ECLI:NL:RBOVE:2018:218

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
22 januari 2018
Publicatiedatum
23 januari 2018
Zaaknummer
08-996030-14 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor faillissementsfraude en gewoontewitwassen

Op 22 januari 2018 heeft de Rechtbank Overijssel een 53-jarige man uit Hengelo veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 maanden en een ontzetting van 3 jaar als statutair bestuurder van een vennootschap. De man was schuldig bevonden aan faillissementsfraude en gewoontewitwassen, waarbij hij samen met zijn ex-echtgenote handelingen verrichtte die de belangen van schuldeisers benadeelden. Gedurende een periode van meer dan een jaar heeft hij, terwijl hij in staat van faillissement was, opzettelijk inlichtingen aan de curator onthouden en vorderingen van schuldeisers verdicht. De rechtbank oordeelde dat de verdachte en zijn ex-echtgenote hun levensstijl probeerden te handhaven ten koste van de schuldeisers, zonder enige zorg voor hun belangen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet alleen lasten heeft verdicht, maar ook inkomsten heeft onttrokken aan de boedel door deze via verschillende vennootschappen te laten uitbetalen op rekeningen die op naam stonden van zijn ex-echtgenote. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie, die een gevangenisstraf van 10 maanden had geëist, toegewezen en de verdachte veroordeeld tot de opgelegde straf.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Afdeling Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer 08-996030-14 (P)
Datum vonnis: 22 januari 2018
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1964 in [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 08 januari 2018.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
H.M. Pluimers en van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw mr. M.M.A.J. Goris, advocaat te Almelo, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:in de periode van 9 februari 2012 tot en met 26 augustus 2013 samen met anderen bedrieglijke bankbreuk heeft gepleegd;
feit 2:in de periode van 2 oktober 2012 tot en met 26 augustus 2013 terwijl hij in staat van faillissement was verklaard opzettelijk zonder geldige reden is weggebleven bij een overleg met de curator en geweigerd heeft inlichtingen te verstrekken over de aard van de werkzaamheden die hij verrichtte, de daaruit genoten inkomsten, over zijn aangiften inkomstenbelasting en over [bedrijf 1] BV;
feit 3:in de periode van 9 februari 2012 tot en met heden samen met anderen zich schuldig heeft gemaakt aan (gewoonte)witwassen.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1.
hij, op één of meer tijdstippen, in of omstreeks de periode van 9 februari 2012 (vindplaats: DOC-016) tot en
met 26 augustus 2013 (vindplaats: DOC-007), in Hengelo, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met [bedrijf 1] B.V. en/of [medeverdachte] en/of
[bedrijf 2] B.V., althans alleen, terwijl hij in staat van faillissement is verklaard bij vonnis van de
rechtbank Almelo van 26 september 2012, en (vindplaats: DOC-004) ter bedrieglijke verkorting van de rechten van zijn schuldeiser(s),
(A.)
lasten heeft verdicht door te doen alsof hij schuldenaar was van een niet
bestaande schuld van EUR 150.000 bij [medeverdachte] , en/of (vindplaats: DOC-003, bijlage 5)
(B.)
baten niet heeft verantwoord door zijn genoten inkomsten niet (volledig) op te
geven bij en/of te verzwijgen voor curator F. Kolkman en/of zijn gemachtigde
[medewerker curator] , en/of
(C.)
goederen aan de boedel heeft onttrokken door (een deel van) zijn genoten
inkomsten (EUR 154.987,90 via [bedrijf 1] B.V., EUR 45.761,36 via
[bedrijf 3] B.V. en EUR 30.250 via [bedrijf 2] B.V.) buiten
het bereik en beheer van curator F. Kolkman te brengen en/of te houden door
zijn genoten inkomsten te doen uitbetalen op bankrekeningen die te naam waren
gesteld van [medeverdachte] en [bedrijf 2] B.V., en/of (vindplaats: DOC-002, 012-02 tot en met 12 en DOC-016), en/of
(D.)
ter gelegenheid van zijn faillissement of op een tijdstip waarop hij wist dat
het faillissement niet kon worden voorkomen [naam 1] en [naam 2] heeft
bevoordeeld door zijn schuld die hij samen met [medeverdachte] was aangegaan ten
behoeve van het (terug)kopen van de woning gelegen aan de [adres]
in Hengelo (gedeeltelijk) af te lossen; (vindplaats: DOC-031 en G-005-01)
2.
