4.4Het oordeel van de rechtbank
Ingevolge artikel 341 Sr (oud) is sprake van bedrieglijke bankbreuk indien diegene die in staat van faillissement is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten van zijn schuldeisers onder meer lasten verdicht heeft of verdicht, hetzij baten niet verantwoord heeft of niet verantwoordt, hetzij enig goed aan de boedel onttrokken heeft of onttrekt.
Voor de beantwoording van de bewijsvraag in onderhavige zaak moet worden vastgesteld of en zo ja, wanneer verdachte lasten heeft verdicht, hetzij baten niet verantwoord heeft, hetzij goederen aan de boedel heeft onttrokken. Gelet op de redactie van de wettekst kunnen, anders dan de raadsvrouw heeft betoogd, ook handelingen die vóór datum faillissement zijn verricht, tot bedrieglijke bankbreuk leiden. Gelet op het arrest van de Hoge Raad d.d. 13 januari 1987 (
NJ1987/863) kunnen onttrekkingen aan de boedel voordat het faillissement is uitgesproken ook onder artikel 341 van het Wetboek van Strafrecht vallen.
Voorts dient de vraag te worden beantwoord of de door verdachte gepleegde handelingen zijn verricht ‘ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers’. Daarmee wordt volgens constante jurisprudentie tot uitdrukking gebracht dat de verdachte het (voorwaardelijk) opzet moet hebben gehad op de verkorting van de rechten van de schuldeisers. Voor het bewijs van het opzet is derhalve ten minste vereist dat de handeling van de verdachte de aanmerkelijke kans op verkorting van de rechten van de schuldeisers heeft doen ontstaan, alsmede dat de verdachte door die gedraging die aanmerkelijke kans bewust heeft aanvaard.
Verdichten van lasten (het tenlastegelegde onder A)
Verdachte heeft gesteld dat hij een schuld had aan de medeverdachte [medeverdachte] van
€ 150.000,-- omdat [medeverdachte] met verdachte hoofdelijk aansprakelijk was voor een restschuld van € 600.000,-- bij de ABNAMRO bank. De terugbetaling van de € 150.000,-- zou voortvloeien uit de afwikkeling van de echtscheiding.
De rechtbank stelt vast dat uit het echtscheidingsconvenant niet blijkt van een dergelijke betalingsverplichting van verdachte aan [medeverdachte] . In het onderhavige strafdossier is verder geen enkele onderbouwing te vinden voor een dergelijke betalingsverplichting. Verdachte heeft gesteld dat de betalingsverplichting samenhangt met een hoofdelijke aansprakelijkstelling voor een restschuld, maar daarvoor is geen enkele onderbouwing gegeven en van een dergelijke aansprakelijkstelling is ook anderszins niet gebleken.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte heeft gedaan alsof hij schuldenaar was van een schuld van € 150.000,-- aan [medeverdachte] (en daarmee samenhangend een bedrag van
€ 150.000,-- naar de rekening van [medeverdachte] over laten maken). Verdachte heeft naar het oordeel van de rechtbank door aldus te handelen een last verdicht.
Niet verantwoorden van baten en onttrekken van goederen aan de boedel (het tenlastegelegde onder B en C)
De rechtbank overweegt allereerst als volgt. De verdediging heeft gesteld dat de aangifte van de curator enkel ziet op de werkzaamheden en inkomsten die na het faillissement van verdachte door hem zijn verricht en dus niet ziet op de € 154.987,90 die door [bedrijf 1] zijn gedeclareerd en uitbetaald op de rekening van medeverdachte [medeverdachte] . De rechtbank overweegt hieromtrent dat zij bij de beoordeling van de vraag of verdachte strafbaar is, niet is gebonden aan de inhoud van een aangifte van de curator ter zake.
De curator heeft ter gelegenheid van het verhoor bij de Belastingdienst/FIOD verklaard dat bij aanvang van een faillissement aan de betrokken persoon wordt gevraagd om de inkomensgegevens van een jaar vóór het faillissement en dat dat ook in deze zaak is gebeurd. De rechtbank heeft geen aanleiding om aan de verklaring van de curator te twijfelen. Het onderhavige strafdossier biedt ook geen aanwijzingen voor het tegendeel.
Vaststaat dat verdachte zowel in de periode voorafgaand aan het faillissement als na het faillissement inkomsten heeft genoten die hij niet heeft opgegeven bij de curator en/of zijn gemachtigde.
