ECLI:NL:RBOVE:2018:219

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
22 januari 2018
Publicatiedatum
23 januari 2018
Zaaknummer
08-993002-16 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een vrouw voor faillissementsfraude en gewoontewitwassen

Op 22 januari 2018 heeft de Rechtbank Overijssel een 58-jarige vrouw uit Hengelo veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk, wegens faillissementsfraude en gewoontewitwassen. De vrouw en haar ex-man waren gedurende een langere periode betrokken bij frauduleuze activiteiten, waarbij zij probeerden hun levensstijl in stand te houden ten koste van de schuldeisers in het faillissement van haar ex-man. De rechtbank oordeelde dat de vrouw opzettelijk goederen aan de boedel had onttrokken en zich schuldig had gemaakt aan het verbergen van de herkomst van geldbedragen, die afkomstig waren uit misdrijven. De rechtbank stelde vast dat de vrouw en haar ex-man samenwerkten om gelden buiten het zicht van de curator te houden, wat leidde tot een aanmerkelijke kans op verkorting van de rechten van de schuldeisers. De rechtbank achtte het bewezen dat de vrouw samen met haar ex-man en twee vennootschappen betrokken was bij de onttrekking van aanzienlijke bedragen aan de boedel, en dat zij een gewoonte had gemaakt van witwassen. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze waren begaan, en legde een hogere straf op dan door de officier van justitie was geëist.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Afdeling Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer 08-993002-16 (P)
Datum vonnis: 22 januari 2018
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1959 in [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 08 januari 2018.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
H.M. Pluimers en van hetgeen door verdachte en haar raadsvrouw mr. A. Hiddink, advocaat te Almelo, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:in de periode van 9 februari 2012 tot en met 26 augustus 2013 samen met anderen bedrieglijke bankbreuk heeft gepleegd dan wel in dezelfde periode medeplichtig is geweest aan bedrieglijke bankbreuk;
feit 2:in de periode van 9 februari 2012 tot en met heden samen met anderen zich schuldig heeft gemaakt aan (gewoonte)witwassen.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1.
zij,
op één of meer tijdstippen,
in of omstreeks de periode van 9 februari 2012 (vindplaats: DOC-016) tot en
met 26 augustus 2013 (vindplaats: DOC-007),
in Hengelo, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met [medeverdachte] en/of [bedrijf 1] B.V.
en/of [bedrijf 2] B.V., althans alleen,
terwijl [medeverdachte] in staat van faillissement is verklaard bij vonnis van
de rechtbank Almelo van 26 september 2012, en (vindplaats: DOC-004)
ter bedrieglijke verkorting van de rechten van diens ( [medeverdachte] )
schuldeiser(s),
(A.)
goederen aan de boedel heeft onttrokken en/of doen ontrekken door (een deel
van) zijn, [medeverdachte] , genoten inkomsten (EUR 154.987,90 via [bedrijf 1]
B.V., EUR 45.761,36 via [bedrijf 3] B.V. en EUR 30.250 via
[bedrijf 2] B.V.) buiten het bereik en beheer van curator F.
Kolkman te brengen en/of te houden door zijn genoten inkomsten te doen
uitbetalen op bankrekeningen die te naam waren gesteld van haar, verdachte, en
[bedrijf 2] B.V., en/of
(vindplaats: DOC-002, 012-02 tot en met 12 en DOC-016), en/of
(B.)
ter gelegenheid van zijn, [medeverdachte] , faillissement of op een tijdstip waarop
hij, [medeverdachte] , wist dat het faillissement niet kon worden voorkomen [naam 1]
en [naam 2] heeft bevoordeeld door zijn, [medeverdachte] , schuld die hij samen
met haar, verdachte, was aangegaan ten behoeve van het (terug)kopen van de
woning gelegen aan de [adres] in Hengelo (gedeeltelijk) af te
lossen; (vindplaats: DOC-031 en G-005-01)
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou kunnen volgen, SUBSIDIAIR, terzake dat
[medeverdachte] op één of meer tijdstippen, in of omstreeks de periode van 9 februari 2012 (vindplaats: DOC-016) tot en
met 26 augustus 2013 (vindplaats: DOC-007),
in Hengelo, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met [bedrijf 1] B.V. en/of [bedrijf 2]
B.V., althans alleen,
terwijl hij in staat van faillissement is verklaard bij vonnis van de
rechtbank Almelo van 26 september 2012, en
(vindplaats: DOC-004)
ter bedrieglijke verkorting van de rechten van zijn schuldeiser(s),
(A.)
goederen aan de boedel heeft onttrokken door (een deel van) zijn genoten
inkomsten (EUR 154.987,90 via [bedrijf 1] B.V., EUR 45.761,36 via
[bedrijf 3] B.V. en EUR 30.250 via [bedrijf 2] B.V.) buiten
het bereik en beheer van curator F. Kolkman te brengen en/of te houden door
zijn genoten inkomsten te doen uitbetalen op bankrekeningen die te naam waren
gesteld van [verdachte] en [bedrijf 2] B.V., en/of (vindplaats: DOC-002, 012-02 tot en met 12 en DOC-016), en/of
(D.)
ter gelegenheid van zijn faillissement of op een tijdstip waarop hij wist dat
het faillissement niet kon worden voorkomen [naam 1] en [naam 2] heeft
bevoordeeld door zijn schuld die hij samen met [verdachte] was aangegaan ten
behoeve van het (terug)kopen van de woning gelegen aan de [adres]
in Hengelo (gedeeltelijk) af te lossen,
(vindplaats: DOC-031 en G-005-01)
bij en/of tot het plegen van welk(e) misdrijf/misdrijven verdachte toen en daar
(telkens) opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid
en/of middelen heeft verschaft, door haar bankrekening en/of de bankrekening
van [bedrijf 2] B.V. voor de storting(en) van (de) bedoeld(e)
bedrag(en) ter beschikking te stellen;
2.