hij, op één of meer tijdstippen, in of omstreeks de periode van 2 oktober 2012 (vindplaats: DOC-019) tot en met 26 augustus 2013 (vindplaats: DOC-007), in Hengelo, althans in Nederland, terwijl hij in staat van faillissement is verklaard bij vonnis van de
rechtbank Almelo van 26 september 2012, en (vindplaats: DOC-004) wettelijk opgeroepen tot het geven van inlichtingen, (vindplaats: DOC-006 en DOC-019 tot en met 027)
(A.)
zonder geldige reden opzettelijk is weggebleven bij een overleg met curator F.
Kolkman op 16 augustus 2013 om 10.00 uur, en/of (vindplaats: DOC-006-03)
(B.)
heeft geweigerd de vereiste inlichtingen te verstrekken over de aard van de
werkzaamheden die hij verrichtte voor [bedrijf 4] B.V. en de daaruit
genoten inkomsten en/of over zijn aangiften inkomstenbelasting en/of over
[bedrijf 1] B.V., en/of (vindplaats: DOC-006-03 en DOC-021)
(C.)
opzettelijk verkeerde inlichtingen heeft gegeven over de aard van zijn
werkzaamheden die hij verrichtte voor [bedrijf 4] B.V. (administratief
medewerker) en de daaruit genoten inkomsten (EUR 10 per uur, bruto); (vindplaats: DOC-003, DP 230 en G-001-01, DP 157)
3.
hij, op één of meer tijdstippen, in of omstreeks de periode van 9 februari 2012 (vindplaats: DOC-016) tot en
met heden, in Hengelo en/of elders in Nederland, en/of in Duitsland, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, hierin bestaande dat hij, verdachte, tezamen en in vereniging met [bedrijf 1] B.V. en/of [medeverdachte] en/of
[bedrijf 2] B.V., althans alleen, (van) één of meer geldbedrag(en) (tot een totaalbedrag van EUR 230.999,26),
en/of (van) een woning gelegen aan de [adres] in Hengelo,
(sub a)
de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding
en/of de verplaatsing verborgen en/of verhuld, dan wel verborgen of verhuld
wie de rechthebbende(n) op dat/die voorwerp(en) was/waren, en/of wie
bovenomschreven voorwerp(en) voorhanden heeft/hebben gehad, en/of
(sub b)
verworven en/of voorhanden gehad en/of overdragen en/of omgezet en/of van
voornoemd(e) voorwerp(en) gebruik gemaakt, door toen en daar (telkens) opzettelijk, en al dan niet in onderlinge
samenhang bezien, (vindplaats: onder meer paragraaf 5.3.4)
(A1)
werkzaamheden die hij, verdachte, verrichtte voor [bedrijf 4] B.V. te
(doen) factureren door [bedrijf 1] B.V. en/of [bedrijf 2]
B.V., en/of
(A2.)
genoten inkomsten te doen uitbetalen op bankrekeningen nrs. [bankrekening 1] en
[bankrekening 2] die te naam waren gesteld van respectievelijk [medeverdachte] en
[bedrijf 2] B.V., en/of
(B1.)
één of meer geldbedrag(en) contant op te (doen) nemen van bankrekening
[bankrekening 1] die te naam was gesteld van [medeverdachte] en (vervolgens) te (doen)
storten op bankrekeningen nrs. [bankrekening 3] en/of
[bankrekening 4] die te naam waren gesteld van [medeverdachte] , en/of
(B2.)
één of meer geldbedrag(en) over te (doen) boeken van bankrekening nr.
[bankrekening 2] die te naam was gesteld van [bedrijf 2] B.V. naar
bankrekeningen nrs. [bankrekening 3] en/of [bankrekening 4] die te
naam waren gesteld van [medeverdachte] , en/of (vindplaats: DOC-029)
(B3.)
één of meer geldbedrag(en) over te (doen) boeken van bankrekeningen nrs.
[bankrekening 3] en/of [bankrekening 4] die te naam waren gesteld
van [medeverdachte] naar bankrekening nr. [bankrekening 1] die te naam was gesteld van
[medeverdachte] , en/of
(C1.)
één of meer geldbedrag(en) over te (doen) boeken van bankrekeningen nrs.