Allereerst heeft verdachte ter terechtzitting verklaard dat de negen facturen die zijn opgemaakt door [bedrijf 1] in de periode van 1 februari 2012 tot en met 21 september 2012 door [bedrijf 4] zijn betaald. De door [bedrijf 1] gefactureerde bedragen zijn naar het bankrekeningnummer [bankrekening 1] ten name van de medeverdachte [medeverdachte] overgemaakt. Verdachte kon die gelden naar zijn zeggen niet ontvangen op zijn eigen bankrekening, omdat daar beslag op lag. Uit bankafschriften blijkt dat [bedrijf 4] in totaal
€ 154.987,90 op de bankrekening van [medeverdachte] heeft overgemaakt. Verdachte heeft deze inkomsten niet opgegeven bij de curator en/of zijn gemachtigde.
Ten tweede heeft verdachte salarissen die hij ontving voor werkzaamheden bij [bedrijf 4] in de periode van 9 februari 2012 tot en met 4 januari 2013 via [bedrijf 3] gedeclareerd en laten uitbetalen op de bankrekening van [medeverdachte] . Uit de bankafschriften blijkt dat [bedrijf 3] in totaal € 45.761,36 heeft uitbetaald. Verdachte heeft aan de curator bericht dat hij per 1 oktober 2012 via [bedrijf 3] bij [bedrijf 4] werkte. De salarisspecificaties van week 41 tot en met week 52 van 2012 (tot een totaalbedrag van € 3.511,90) heeft verdachte wel aan de curator verstrekt. Verdachte heeft de overige inkomsten ad € 42.249,46 niet bij de curator en/of zijn gemachtigde opgegeven.
Ten derde heeft verdachte ter terechtzitting bekend dat hij de facturen van [bedrijf 2] heeft opgesteld en dat hij de op basis daarvan genoten inkomsten zijnde € 30.250,-- via [bedrijf 2] buiten het bereik en beheer van de curator heeft gebracht en gehouden teneinde in zijn eigen levensonderhoud te voorzien. Ook deze inkomsten heeft verdachte niet opgegeven.
- Bevoordelen van schuldeiser (het tenlastegelegde onder D)
De rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte [naam 1] en [naam 2] heeft bevoordeeld ten opzichte van de andere schuldeisers nu niet is gebleken dat verdachte een schuld is aangegaan met deze personen. Uit de verklaring van de getuige [naam 1] en de opgestelde koopovereenkomst van
25 oktober 2012 en de daarin opgenomen hypothecaire lening blijkt slechts dat de medeverdachte [medeverdachte] een schuld heeft aan voornoemde betrokken personen en niet verdachte. De rechtbank zal verdachte dan ook van het onder D ten laste gelegde vrijspreken.
Ter bedrieglijke verkorting van de rechten van zijn schuldeisers
Verdachte heeft gesteld dat hij zijn persoonlijk faillissement niet heeft zien aankomen en dat dit faillissement alles behalve voorzienbaar was voor hem. De rechtbank stelt deze verklaring als volstrekt ongeloofwaardig terzijde. Bij vonnis van 27 april 2011 en bij vonnis van 8 februari 2012 is verdachte immers veroordeeld tot betaling van respectievelijk € 115.000,-- en 100 miljoen euro. Verdachte is niet overgegaan tot betaling en heeft ter terechtzitting verklaard dat hij de schuld van 100 miljoen euro nooit zal kunnen betalen. Daarnaast was beslag gelegd op zijn bankrekening bij de ABN AMRO bank. Onder die omstandigheden kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders dan dat verdachte vanaf 1 februari 2012 zeker wist dat zijn persoonlijk faillissement - afgezien van onverwachte toevalligheden - onvermijdelijk was.
Door vanaf 1 februari 2012 de bijgeboekte bedragen niet te gebruiken om de bestaande schuldeisers te betalen, maar in plaats daarvan deze bedragen over te boeken naar de bankrekeningen van [medeverdachte] en [bedrijf 2] , heeft verdachte zichzelf en [medeverdachte] bevoordeeld en de aanmerkelijke verkorting van de verhaalsmogelijkheden voor andere schuldeisers die hij daarmee heeft doen ontstaan bewust aanvaard.
De rechtbank acht op grond van het hiervoor overwogene bewezen dat verdachte zich tezamen en in vereniging met medeverdachte [medeverdachte] , [bedrijf 1] en [bedrijf 2] schuldig heeft gemaakt aan bedrieglijke bankbreuk.