zij, op één of meer tijdstippen,
in of omstreeks de periode van 9 februari 2012 (vindplaats: DOC-016) tot en
met heden,
in Hengelo en/of elders in Nederland, en/of
in Duitsland,
van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt,
hierin bestaande dat zij, verdachte,
tezamen en in vereniging met [medeverdachte] en/of [bedrijf 1] B.V.
en/of [bedrijf 2] B.V., althans alleen,
(van) één of meer geldbedrag(en) (tot een totaalbedrag van EUR 230.999,26),
en/of (van) een woning gelegen aan de [adres] in Hengelo,
(sub a)
de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding
en/of de verplaatsing verborgen en/of verhuld, dan wel verborgen of verhuld
wie de rechthebbende(n) op dat/die voorwerp(en) was/waren, en/of wie
bovenomschreven voorwerp(en) voorhanden heeft/hebben gehad, en/of
(sub b)
verworven en/of voorhanden gehad en/of overdragen en/of omgezet en/of van
voornoemd(e) voorwerp(en) gebruik gemaakt,
door toen en daar (telkens) opzettelijk, en al dan niet in onderlinge
samenhang bezien, (vindplaats: onder meer paragraaf 5.3.4)
(A1)
werkzaamheden die die [medeverdachte] verrichtte voor [bedrijf 7] B.V.
te (doen) factureren door [bedrijf 1] B.V. en/of [bedrijf 2]
B.V., en/of
(A2.)
genoten inkomsten te doen uitbetalen op bankrekeningen nrs. [bankrekening 1] en
[bankrekening 2] die te naam waren gesteld van respectievelijk haar, verdachte, en
[bedrijf 2] B.V., en/of
(B1.)
één of meer geldbedrag(en) contant op te (doen) nemen van bankrekening
[bankrekening 1] die te naam was gesteld van haar, verdachte, en (vervolgens) te
(doen) storten op bankrekeningen nrs. [bankrekening 3] en/of
[bankrekening 4] die te naam waren gesteld van haar, verdachte, en/of
(B2.)
één of meer geldbedrag(en) over te (doen) boeken van bankrekening nr.
[bankrekening 2] die te naam was gesteld van [bedrijf 2] B.V. naar
bankrekeningen nrs. [bankrekening 3] en/of [bankrekening 4] die te
naam waren gesteld van haar, verdachte, en/of (vindplaats: DOC-029)
(B3.)
één of meer geldbedrag(en) over te (doen) boeken van bankrekeningen nrs.
[bankrekening 3] en/of [bankrekening 4] die te naam waren gesteld
van haar, verdachte, naar bankrekening nr. [bankrekening 1] die te naam was
gesteld van haar, verdachte, en/of
(C1.)
één of meer geldbedrag(en) over te (doen) boeken van bankrekeningen nrs.
[bankrekening 1] en/of [bankrekening 3] en/of [bankrekening 4] die te
naam waren gesteld van haar, verdachte, naar bankrekeningen nrs. [bankrekening 5]
en [bankrekening 6] die te naam waren gesteld van respectievelijk [naam 1] en
[bedrijf 4] B.V. ten behoeve van het (terug)kopen van de woning
gelegen aan de [adres] in Hengelo, en/of
(C2.)
één of meer geldbedrag(en) (op een andere wijze dan hiervoor onder C1.
beschreven) aan te (doen) wenden ten behoeven van zichzelf, verdachte, en/of
één of meer ander(en),
terwijl zij, verdachte, en/of haar mededader(s), wist(en) - althans
redelijkerwijze moest(en) vermoeden - dat dit/deze geldbedrag(en) en/of de
woning gelegen aan de [adres] in Hengelo - onmiddellijk of
middellijk - (deels) afkomstig was/waren uit enig(e) misdrij(f)(ven).

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Relevante feiten en omstandigheden
Verdachte was gehuwd met medeverdachte [medeverdachte] (verder te noemen: [medeverdachte] ).
Op 22 september 2010 is de echtscheiding tussen [medeverdachte] en verdachte uitgesproken.
[medeverdachte] was financieel directeur van [bedrijf 5] BV (verder te noemen: [bedrijf 5] ) welke BV was gelieerd aan 22 andere vennootschappen. Deze vennootschappen zijn in mei 2010 failliet verklaard. Op 16 juni 2010 is [medeverdachte] door de curatoren van [bedrijf 5] gedagvaard en aansprakelijk gesteld voor het tekort in de faillissementen van [bedrijf 5] . Op 27 april 2011 hebben de curatoren een vonnis tegen [medeverdachte] verkregen tot betaling van ruim € 115.000,--(in het faillissement van [bedrijf 5] ) en ruim € 63.000,-- (in het faillissement van [bedrijf 6] BV).
Daarnaast is [medeverdachte] op 8 februari 2012 wegens onbehoorlijke taakvervulling veroordeeld tot betaling van het tekort in de faillissementen van de voornoemde besloten vennootschappen die gelieerd waren aan [bedrijf 5] . Dat tekort werd geschat op ruim 100 miljoen euro. Betaling van beide bedragen bleef uit. De curatoren hebben op 17 juli 2012 het faillissement van [medeverdachte] aangevraagd.
Het faillissement van [medeverdachte] is op 26 september 2012 uitgesproken waarbij
mr. F. Kolkman is aangesteld tot curator (hierna te noemen: de curator).
[medeverdachte] heeft de curator bericht dat hij per 1 oktober 2012 via [bedrijf 3] BV (hierna te noemen: [bedrijf 3] ) voor 40 uur per week als administratieve kracht bij installatiebedrijf [bedrijf 7] BV (hierna te noemen: [bedrijf 7] ) werkte.