[bankrekening 1] en/of [bankrekening 3] en/of [bankrekening 4] die te
naam waren gesteld van [medeverdachte] naar bankrekeningen nrs. 47.26.97.811 en
[bankrekening 5] die te naam waren gesteld van respectievelijk [naam 1] en [bedrijf 5]
B.V. ten behoeve van het (terug)kopen van de woning gelegen aan
de [adres] in Hengelo, en/of
(C2.) één of meer geldbedrag(en) (op een andere wijze dan hiervoor onder C1.
beschreven) aan te (doen) wenden ten behoeven van zichzelf, verdachte, en/of
één of meer ander(en),
terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s), wist(en) - althans
redelijkerwijze moest(en) vermoeden - dat dit/deze geldbedrag(en) en/of de
woning gelegen aan de [adres] in Hengelo - onmiddellijk of
middellijk - (deels) afkomstig was/waren uit enig(e) misdrij(f)(ven).

3.De voorvragen

Geldigheid van de dagvaarding
De verdediging heeft gesteld dat de tenlastelegging partieel nietig verklaard moet worden ten aanzien van feit 3 onder C2, nu de hierin aan verdachte gemaakte verwijten, met name ten aanzien van de geldbedragen, te onbepaald en onduidelijk zijn.
De officier van justitie is van mening dat de tenlastelegging wel geldig is. Er is geen sprake van innerlijke tegenstrijdigheid en de uitwerking van de feitelijkheden is voldoende duidelijk.
De rechtbank overweegt dat bij de uitleg van de tenlastelegging centraal staat of de verdachte zich op basis van de tenlastelegging goed kan verdedigen. Ook voor de rechter moet de tenlastelegging begrijpelijk zijn. De tenlastelegging moet duidelijk en begrijpelijk zijn, niet innerlijk tegenstrijdig en voldoende feitelijk.
Uit de jurisprudentie volgt dat bij de beoordeling van een nietigheidsverweer ten aanzien van de dagvaarding een aantal factoren dient te worden meegewogen. Eén van die factoren is de vraag of er bij verdachte bij kennisneming van het strafdossier redelijkerwijs twijfel kan bestaan welke specifieke gedragingen hem worden verweten. Een andere factor die moet worden meegewogen is dat in de bewoordingen van de tenlastelegging besloten kan liggen wat het voorwerp van het strafrechtelijk onderzoek vormt.
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte in dit geval in staat moet worden geacht om het hem ten laste gelegde feit 3 onder C2 te begrijpen en zich hiertegen te verdedigen. Uit de tekst van de tenlastelegging blijkt duidelijk dat het tenlastegelegde feit ziet op een totaalbedrag van € 230.999,26. De herkomst en de berekeningswijze van het genoemde totale geldbedrag is terug te vinden in het proces-verbaal van de Belastingdienst/FIOD. Uit de redactie van C2 blijkt verder dat het gaat om het (doen) aanwenden van gelden anders dan omschreven in C1 (hetgeen de woning aan de [adres] betreft). Het verweer van de raadsvrouw wordt dan ook verworpen.
De rechtbank heeft voor het overige vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Relevante feiten en omstandigheden
Verdachte was financieel directeur van [bedrijf 6] BV (verder te noemen: [bedrijf 6] ) welke BV was gelieerd aan 22 andere vennootschappen. Deze vennootschappen zijn in mei 2010 failliet verklaard. Op 16 juni 2010 is verdachte door de curatoren van [bedrijf 6] gedagvaard en aansprakelijk gesteld voor het tekort in de faillissementen van [bedrijf 6] . Op 27 april 2011 hebben de curatoren een vonnis tegen verdachte verkregen tot betaling van ruim € 115.000,-- (in het faillissement van [bedrijf 6] ) en ruim € 63.000,-- (in het faillissement van Holding Defa BV).
Daarnaast is verdachte op 8 februari 2012 wegens onbehoorlijke taakvervulling veroordeeld tot betaling van het tekort in de faillissementen van de voornoemde besloten vennootschappen die gelieerd waren aan [bedrijf 6] . Dat tekort werd geschat op ruim 100 miljoen euro. Betaling van beide bedragen bleef uit. De curatoren hebben op 17 juli 2012 het faillissement van verdachte aangevraagd.