Uit artikel 105 van de Faillissementswet volgt dat de gefailleerde dient mee te werken aan een goed verloop van de afwikkeling van het faillissement. In het kader van zijn taakuitoefening moet de curator kunnen beschikken over alle informatie betreffende het faillissementsvermogen. Volgens jurisprudentie van de Hoge Raad (HR 15 februari 2002, ECLI:NL:HR: 2002:AD9144) mag van de gefailleerde worden verwacht dat hij, in verband met de aard van de aan hem gestelde vragen, ook inlichtingen verschaft waar niet uitdrukkelijk naar is gevraagd.
De curator heeft op 26 september 2012 het eerste contact met verdachte gehad. Op 1 oktober 2012 is verdachte bij de curator op kantoor geweest waarbij de adresgegevens zijn uitgewisseld en waarbij verdachte de curator heeft bericht dat hij per 1 oktober 2012 via [bedrijf 3] voor 40 uur per week als administratieve kracht bij [bedrijf 4] werkte, waar hij tien euro per uur zou verdienen. Daarna heeft de curator diverse mails gestuurd aan verdachte met het verzoek om inlichtingen te verstrekken, onder meer over de jaarstukken van [bedrijf 1] , aangiften inkomstenbelasting en het salaris passend bij de door verdachte genoemde functie. De curator heeft bij aangetekend schrijven van 31 juli 2013 en bij e-mail van 1 augustus 2013 verdachte opgeroepen om op 16 augustus 2013 op het kantoor van de curator te verschijnen om hem de benodigde inlichtingen te verschaffen. Verdachte is zonder kennisgeving niet verschenen.
Verdachte wordt allereerst verweten dat hij, terwijl hij daartoe wettelijk opgeroepen is,
zonder geldige reden opzettelijk is weggebleven bij een overleg met de curator op
16 augustus 2013. De rechtbank acht dit onderdeel wettig en overtuigend bewezen en overweegt daartoe het volgende. Het staat vast dat de curator aan verdachte een aangetekend schrijven en een gewone brief heeft gestuurd aan verdachte met de uitnodiging om op
16 augustus 2013 te verschijnen op zijn kantoor. Deze brieven zijn ook nog gevolgd door een aanmaning. Daarnaast zijn e-mails met de uitnodiging aan de bekende e-mailadressen van verdachte gestuurd. De door de curator gebruikte adresgegevens van verdachte zijn bij de gemeentelijke basisadministratie geverifieerd en blijken juist te zijn. Andere adresgegevens zijn door verdachte, die in gevolge de faillissementswetgeving gehouden is bereikbaar te zijn voor de curator, ook niet aan de curator verstrekt. De verdediging heeft gesteld dat verdachte de brief en e-mail niet heeft ontvangen. Deze stelling is op niet onderbouwd en van omstandigheden die niet voor rekening van verdachte dienen te komen, is niet gebleken. Het verweer wordt verworpen.
Ten tweede wordt verdachte verweten dat hij heeft geweigerd vereiste inlichtingen te verstrekken. Uit het strafdossier blijkt dat verdachte bij herhaling gevraagd is om de in de tenlastelegging genoemde inlichtingen te verstrekken.
Uit zijn getuigenverhoor van de curator van 4 juli 2014 bij de Belastingdienst/FIOD leidt de rechtbank af dat de curator met verdachte heeft besproken welke informatie hij van belang acht voor de afwikkeling van het faillissement. Hieruit blijkt dat de benodigde informatie meer omvat dan een opgave van inkomsten en dat het ook gaat om een opgave van vermogensbestanddelen. Mocht het verdachte tijdens het gesprek van 1 oktober 2012 (nog) niet (voldoende) duidelijk zijn geworden dat hij de curator op de hoogte diende te stellen van zijn vermogensbestanddelen en/of inkomsten welke de boedel zouden kunnen betreffen, dan kan het niet anders dan dat verdachte dat naar aanleiding van de zich in het dossier bevindende correspondentie tussen de curator en verdachte gaandeweg moet hebben geweten.
Uit het dossier leidt de rechtbank af dat verdachte weliswaar heeft gereageerd op vragen van de curator dan wel diens medewerker [medewerker curator] , maar dat de informatie die hij heeft verstrekt zeer summier dan wel onvolledig was. Ten aanzien van de aard van de werkzaamheden die hij verrichtte voor [bedrijf 4] heeft verdachte de curator bovendien opzettelijk verkeerde inlichtingen verstrekt. De rechtbank is, gelet op hetgeen hierboven is overwogen, van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte in de periode van 2 oktober 2012 tot en met 26 augustus 2013 opzettelijk heeft geweigerd de vereiste inlichtingen te geven en/of opzettelijk verkeerde inlichtingen heeft gegeven.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat feit 2 wettig overtuigend en bewezen is.