[bedrijf 7] is per 10 juni 2013 failliet verklaard waarna er een onderzoek binnen het bedrijf is gedaan. Tijdens dit onderzoek zijn negen facturen aangetroffen die betrekking hebben op werkzaamheden die [medeverdachte] bij het installatiebedrijf heeft verricht. De facturen zijn opgemaakt door [bedrijf 1] BV (hierna te noemen: [bedrijf 1] ) in de periode van
1 februari 2012 tot en met 21 september 2012. [medeverdachte] is sinds 7 april 2006 bestuurder en enig aandeelhouder van [bedrijf 1] . De door [bedrijf 1] gefactureerde bedragen ad € 155.295,-- zijn naar het bankrekeningnummer [bankrekening 1] ten name van verdachte overgemaakt.
Ook zijn er drie facturen bij [bedrijf 7] aangetroffen, opgemaakt door [bedrijf 2] BV (hierna te noemen: [bedrijf 2] ) over de periode 2 februari 2013 tot en met
11 maart 2013. Verdachte is sinds 4 maart 2013 bestuurder en enig aandeelhouder van [bedrijf 2] . De door [bedrijf 2] gefactureerde bedragen ad € 30.250,-- zijn door [bedrijf 7] betaald op de bankrekening van [bedrijf 2] .
Op 30 maart 2012 is er een koopovereenkomst gesloten met betrekking tot de verkoop van de woning aan de [adres] te Hengelo van [medeverdachte] en verdachte aan de heer [naam 1] en mevrouw [naam 2] voor een bedrag van € 350.000,--. Op 1 oktober 2012 is de woning teruggekocht voor € 357.000,- door verdachte.
De curator heeft op 24 januari 2014 aangifte gedaan bij de FIOD onder meer van het feit dat [medeverdachte] zich vermoedelijk schuldig heeft gemaakt aan het plegen van faillissementsfraude.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd gelet op de inhoud van het dossier en de daarin opgenomen getuigenverklaringen en stukken dat het onder de feiten 1 primair en 2 ten laste gelegde bewezen wordt verklaard.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat er geen (voorwaardelijk) opzet op benadeling van de schuldeisers in het faillissement van [medeverdachte] is geweest. Verdachte zou het faillissement van [medeverdachte] niet hebben zien aankomen. Nu [medeverdachte] zelf niet over een bankrekening kon beschikken, heeft verdachte meegewerkt door haar bankrekening ter beschikking te stellen enkel met het doel om zo haar ex uit de brand te helpen. Daarnaast betrof een deel van de overgemaakte bedragen, zijnde € 150.000,--, een afwikkeling van de echtscheiding en had verdachte recht op voornoemd bedrag. Ten aanzien van [bedrijf 2] heeft de raadsvrouw gesteld dat verdachte met deze BV helemaal geen bemoeienis heeft gehad en niet wist wat er in voornoemde BV omging. Van een opzettelijke gedraging van verdachte om geld te verhullen of te verbergen of van een gedraging die anderszins zou kunnen worden gekwalificeerd als witwassen, is geen sprake, aldus de raadsvrouw.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
Feit 1
Juridisch kader
Ingevolge artikel 341 Sr (oud) is sprake van bedrieglijke bankbreuk indien diegene die in staat van faillissement is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten van zijn schuldeisers onder meer enig goed aan de boedel onttrokken heeft of onttrekt.
Voor de beantwoording van de bewijsvraag in onderhavige zaak moet worden vastgesteld of en wanneer verdachte goederen aan de boedel heeft onttrokken, al dan niet als medepleger. Gelet op het arrest van de Hoge Raad d.d. 13 januari 1987 (
NJ1987/863) vallen onttrekkingen aan de boedel voordat het faillissement is uitgesproken ook onder artikel 341 van het Wetboek van Strafrecht.
Voorts dient de vraag te worden beantwoord of de door verdachte en/of haar medepleger(s) gepleegde handelingen zijn verricht ‘ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers’. Daarmee wordt volgens constante vaste jurisprudentie tot uitdrukking gebracht dat de verdachte het (voorwaardelijk) opzet moet hebben gehad op de verkorting van de rechten van de schuldeisers. Voor het bewijs van het opzet is derhalve ten minste vereist dat de handeling van de verdachte(n) de aanmerkelijke kans op verkorting van de rechten van de schuldeisers heeft doen ontstaan, alsmede dat de verdachte(n) door die gedraging die aanmerkelijke kans bewust heeft(/hebben) aanvaard.
Onttrekken van goederen aan de boedel (het tenlastegelegde onder A)
Vaststaat dat [medeverdachte] zowel in de periode voorafgaand aan het faillissement als na het faillissement inkomsten heeft genoten die hij niet heeft opgegeven bij de curator en/of zijn gemachtigde.
Uit het dossier blijkt dat de negen facturen die zijn opgemaakt door [bedrijf 1] in de periode van 1 februari 2012 tot en met 21 september 2012 door [bedrijf 7] zijn betaald. De door [bedrijf 1] gefactureerde bedragen zijn naar het bankrekeningnummer [bankrekening 1] ten name van verdachte overgemaakt. [medeverdachte] kon die gelden naar zijn zeggen niet ontvangen op zijn eigen bankrekening, omdat daar beslag op lag. Uit bankafschriften blijkt dat [bedrijf 7] in totaal € 154.987,90 op de bankrekening van verdachte heeft overgemaakt. [medeverdachte] heeft deze inkomsten niet opgegeven bij de curator en/of zijn gemachtigde.