Het faillissement van verdachte is op 26 september 2012 uitgesproken waarbij
mr. F. Kolkman is aangesteld tot curator (hierna te noemen: de curator).
De curator heeft op 26 september 2012 voor het eerst contact met verdachte gehad. Op
1 oktober 2012 is verdachte bij de curator op kantoor geweest.
Verdachte heeft de curator bericht dat hij per 1 oktober 2012 via [bedrijf 3] BV (hierna te noemen: [bedrijf 3] ) voor 40 uur per week als administratieve kracht bij installatiebedrijf [bedrijf 4] BV (hierna te noemen: [bedrijf 4] ) werkte.
[bedrijf 4] is per 10 juni 2013 failliet verklaard waarna er een onderzoek binnen het bedrijf is gedaan. Tijdens dit onderzoek zijn negen facturen aangetroffen die betrekking hebben op werkzaamheden die verdachte bij het installatiebedrijf heeft verricht. De facturen zijn opgemaakt door [bedrijf 1] BV (hierna te noemen: [bedrijf 1] ) in de periode van
1 februari 2012 tot en met 21 september 2012. Verdachte is sinds 7 april 2006 bestuurder en enig aandeelhouder van [bedrijf 1] . De door [bedrijf 1] gefactureerde bedragen ad € 155.295,-- zijn naar het bankrekeningnummer [bankrekening 1] ten name van de medeverdachte [medeverdachte] overgemaakt.
Ook zijn er drie facturen bij [bedrijf 4] aangetroffen, opgemaakt door [bedrijf 2] BV (hierna te noemen: [bedrijf 2] ) over de periode 2 februari 2013 tot en met
11 maart 2013. Medeverdachte [medeverdachte] is sinds 4 maart 2013 bestuurder en enig aandeelhouder van [bedrijf 2] . De door [bedrijf 2] gefactureerde bedragen ad € 30.250,-- zijn door [bedrijf 4] betaald op de bankrekening van [bedrijf 2] .
De curator heeft bij aangetekend schrijven van 31 juli 2013 en bij e-mail van 1 augustus 2013 verdachte opgeroepen om op 16 augustus 2013 op zijn kantoor te verschijnen om hem de benodigde inlichtingen te verschaffen. Verdachte werd verzocht rekening en verantwoording af te leggen met betrekking tot de managementfacturen en verdachte diende de volledige administratie van [bedrijf 1] mee te nemen. Verdachte is zonder kennisgeving niet verschenen.
Op 22 september 2010 is de echtscheiding tussen verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] uitgesproken. Op 30 maart 2012 is er een koopovereenkomst gesloten met betrekking tot de verkoop van de woning aan de [adres] te Hengelo van [verdachte] en [medeverdachte] aan de heer [naam 1] en mevrouw [naam 2] voor een bedrag van € 350.000,--.
Op 1 oktober 2012 is de woning teruggekocht voor € 357.000,-- door medeverdachte [medeverdachte] .
De curator heeft op 24 januari 2014 aangifte gedaan bij de Belastingdienst/FIOD van het feit dat verdachte zich vermoedelijk schuldig heeft gemaakt aan het plegen van faillissementsfraude en niet heeft voldaan aan de inlichtingenplicht zoals deze is vastgesteld in de Faillissementswet.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gelet op de inhoud van het dossier en de daarin opgenomen getuigenverklaringen en stukken gevorderd dat het onder de feiten 1, 2 en 3 ten laste gelegde bewezen wordt verklaard.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten. De verdediging heeft daartoe gesteld dat voor verdachte zijn persoonlijk faillissement van 26 september 2012 niet voorzienbaar was.
Verdachte heeft daarnaast, volgens de raadsvrouw, geen opzet gehad op de benadeling van de schuldeisers.
De raadsvrouw heeft voorts gesteld dat niet kan worden geconcludeerd dat verdachte door middel van werkzaamheden die hij heeft verricht vóór datum faillissement – dit betreft de werkzaamheden voor [bedrijf 3] en [bedrijf 4] in de periode van januari 2012 tot en met september 2012 – gelden aan de boedel zou hebben onttrokken zoals ten laste is gelegd. Dat de curator ook nimmer naar deze inkomsten heeft gevraagd blijkt uit de aangifte van de curator die enkel ziet op de werkzaamheden en inkomsten die verdachte na zijn faillissement heeft verricht c.q. ontvangen. Van een schending van de inlichtingenplicht ter zake is dan evenmin sprake.
