tijd doch niet langer dan
drie maandenna heden met de opdracht aan de officier van justitie zorg te dragen voor het doen onderzoeken van de mogelijkheden van een voorwaardelijke beëindiging van de verpleging en daaromtrent door Stichting Reclassering Nederland te laten rapporteren;
de rechtbank beveelt dat tegen het tijdstip waarop het onderzoek zal worden hervat betrokkene zal worden opgeroepen met afschrift daarvan aan diens raadsman;
beveelt voorts dat tegen het tijdstip waarop het onderzoek zal worden hervat de deskundige, M.L. Sikkens, en de met het opstellen van het rapport te belasten deskundige van Reclassering Nederland zullen worden opgeroepen.
Aldus gegeven door mr. M. van Bruggen, voorzitter, mrs. H.R. Schimmel en D.E. Schaap, rechters, in tegenwoordigheid van mr. B.E. Martini als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 juni 2018.