Ten tweede heeft [medeverdachte] salarissen die hij ontving voor werkzaamheden bij [bedrijf 7] in de periode van 9 februari 2012 tot en met 4 januari 2013 via [bedrijf 3] gedeclareerd en laten uitbetalen op de bankrekening van verdachte. Uit de bankafschriften blijkt dat [bedrijf 3] in totaal € 45.761,36 heeft uitbetaald. [medeverdachte] heeft aan de curator bericht dat hij per 1 oktober 2012 via [bedrijf 3] bij [bedrijf 7] werkte. De salarisspecificaties van week 41 tot en met week 52 van 2012 (tot een totaalbedrag van € 3.511,90) heeft [medeverdachte] wel aan de curator verstrekt. [medeverdachte] heeft de overige inkomsten ad € 42.249,46 niet bij de curator en/of zijn gemachtigde opgegeven.
Ten derde zijn drie facturen tijdens het onderzoek aangetroffen gericht aan [bedrijf 7] en opgemaakt door [bedrijf 2] in de periode 2/2/2013 t/m 11/3/2013. De door [bedrijf 2] gefactureerde bedragen ad € 30.250,-- zijn betaald op de bankrekening van [bedrijf 2] . Ook deze inkomsten heeft [medeverdachte] niet opgegeven.
Verdachte stelt dat zij recht had op een bedrag van € 150.000,-- uit hoofde van de afwikkeling van de echtscheiding. De rechtbank stelt deze verklaring van verdachte als ongeloofwaardig terzijde. Uit het echtscheidingsconvenant blijkt immers niet van een dergelijke betalingsverplichting van [medeverdachte] aan verdachte. In het onderhavige strafdossier is van enige onderbouwing voor een dergelijke betalingsverplichting evenmin sprake. Verdachte heeft ter zitting nader gesteld dat deze betalingsverplichting samenhangt met een hoofdelijke aansprakelijkstelling voor een restschuld, doch ook daarvoor is geen enkele overtuigende onderbouwing gegeven. De rechtbank stelt vast dat verdachte heeft gedaan alsof [medeverdachte] een schuld van € 150.000,-- aan haar had en alsof die werd afgelost met de stortingen op haar bankrekeningen.
Verder stelt verdachte dat zij geen bemoeienis had met [bedrijf 2] . Nadat verdachte al haar privé-bankrekening ter beschikking had gesteld aan [medeverdachte] om het beslag op diens rekening te omzeilen en nadat het faillissement van [medeverdachte] was uitgesproken, is verdachte op verzoek van [medeverdachte] enig aandeelhouder en bestuurder van [bedrijf 2] geworden. [medeverdachte] heeft vervolgens via [bedrijf 2] facturen opgemaakt en inkomsten gegenereerd.
In samenhang bezien met hetgeen hiervoor is overwogen, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte ook voor wat betreft de betalingen op de rekening van [bedrijf 2] nauw en bewust met onder meer [medeverdachte] heeft samengewerkt om ervoor te zorgen dat gelden buiten het zicht van de curator bleven.
Op grond van vorenstaande overwegingen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met onder meer [medeverdachte] € 154.987,90 en € 42.249,46 en € 30.250,-- aan de boedel heeft onttrokken.
Bevoordelen van schuldeiser (het tenlastegelegde onder B)
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [naam 1] en
[naam 2] heeft bevoordeeld ten opzichte van de andere schuldeisers van [medeverdachte] nu niet – zoals ten laste is gelegd – is gebleken dat [medeverdachte] een schuld is aangegaan met deze personen. Uit de verklaring van de getuige [naam 1] en de opgestelde koopovereenkomst van 25 oktober 2012 en de daarin opgenomen hypothecaire lening blijkt slechts dat verdachte een schuld heeft aan voornoemde betrokken personen en niet [medeverdachte] . De rechtbank zal verdachte dan ook van het onder B ten laste gelegde vrijspreken.
Ter bedrieglijke verkorting van de rechten van zijn ( [medeverdachte] ) schuldeisers
Bij vonnis van 27 april 2011 en bij vonnis van 8 februari 2012 is [medeverdachte] veroordeeld tot betaling van respectievelijk € 115.000,-- en 100 miljoen euro. [medeverdachte] is niet overgegaan tot betaling. Daarnaast was beslag gelegd op de bankrekening van [medeverdachte] bij de ABN AMRO bank.
Verdachte stelt thans dat het persoonlijk faillissement van [medeverdachte] voor haar geenszins voorzienbaar was. De rechtbank stelt die verklaring als ongeloofwaardig terzijde. Gelet op de financiële problemen van [medeverdachte] , het nog steeds voortdurende contact tussen [medeverdachte] en verdachte zoals dat uit het dossier blijkt, de media-aandacht en het gegeven dat verdachte haar bankrekeningen ter beschikking stelde aan [medeverdachte] omdat er beslag op diens eigen rekeningen lag, kán het niet anders dan dat ook verdachte vanaf 1 februari 2012 wist dat het persoonlijk faillissement van [medeverdachte] – afgezien van onverwachte toevalligheden – onvermijdelijk was.
Door vanaf 1 februari 2012 grote sommen geld op haar rekeningen te laten storten en die bijgeboekte bedragen niet te gebruiken om de bestaande schuldeisers van [medeverdachte] te betalen, maar in plaats daarvan onder meer gelden over te boeken naar andere bankrekeningen van haarzelf en gelden contant op te nemen, heeft verdachte samen met onder meer [medeverdachte] zichzelf en [medeverdachte] bevoordeeld. Daarmee heeft ook verdachte de aanmerkelijke verkorting van de verhaalsmogelijkheden voor schuldeisers van [medeverdachte] bewust aanvaard.