Verder heeft de raadsvrouw gesteld dat de schuld ad € 150.000,-- van verdachte aan de medeverdachte [medeverdachte] voortvloeide uit de echtscheiding, onder meer omdat [medeverdachte] hoofdelijk aansprakelijk was voor een restschuld van € 600.000,-- bij de ABN AMRO bank. Van verdichting van lasten is dan ook geen sprake.
Verdachte heeft verder geen verkeerde inlichtingen aan de curator verstrekt. Immers, hij heeft het van [bedrijf 3] genoten loon bij de curator gemeld en de curator heeft verdachte nimmer gevraagd naar diens inkomsten vóór faillissement. Daarbij wist de curator dat verdachte voor [bedrijf 4] werkte. Verdachte is pas op 22 november 2012 door de curator in kennis gesteld van het nummer van de boedelrekening en vervolgens is het loon van [bedrijf 3] vanaf 1 januari 2013 op die rekening gestort.
Daarnaast heeft de oproep van de curator, dat verdachte voor 16 augustus 2013 bij hem moest verschijnen, hem niet bereikt.
Ten aanzien van de verkoop van de woning heeft de raadsvrouw gesteld dat dit plaatsvond omdat de ABNAMRO bank had aangekondigd tot executoriale verkoop over te gaan. Er was dus geen opzet om schuldeisers te benadelen. Voorts betreft de afbetaling van de schuld aan [naam 1] een overeenkomst tussen laatstgenoemde en medeverdachte [medeverdachte] . Verdachte is daarbij niet betrokken geweest
4.4
Het oordeel van de rechtbank
Feit 1
Juridisch kader
Ingevolge artikel 341 Sr (oud) is sprake van bedrieglijke bankbreuk indien diegene die in staat van faillissement is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten van zijn schuldeisers onder meer lasten verdicht heeft of verdicht, hetzij baten niet verantwoord heeft of niet verantwoordt, hetzij enig goed aan de boedel onttrokken heeft of onttrekt.
Voor de beantwoording van de bewijsvraag in onderhavige zaak moet worden vastgesteld of en zo ja, wanneer verdachte lasten heeft verdicht, hetzij baten niet verantwoord heeft, hetzij goederen aan de boedel heeft onttrokken. Gelet op de redactie van de wettekst kunnen, anders dan de raadsvrouw heeft betoogd, ook handelingen die vóór datum faillissement zijn verricht, tot bedrieglijke bankbreuk leiden. Gelet op het arrest van de Hoge Raad d.d. 13 januari 1987 (
NJ1987/863) kunnen onttrekkingen aan de boedel voordat het faillissement is uitgesproken ook onder artikel 341 van het Wetboek van Strafrecht vallen.
Voorts dient de vraag te worden beantwoord of de door verdachte gepleegde handelingen zijn verricht ‘ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers’. Daarmee wordt volgens constante jurisprudentie tot uitdrukking gebracht dat de verdachte het (voorwaardelijk) opzet moet hebben gehad op de verkorting van de rechten van de schuldeisers. Voor het bewijs van het opzet is derhalve ten minste vereist dat de handeling van de verdachte de aanmerkelijke kans op verkorting van de rechten van de schuldeisers heeft doen ontstaan, alsmede dat de verdachte door die gedraging die aanmerkelijke kans bewust heeft aanvaard.
Verdichten van lasten (het tenlastegelegde onder A)
Verdachte heeft gesteld dat hij een schuld had aan de medeverdachte [medeverdachte] van
€ 150.000,-- omdat [medeverdachte] met verdachte hoofdelijk aansprakelijk was voor een restschuld van € 600.000,-- bij de ABNAMRO bank. De terugbetaling van de € 150.000,-- zou voortvloeien uit de afwikkeling van de echtscheiding.
De rechtbank stelt vast dat uit het echtscheidingsconvenant niet blijkt van een dergelijke betalingsverplichting van verdachte aan [medeverdachte] . In het onderhavige strafdossier is verder geen enkele onderbouwing te vinden voor een dergelijke betalingsverplichting. Verdachte heeft gesteld dat de betalingsverplichting samenhangt met een hoofdelijke aansprakelijkstelling voor een restschuld, maar daarvoor is geen enkele onderbouwing gegeven en van een dergelijke aansprakelijkstelling is ook anderszins niet gebleken.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte heeft gedaan alsof hij schuldenaar was van een schuld van € 150.000,-- aan [medeverdachte] (en daarmee samenhangend een bedrag van
€ 150.000,-- naar de rekening van [medeverdachte] over laten maken). Verdachte heeft naar het oordeel van de rechtbank door aldus te handelen een last verdicht.