Op basis van hetgeen hiervoor reeds is uiteengezet onder feit 1 is de rechtbank gebleken dat verdachte tezamen en in vereniging met [medeverdachte] , [bedrijf 1] en [bedrijf 2] gedurende een aanzienlijke periode verdachtes inkomsten en vermogen niet kenbaar hebben gemaakt aan de curator en deze gelden aan de boedel hebben onttrokken, waardoor ten minste een aanmerkelijke kans op verkorting van de rechten van de schuldeisers is ontstaan. Hieruit volgt dat de geldbedragen genoemd in feit 3 uit misdrijf afkomstig zijn.
Uit onderzoek naar de diverse bankrekeningen die op naam van [medeverdachte] staan, komt naar voren dat, kort nadat [bedrijf 4] de facturen van [bedrijf 1] (periode facturen 1 februari 2012 t/m 21 september 2012) op haar eigen rekeningnummer en de facturen van [bedrijf 2] (periode facturen 2 februari 2013 t/m 11 maart 2013) en die van [bedrijf 3] (periode 9 februari 2012 t/m week 41) op het rekeningnummer van [bedrijf 2] had betaald, er overboekingen van zowel haar Nederlandse bankrekening en het bankrekeningnummer van [bedrijf 2] naar haar Duitse bankrekeningen en vice versa en opnames/ stortingen met betrekking tot haar bankrekeningnummers hebben plaatsgevonden.
Uit het dossier blijkt verder dat op 22 september 2010 de echtscheiding tussen verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte] is uitgesproken. [medeverdachte] bleef in de echtelijke woning wonen aan de [adres] te Hengelo. Toen de ABNAMRO bank deze woning openbaar wilde verkopen ter inning van haar vorderingen, heeft [medeverdachte] contact gezocht met de heer [naam 1] en mevrouw [naam 2] met het verzoek of zij de woning wilden kopen.
Op 30 maart 2012 is er een koopovereenkomst gesloten met betrekking tot de verkoop van de voornoemde woning aan [naam 1] en [naam 2] voor € 350.000,--. [medeverdachte] is in de woning blijven wonen na de verkoop.
Op 1 oktober 2012 is de woning teruggekocht voor € 357.000,-- door [medeverdachte] . Een deel van dat bedrag, te weten € 81.000,--, is reeds vóór 1 oktober 2012 door [medeverdachte] aan [naam 1] en [naam 2] voldaan. Een bedrag van € 276.000,-- is via een hypothecaire lening van [naam 1] en/of [naam 2] aan [medeverdachte] gefinancierd
.
[medeverdachte] heeft in de periode van 4 juni 2012 t/m 29 november 2012 een bedrag van
€ 12.233,26 aan [naam 1] en in de periode van 31 december 2012 t/m 23 april 2014 een bedrag van € 14.160,- aan rente overgeboekt aan (de onderneming van) [naam 1] . Volgens de getuige [naam 1] hebben die betalingen te maken met de aflossing van de hypotheek.
[medeverdachte] had in de periode een netto inkomen van € 1.400,-- per maand, zodat zij op basis van haar inkomsten niet in staat kan zijn om € 81.000,-- in zes maanden te sparen en iedere maand een zo hoge hypotheekaflossing te voldoen.
Uit deze werkwijze blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat het door verdachte gefactureerde geld met betrekking tot [bedrijf 1] , [bedrijf 3] en [bedrijf 2] gestort en/of doorgeboekt is op de diverse bankrekeningen van [medeverdachte] , om genoemde bedragen buiten de boedelrekening te houden, de herkomst van dit uit misdrijf verkregen geld te verhullen en met genoemd geld onder meer de woning terug te laten kopen door [medeverdachte] , met de bedoeling de woning veilig te stellen voor verhaal van schuldeisers van verdachte. Verdachte heeft verder zelf verklaard dat hij van een deel van het geld in zijn onderhoud heeft voorzien.
Voorts blijkt uit het dossier van een veelvuldige herhaling van verhullingshandelingen dan wel gedragingen tot het verwerven, het voorhanden hebben, het overdragen van, de omzetting en het aanwenden van de verzwegen gelden. Aldus acht de rechtbank het maken van een gewoonte van witwassen door verdachte wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte het onder 3 tenlastegelegde feit heeft begaan.