De rechtbank acht op grond van het hiervoor overwogene het onder feit 1 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Feit 2
Op basis van hetgeen hiervoor reeds is uiteengezet onder feit 1 is de rechtbank gebleken dat verdachte tezamen en in vereniging met [medeverdachte] , [bedrijf 1] en [bedrijf 2] gedurende een aanzienlijke periode inkomsten van [medeverdachte] aan de boedel heeft onttrokken, waardoor ten minste een aanmerkelijke kans op verkorting van de rechten van de schuldeisers is ontstaan. Hieruit volgt dat de geldbedragen genoemd in feit 2 uit misdrijf afkomstig zijn.
Uit onderzoek naar de diverse bankrekeningen die op naam van verdachte staan, komt naar voren dat, kort nadat [bedrijf 7] de facturen van [bedrijf 1] (periode facturen 1 februari 2012 t/m 21 september 2012) op haar eigen rekeningnummer en de facturen van [bedrijf 2] (periode facturen 2 februari 2013 t/m 11 maart 2013) en die van [bedrijf 3] (periode 9 februari 2012 t/m week 41) op het rekeningnummer van [bedrijf 2] had betaald, overboekingen van zowel haar Nederlandse bankrekening en het bankrekeningnummer van [bedrijf 2] naar haar Duitse bankrekeningen en vice versa en opnames/ stortingen met betrekking tot haar bankrekeningnummers hebben plaatsgevonden.
Uit het dossier blijkt verder dat verdachte na de echtscheiding in de echtelijke woning bleef wonen aan de [adres] te Hengelo. Toen de ABNAMRO bank deze woning openbaar wilde verkopen ter inning van haar vorderingen, heeft verdachte contact gezocht met de heer [naam 1] en mevrouw [naam 2] met het verzoek of zij de woning wilden kopen. Op 30 maart 2012 is er een koopovereenkomst gesloten met betrekking tot de verkoop van de voornoemde woning aan [naam 1] en [naam 2] voor € 350.000,--. Verdachte is in de woning blijven wonen na de verkoop. Op 1 oktober 2012 is de woning door verdachte teruggekocht voor € 357.000,--. Een deel van dat bedrag, groot € 81.000,--, is reeds vóór 1 oktober 2012 door verdachte aan [naam 1] en [naam 2] voldaan. Een bedrag van € 276.000,-- is via een hypothecaire lening van [naam 1] en/of [naam 2] aan verdachte gefinancierd
.Verdachte heeft in de periode van 4 juni 2012 t/m 29 november 2012 een bedrag van € 12.233,26 aan [naam 1] betaald en in de periode van 31 december 2012 t/m
23 april 2014 een bedrag van € 14.160,-- aan rente betaald aan (de onderneming van) [naam 1] . Volgens de getuige [naam 1] hebben die betalingen te maken met de aflossing van de hypotheek. Verdachte had in de periode een netto inkomen van € 1400,-- per maand, zodat zij op basis van haar inkomsten niet in staat kan zijn geweest om € 81.000,-- in zes maanden te sparen en iedere maand een zo hoge hypotheekaflossing te voldoen.
Uit deze gang van zaken blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat het door [medeverdachte] gefactureerde geld met betrekking tot [bedrijf 1] , [bedrijf 3] en [bedrijf 2] gestort en/of doorgeboekt is op de diverse bankrekeningen van [verdachte] , om genoemde bedragen buiten de boedelrekening te houden, de herkomst van dit uit misdrijf verkregen geld te verhullen en met genoemd geld onder meer de woning terug te laten kopen door [verdachte] , met de bedoeling de woning veilig te stellen voor verhaal van schuldeisers van [medeverdachte] .
Voorts blijkt uit het dossier van een veelvuldige herhaling in verhullingshandelingen dan wel gedragingen tot het verwerven, het voorhanden hebben, het overdragen van, de omzetting en het aanwenden van de verzwegen gelden. Aldus acht de rechtbank het maken van een gewoonte van witwassen door verdachte wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte het onder 2 tenlastegelegde feit heeft begaan.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat:
1.
zij,
in de periode van 9 februari 2012 tot en met 26 augustus 2013,
in Nederland,
tezamen en in vereniging met [medeverdachte] en/of [bedrijf 1] B.V. en/of [bedrijf 2] B.V.,
terwijl [medeverdachte] in staat van faillissement is verklaard bij vonnis van de rechtbank Almelo van 26 september 2012,
ter bedrieglijke verkorting van de rechten van diens ( [medeverdachte] ) schuldeisers,
(A)
goederen aan de boedel heeft onttrokken en/of doen ontrekken door zijn, [medeverdachte] , genoten inkomsten (EUR 154.987,90 via [bedrijf 1] B.V., EUR 42.249,46 via [bedrijf 3] B.V. en EUR 30.250 via [bedrijf 2] B.V.) buiten het bereik en beheer van curator F. Kolkman te brengen en te houden door zijn genoten inkomsten te doen
uitbetalen op bankrekeningen die te naam waren gesteld van haar, verdachte, en
[bedrijf 2] B.V;
2.
zij, in de periode van 9 februari 2012 tot en met 23 april 2014
,in Nederland en in Duitsland,
van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt,
hierin bestaande dat zij, verdachte, tezamen en in vereniging met [medeverdachte] en/of [bedrijf 1] B.V. en/of [bedrijf 2] B.V., een geldbedrag (tot een totaalbedrag van EUR 227.487,36),
(sub a)
de werkelijke aard en de herkomst en de verplaatsing verhuld, en
(sub b)
verworven en voorhanden gehad en overdragen en omgezet en van voornoemd voorwerp gebruik gemaakt,
door toen en daar (telkens) opzettelijk, en al dan niet in onderlinge samenhang bezien,
(A1)
werkzaamheden die die [medeverdachte] verrichtte voor [bedrijf 7] B.V.