Niet verantwoorden van baten en onttrekken van goederen aan de boedel (het tenlastegelegde onder B en C)
De rechtbank overweegt allereerst als volgt. De verdediging heeft gesteld dat de aangifte van de curator enkel ziet op de werkzaamheden en inkomsten die na het faillissement van verdachte door hem zijn verricht en dus niet ziet op de € 154.987,90 die door [bedrijf 1] zijn gedeclareerd en uitbetaald op de rekening van medeverdachte [medeverdachte] . De rechtbank overweegt hieromtrent dat zij bij de beoordeling van de vraag of verdachte strafbaar is, niet is gebonden aan de inhoud van een aangifte van de curator ter zake.
De curator heeft ter gelegenheid van het verhoor bij de Belastingdienst/FIOD verklaard dat bij aanvang van een faillissement aan de betrokken persoon wordt gevraagd om de inkomensgegevens van een jaar vóór het faillissement en dat dat ook in deze zaak is gebeurd. De rechtbank heeft geen aanleiding om aan de verklaring van de curator te twijfelen. Het onderhavige strafdossier biedt ook geen aanwijzingen voor het tegendeel.
Vaststaat dat verdachte zowel in de periode voorafgaand aan het faillissement als na het faillissement inkomsten heeft genoten die hij niet heeft opgegeven bij de curator en/of zijn gemachtigde.
Allereerst heeft verdachte ter terechtzitting verklaard dat de negen facturen die zijn opgemaakt door [bedrijf 1] in de periode van 1 februari 2012 tot en met 21 september 2012 door [bedrijf 4] zijn betaald. De door [bedrijf 1] gefactureerde bedragen zijn naar het bankrekeningnummer [bankrekening 1] ten name van de medeverdachte [medeverdachte] overgemaakt. Verdachte kon die gelden naar zijn zeggen niet ontvangen op zijn eigen bankrekening, omdat daar beslag op lag. Uit bankafschriften blijkt dat [bedrijf 4] in totaal
€ 154.987,90 op de bankrekening van [medeverdachte] heeft overgemaakt. Verdachte heeft deze inkomsten niet opgegeven bij de curator en/of zijn gemachtigde.
Ten tweede heeft verdachte salarissen die hij ontving voor werkzaamheden bij [bedrijf 4] in de periode van 9 februari 2012 tot en met 4 januari 2013 via [bedrijf 3] gedeclareerd en laten uitbetalen op de bankrekening van [medeverdachte] . Uit de bankafschriften blijkt dat [bedrijf 3] in totaal € 45.761,36 heeft uitbetaald. Verdachte heeft aan de curator bericht dat hij per 1 oktober 2012 via [bedrijf 3] bij [bedrijf 4] werkte. De salarisspecificaties van week 41 tot en met week 52 van 2012 (tot een totaalbedrag van € 3.511,90) heeft verdachte wel aan de curator verstrekt. Verdachte heeft de overige inkomsten ad € 42.249,46 niet bij de curator en/of zijn gemachtigde opgegeven.
Ten derde heeft verdachte ter terechtzitting bekend dat hij de facturen van [bedrijf 2] heeft opgesteld en dat hij de op basis daarvan genoten inkomsten zijnde € 30.250,-- via [bedrijf 2] buiten het bereik en beheer van de curator heeft gebracht en gehouden teneinde in zijn eigen levensonderhoud te voorzien. Ook deze inkomsten heeft verdachte niet opgegeven.
- Bevoordelen van schuldeiser (het tenlastegelegde onder D)
De rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte [naam 1] en [naam 2] heeft bevoordeeld ten opzichte van de andere schuldeisers nu niet is gebleken dat verdachte een schuld is aangegaan met deze personen. Uit de verklaring van de getuige [naam 1] en de opgestelde koopovereenkomst van
25 oktober 2012 en de daarin opgenomen hypothecaire lening blijkt slechts dat de medeverdachte [medeverdachte] een schuld heeft aan voornoemde betrokken personen en niet verdachte. De rechtbank zal verdachte dan ook van het onder D ten laste gelegde vrijspreken.
Ter bedrieglijke verkorting van de rechten van zijn schuldeisers
Verdachte heeft gesteld dat hij zijn persoonlijk faillissement niet heeft zien aankomen en dat dit faillissement alles behalve voorzienbaar was voor hem. De rechtbank stelt deze verklaring als volstrekt ongeloofwaardig terzijde. Bij vonnis van 27 april 2011 en bij vonnis van 8 februari 2012 is verdachte immers veroordeeld tot betaling van respectievelijk € 115.000,-- en 100 miljoen euro. Verdachte is niet overgegaan tot betaling en heeft ter terechtzitting verklaard dat hij de schuld van 100 miljoen euro nooit zal kunnen betalen. Daarnaast was beslag gelegd op zijn bankrekening bij de ABN AMRO bank. Onder die omstandigheden kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders dan dat verdachte vanaf 1 februari 2012 zeker wist dat zijn persoonlijk faillissement - afgezien van onverwachte toevalligheden - onvermijdelijk was.
Door vanaf 1 februari 2012 de bijgeboekte bedragen niet te gebruiken om de bestaande schuldeisers te betalen, maar in plaats daarvan deze bedragen over te boeken naar de bankrekeningen van [medeverdachte] en [bedrijf 2] , heeft verdachte zichzelf en [medeverdachte] bevoordeeld en de aanmerkelijke verkorting van de verhaalsmogelijkheden voor andere schuldeisers die hij daarmee heeft doen ontstaan bewust aanvaard.
De rechtbank acht op grond van het hiervoor overwogene bewezen dat verdachte zich tezamen en in vereniging met medeverdachte [medeverdachte] , [bedrijf 1] en [bedrijf 2] schuldig heeft gemaakt aan bedrieglijke bankbreuk.
Feit 2
Uit artikel 105 van de Faillissementswet volgt dat de gefailleerde dient mee te werken aan een goed verloop van de afwikkeling van het faillissement. In het kader van zijn taakuitoefening moet de curator kunnen beschikken over alle informatie betreffende het faillissementsvermogen. Volgens jurisprudentie van de Hoge Raad (HR 15 februari 2002, ECLI:NL:HR: 2002:AD9144) mag van de gefailleerde worden verwacht dat hij, in verband met de aard van de aan hem gestelde vragen, ook inlichtingen verschaft waar niet uitdrukkelijk naar is gevraagd.
De curator heeft op 26 september 2012 het eerste contact met verdachte gehad. Op 1 oktober 2012 is verdachte bij de curator op kantoor geweest waarbij de adresgegevens zijn uitgewisseld en waarbij verdachte de curator heeft bericht dat hij per 1 oktober 2012 via [bedrijf 3] voor 40 uur per week als administratieve kracht bij [bedrijf 4] werkte, waar hij tien euro per uur zou verdienen. Daarna heeft de curator diverse mails gestuurd aan verdachte met het verzoek om inlichtingen te verstrekken, onder meer over de jaarstukken van [bedrijf 1] , aangiften inkomstenbelasting en het salaris passend bij de door verdachte genoemde functie. De curator heeft bij aangetekend schrijven van 31 juli 2013 en bij e-mail van 1 augustus 2013 verdachte opgeroepen om op 16 augustus 2013 op het kantoor van de curator te verschijnen om hem de benodigde inlichtingen te verschaffen. Verdachte is zonder kennisgeving niet verschenen.
Verdachte wordt allereerst verweten dat hij, terwijl hij daartoe wettelijk opgeroepen is,
zonder geldige reden opzettelijk is weggebleven bij een overleg met de curator op
16 augustus 2013. De rechtbank acht dit onderdeel wettig en overtuigend bewezen en overweegt daartoe het volgende. Het staat vast dat de curator aan verdachte een aangetekend schrijven en een gewone brief heeft gestuurd aan verdachte met de uitnodiging om op
16 augustus 2013 te verschijnen op zijn kantoor. Deze brieven zijn ook nog gevolgd door een aanmaning. Daarnaast zijn e-mails met de uitnodiging aan de bekende e-mailadressen van verdachte gestuurd. De door de curator gebruikte adresgegevens van verdachte zijn bij de gemeentelijke basisadministratie geverifieerd en blijken juist te zijn. Andere adresgegevens zijn door verdachte, die in gevolge de faillissementswetgeving gehouden is bereikbaar te zijn voor de curator, ook niet aan de curator verstrekt. De verdediging heeft gesteld dat verdachte de brief en e-mail niet heeft ontvangen. Deze stelling is op niet onderbouwd en van omstandigheden die niet voor rekening van verdachte dienen te komen, is niet gebleken. Het verweer wordt verworpen.