te (doen) factureren door [bedrijf 1] B.V. en/of [bedrijf 2] B.V., en
(A2)
genoten inkomsten te doen uitbetalen op bankrekeningen nrs. [bankrekening 1] en
[bankrekening 2] die te naam waren gesteld van respectievelijk haar, verdachte, en [bedrijf 2] B.V., en
(B1)
geldbedragen contant op te nemen van bankrekening [bankrekening 1] die te naam was gesteld van haar, verdachte, en (vervolgens) te storten op bankrekeningen nrs. [bankrekening 3] en/of [bankrekening 4] die te naam waren gesteld van haar, verdachte, en
(B2)
geldbedragen over te boeken van bankrekening nr. [bankrekening 2] die te naam was gesteld van [bedrijf 2] B.V. naar bankrekeningen nrs. [bankrekening 3] en/of [bankrekening 4] die te naam waren gesteld van haar, verdachte, en
(B3)
geldbedragen over te boeken van bankrekeningen nrs. [bankrekening 3] en/of [bankrekening 4] die te naam waren gesteld van haar, verdachte, naar bankrekening nr. [bankrekening 1] die te naam was gesteld van haar, verdachte, en/of
(C1)
geldbedragen over te boeken van bankrekeningen nrs. [bankrekening 1] en/of [bankrekening 3] en/of [bankrekening 4] die te
naam waren gesteld van haar, verdachte, naar bankrekeningen nrs. [bankrekening 5]
en [bankrekening 6] die te naam waren gesteld van respectievelijk [naam 1] en [bedrijf 4] B.V. ten behoeve van het kopen van de woning gelegen aan de [adres] in Hengelo, en/of
(C2)
geldbedragen (op een andere wijze dan hiervoor onder C1. beschreven) aan te (doen) wenden ten behoeven van zichzelf, verdachte, en een ander,
terwijl zij, verdachte, en haar mededaders, wisten dat dit geldbedrag onmiddellijk of
middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
De rechtbank heeft de eventueel in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten verbeterd in de bewezenverklaring. Verdachte wordt hierdoor niet in haar verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte sub 1 primair en sub 2 meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij haar daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 341 en 420ter van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1
het misdrijf:
bedrieglijke bankbreuk, meermalen gepleegd;
feit 2
het misdrijf:
medeplegen van: van het plegen van witwassen een gewoonte maken.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf (5) maanden waarvan twee maanden voorwaardelijk met en proeftijd van twee (2) jaren en dat verdachte daarnaast het recht wordt ontzegd om voor de duur van drie (3) jaren op te treden als bestuurder van een vennootschap.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft geen standpunt ingenomen voor wat betreft de strafmaat.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft zich gedurende een langere periode samen met haar ex-echtgenoot [medeverdachte] bezig gehouden met faillissementsfraude en gewoontewitwassen waardoor meerdere schuldeisers in het faillissement van die [medeverdachte] benadeeld zijn. Dit alles omdat verdachte en haar ex-echtgenoot hebben geprobeerd hun levensstijl in stand te houden. Op geen enkele wijze komt naar voren dat verdachte zich ook maar enigszins bekommerde om de belangen van de betrokken schuldeisers in het faillissement van [medeverdachte] . Daarbij komt dat verdachte, hoewel zij mogelijk niet degene is geweest die het plan heeft bedacht, wel een zeer wezenlijk aandeel heeft gehad in deze fraude. Verdachte heeft de beschikking gekregen over grote sommen geld en die voor een aanzienlijk deel ook aan zichzelf besteed, hetzij ten behoeve van de woning, hetzij ten behoeve van haar levensonderhoud.
De rechtbank neemt het verdachte daarbij bijzonder kwalijk dat zij geen enkel inzicht heeft getoond in het laakbare van haar handelen en dat zij heeft geprobeerd de rechtbank een rad voor de ogen te draaien door te stellen dat zij nog een groot bedrag van [medeverdachte] te goed had in het kader van haar echtscheiding en dat zij niet op de hoogte was van het feit dat [medeverdachte] was veroordeeld om ruim 100 miljoen euro terug te betalen aan de diverse schuldeisers inzake het faillissement van [bedrijf 5] BV.
Verder heeft de rechtbank acht geslagen op de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS (Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht). Deze geven bij een benadelingsbedrag tussen € 125.000,-- en € 250.000,-- een gevangenisstraf aan van tussen de 9 en 12 maanden.
De rechtbank ziet in dit alles reden om aan haar een hogere gevangenisstraf op te leggen dan door de officier van justitie is geëist.
Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, zijnde 21 oktober 2015, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en haar raadsvrouw op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld. De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn met drie maanden is overschreden. De rechtbank houdt met deze overschrijding van de redelijke termijn rekening bij het bepalen van de strafmaat.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf van negen maanden waarvan vier maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, passend en geboden.
De rechtbank ziet geen reden om de door de officier van justitie geëiste bijkomende straf aan verdachte op te leggen nu verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
8. De toegepaste wettelijke voorschriften
De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c, 27, 47 en 57 Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het sub 1 primair en sub 2 tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte sub 1 primair en sub 2 meer of anders is ten laste gelegd en spreekt haar daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1
het misdrijf: bedrieglijke bankbreuk, meermalen gepleegd;
feit 2
het misdrijf: medeplegen van: van het plegen van witwassen een gewoonte maken;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het sub 1 primair en sub 2 bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
negen (9) maanden;
- bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte van
vier (4) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien verdachte voor het einde van de
proeftijd van twee (2) jarende navolgende voorwaarde niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.M.F. Schreurs, voorzitter, mr. H. Stam en mr. Aksu, rechters, in tegenwoordigheid van H.J. Veldhuis, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 22 januari 2018.
Mr. Aksu is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s zijn dit bladzijden uit het dossier van de FIOD/Belastingdienst met nummer 53843. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
1.
Een geschrift zijnde het faillissementsvonnis (doc-004 blz. 232 e.v.) van [medeverdachte] d.d. 26 september 2012 waarin onder meer staat vermeld dat als curator in het faillissement wordt aangesteld mr. F. Kolkman;
2.
Een aangifte van 24 januari 2014 (doc-003 pag. 227 e.v.), voor zover inhoudende de verklaring van de aangever F. Kolkman, curator in het faillissement van [medeverdachte] , zakelijk weergegeven:
[schermafbeelding aangifte]
Mevrouw [verdachte] en de heer [medeverdachte] zijn sinds 22 september 2010 gescheiden. Mevrouw [verdachte] is sinds 04-03-2013 bestuurder en enig aandeelhouder van [bedrijf 2] BV. Uit onderzoek is mij gebleken dat dhr. [medeverdachte] niet alle inkomsten na het uitspreken van zijn faillissement bij mij gemeld heeft. Tevens is mij gebleken dat een deel van zijn inkomsten, voor werkzaamheden die hij bij Installatiebedrijf [bedrijf 7] BV verrichtte, via zijn vennootschap [bedrijf 1] factureerde. De gefactureerde bedragen zijn vervolgens naar bankrekening nr. [bankrekening 1] overgemaakt. Dit bankrekeningnummer staat op naam van mevr. [verdachte] . In totaal bedraagt het hier
€ 155.295,00 inclusief omzetbelasting. Tevens is door [bedrijf 2] BV in februari en maart 2013 aan Installatiebedrijf [bedrijf 7] BV gefactureerd met als omschrijving van de werkzaamheden "coachingtraject". Het betreft hier een totaalbedrag van € 30.250,00 inclusief omzetbelasting.
3.
De verklaring die de verdachte ter terechtzitting van 8 januari 2018 heeft afgelegd, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Het klopt dat er ruim € 154.000,-- is gestort op mijn rekening. Ik heb deze gelden door de heer [medeverdachte] op mijn bankrekening laten storten omdat op zijn rekening beslag lag. Ik wilde hem uit de brand helpen. Ik heb van die gelden ook geleefd met mijn kinderen en een deel van het huis betaald.
De heer [medeverdachte] en ik hadden daarover een afspraak gemaakt tijdens de echtscheiding. Het klopt dat het bedrag niet is opgenomen in het echtscheidingsconvenant. Het klopt ook dat ik gelden van mijn betaalrekening heb overgeheveld naar een rekening bij de Volksbank in Duitsland.
4.
Geschriften zijnde een negental facturen (doc 010-01 t/m doc 010-09, blz. 266 t/m 274) opgemaakt door [bedrijf 1] BV in de periode van 1-2-2012 t/m 21-9-2012 ten bedrage van € 155.295,- en waaruit blijkt dat de door [bedrijf 1] gefactureerde bedragen ad
€ 155.295,- naar bankrekeningnummer [bankrekening 1] t.n.v. [verdachte] moesten worden overgemaakt;
5.
Geschriften zijnde een drietal facturen (doc 011-01 t/m doc 011-03, blz. 274 t/m 276) opgemaakt door [bedrijf 2] Beheer BV in de periode van 2-2-2013 t/m 11-3-2013 o.v.v. 'coachingtraject' ten bedrage van € 30.250,-- en waaruit blijkt dat de door [bedrijf 2] Beheer BV gefactureerde bedragen ad € 30.250,- moesten worden overgemaakt op de bankrekening van [bedrijf 2] Beheer BV;
6.
Een geschrift zijnde een afschrift van de administratie van het installatiebedrijf [bedrijf 7] BV (doc-001, blz. 225) waaruit blijkt dat men in de periode van 21/2/2012 t/m 24/10/2012 in totaal € 154.987,90 o.v.v. factuurnummers op de bankrekening van [verdachte] heeft overgemaakt.
7.
Een geschrift zijnde een afschrift van de administratie van het installatiebedrijf [bedrijf 7] BV (doc-002, blz 226) waaruit blijkt dat men in de periode van 2/2/2013 t/m 11/3/2013 € 30.250,- heeft betaald op bankrekening van [bedrijf 2] Beheer BV;
8.
Geschriften zijnde bankafschriften van [bedrijf 2] Beheer BV (doc 029, blz. 343 t/m 345) waaruit blijkt dat het installatiebedrijf [bedrijf 7] BV in de periode 2-2-2013 t/m 11-3-2013 € 30.250,- heeft betaald op de bankrekening van [bedrijf 2] Beheer BV;
9.
Een geschrift (doc 16 en 16A) inhoudende een werkdocument, betreffende een onderzoek naar de bankmutaties met betrekking tot de rekeningnummers [bankrekening 1] , [bankrekening 4] , [bankrekening 3] (een Duits rekeningnummer) allen op naam van [verdachte] en [bankrekening 2] op naam van [bedrijf 2] BV. Hieruit komt naar voren dat, kort nadat installatiebedrijf [bedrijf 7] B.V. de facturen van [bedrijf 1] B.V. (periode facturen 1-2-2012 t/m 21-9-2012), een totaalbedrag € 154.987,90, (inclusief onkostenvergoedingen) op haar rekeningnummer heeft betaald en er diverse overboekingen van haar Nederlandse bankrekening, naar haar Duitse bankrekeningen en vice versa en opnames/ stortingen met betrekking tot haar bankrekeningnummers hebben plaatsgevonden:
In de periode 21-02-2012 tot en met 17-12-2012 onder meer:
Rekeningnummer [bankrekening 1] , contante geldopnamen, totaal € 86.800,-.
Duitse rekeningnummer [bankrekening 3] , stortingen, totaal € 79.900,-
Duitse rekeningnummer [bankrekening 4] , stortingen, totaal € 32.000,-
Duitse rekeningnummer [bankrekening 3] , overboekingen NL € 45.364,-
Duitse rekeningnummer [bankrekening 4] , opnamen € 45.000,-.
[schermafbeelding overzicht boekingen]
10.
Een geschrift (doc-030, blz. 346 e.v.) zijnde een akte van levering opgesteld door de [notaris 1] te Enschede op 26 april 2012 waaruit blijkt dat het woonhuis gelegen aan de [adres] te Hengelo door [verdachte] en [medeverdachte] op 30 maart 2012 is verkocht aan [naam 1] en [naam 2] ;
11.
Een geschrift (doc-031, blz. 350 e.v.) zijnde een akte van levering opgesteld door de [notaris 2]
te Hengelo op 25 oktober 2012 waaruit blijkt dat het woonhuis gelegen aan de
[adres] te Hengelo door [naam 1] en [naam 2] op 1 oktober 2012 is verkocht aan [verdachte] ;
12.
Een proces-verbaal van verhoor van 22 oktober 2015 (blz. 175 e.v.), voor zover inhoudende de verklaring van [naam 1] :
Gehoorde: Ik ken de familie [medeverdachte] , en vooral [verdachte] uit de paardensport. Ze gaven aan dat ze in de financiële problemen zaten, de bank wilde het huis verkopen. Ze vroegen daarom mij om het huis te kopen en dat heb ik vervolgens gedaan.
Opmerking verbalisanten: Op 7 mei 2012 boekt [verdachte] via haar rekeningnummer [bankrekening 1] totaal € 29.360,85 over op uw rekeningnummer [bankrekening 5] onder vermelding van aflossing lening. Waarom had [verdachte] een lening bij u en hoe groot was deze lening?
Gehoorde: [verdachte] had geen lening bij mij, ze heeft nooit geld geleend van mij. Ik neem aan dat het de rente en aflossing van de hypotheek is.
Opmerking verbalisanten: Op 30 maart 2012 zijn u en mevrouw [naam 2] , als kopers, een koopovereenkomst aangegaan met de heer [medeverdachte] en mevrouw [verdachte] , als verkopers, met betrekking tot het woonhuis met ondergrond, erf en tuin gelegen aan de [woonplaats] . Verder hebben mevrouw [naam 2] en u op 1 oktober 2012, als verkopers, een koopovereenkomst aangegaan met [verdachte] , als koper, met betrekking tot het woonhuis met ondergrond, erf en tuin gelegen aan de [woonplaats] .
In de tussenliggende periode heeft mevrouw [verdachte] voornoemd woonhuis met toebehoren van u gehuurd.
Verbalisanten: Waarom is er gekozen voor een dergelijke constructie?
Gehoorde: Ik heb dat toen gekocht van [verdachte] omdat ze helemaal klem zaten en een half jaar later is het naar [verdachte] terug gegaan. Dat is gebeurd omdat het volgens haar zo kon, het zou altijd haar bezit blijven. Schuldeisers konden alleen maar achter haar man aan zitten en niet achter haar omdat ze gescheiden waren. Het was een soort van veiligstelling van dat huis.
Verbalisanten: Waarom lost [verdachte] € 21.000: - aan u af in de periode 7 juni 2012 tot en met 26 september 2012? En vanaf 4 juni 2012 tot en met 29 november 2012 boekt [verdachte] een totaalbedrag a € 12.233,26 aan rente over aan u over.
Verbalisanten:
Waarom betaalt [verdachte] genoemd bedragen aan rente aan u in de vermelde periode?
Gehoorde:
Het was wel de bedoeling dat als ze weer geld gingen verdienen mij zo snel mogelijk terug zouden betalen. Het was wel de bedoeling dat zij na een half jaar weer eigenaar zou worden van de woning, dit om de overdrachtsbelasting te besparen.
13.
Een proces-verbaal van verhoor van 4 juli 2014 (blz. 156 e.v.), voor zover inhoudende de verklaring van mr. F. Kolkman (G-001.01), zakelijk weergegeven:
[medeverdachte] had mij moeten informeren wat zijn bezittingen zijn, waar hij van leeft en wat zijn inkomsten zijn. [medeverdachte] moest alle bezittingen en inkomsten vanaf een jaar voorafgaand aan de faillissementsdatum doorgeven aan mij oftewel vanaf 26 september 2011.
[medeverdachte] heeft mij verteld geen baan te hebben. Op 18 oktober 2012 heeft [medeverdachte] mij
echter via de mail laten weten, dat hij een baan had via [bedrijf 3] B.V. te Neede bij
Installatiebedrijf [bedrijf 7] B.V. te Almelo, als administratief medewerker voor
€ 10,-- bruto per uur.
14.
Een geschrift (blz. 258 e.v.) zijnde de verklaring die de medeverdachte [medeverdachte] heeft afgelegd op 22 oktober 2013 ten overstaan van de rechter-commissaris belast met de faillissementen:
Tijdens dit verhoor verklaarde [medeverdachte] onder meer dat:
- [bedrijf 1] BV. van hem is en dat hij bestuurder en enig aandeelhouder van
[bedrijf 1] B.V. is.
- De bedragen, die hij heeft gedeclareerd bij Installatiebedrijf [bedrijf 7] BV.
betalingen zijn voor zijn werkzaamheden bij dat bedrijf.
- Hij die gelden niet kon ontvangen op de bankrekening van [bedrijf 1] BV. en dat
dat de reden was, dat dat geld is overgemaakt door [bedrijf 7] op de rekening van zijn ex-partner mevrouw [verdachte] .