Ten tweede wordt verdachte verweten dat hij heeft geweigerd vereiste inlichtingen te verstrekken. Uit het strafdossier blijkt dat verdachte bij herhaling gevraagd is om de in de tenlastelegging genoemde inlichtingen te verstrekken.
Uit zijn getuigenverhoor van de curator van 4 juli 2014 bij de Belastingdienst/FIOD leidt de rechtbank af dat de curator met verdachte heeft besproken welke informatie hij van belang acht voor de afwikkeling van het faillissement. Hieruit blijkt dat de benodigde informatie meer omvat dan een opgave van inkomsten en dat het ook gaat om een opgave van vermogensbestanddelen. Mocht het verdachte tijdens het gesprek van 1 oktober 2012 (nog) niet (voldoende) duidelijk zijn geworden dat hij de curator op de hoogte diende te stellen van zijn vermogensbestanddelen en/of inkomsten welke de boedel zouden kunnen betreffen, dan kan het niet anders dan dat verdachte dat naar aanleiding van de zich in het dossier bevindende correspondentie tussen de curator en verdachte gaandeweg moet hebben geweten.
Uit het dossier leidt de rechtbank af dat verdachte weliswaar heeft gereageerd op vragen van de curator dan wel diens medewerker [medewerker curator] , maar dat de informatie die hij heeft verstrekt zeer summier dan wel onvolledig was. Ten aanzien van de aard van de werkzaamheden die hij verrichtte voor [bedrijf 4] heeft verdachte de curator bovendien opzettelijk verkeerde inlichtingen verstrekt. De rechtbank is, gelet op hetgeen hierboven is overwogen, van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte in de periode van 2 oktober 2012 tot en met 26 augustus 2013 opzettelijk heeft geweigerd de vereiste inlichtingen te geven en/of opzettelijk verkeerde inlichtingen heeft gegeven.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat feit 2 wettig overtuigend en bewezen is.
Feit 3
Op basis van hetgeen hiervoor reeds is uiteengezet onder feit 1 is de rechtbank gebleken dat verdachte tezamen en in vereniging met [medeverdachte] , [bedrijf 1] en [bedrijf 2] gedurende een aanzienlijke periode verdachtes inkomsten en vermogen niet kenbaar hebben gemaakt aan de curator en deze gelden aan de boedel hebben onttrokken, waardoor ten minste een aanmerkelijke kans op verkorting van de rechten van de schuldeisers is ontstaan. Hieruit volgt dat de geldbedragen genoemd in feit 3 uit misdrijf afkomstig zijn.
Uit onderzoek naar de diverse bankrekeningen die op naam van [medeverdachte] staan, komt naar voren dat, kort nadat [bedrijf 4] de facturen van [bedrijf 1] (periode facturen 1 februari 2012 t/m 21 september 2012) op haar eigen rekeningnummer en de facturen van [bedrijf 2] (periode facturen 2 februari 2013 t/m 11 maart 2013) en die van [bedrijf 3] (periode 9 februari 2012 t/m week 41) op het rekeningnummer van [bedrijf 2] had betaald, er overboekingen van zowel haar Nederlandse bankrekening en het bankrekeningnummer van [bedrijf 2] naar haar Duitse bankrekeningen en vice versa en opnames/ stortingen met betrekking tot haar bankrekeningnummers hebben plaatsgevonden.
Uit het dossier blijkt verder dat op 22 september 2010 de echtscheiding tussen verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte] is uitgesproken. [medeverdachte] bleef in de echtelijke woning wonen aan de [adres] te Hengelo. Toen de ABNAMRO bank deze woning openbaar wilde verkopen ter inning van haar vorderingen, heeft [medeverdachte] contact gezocht met de heer [naam 1] en mevrouw [naam 2] met het verzoek of zij de woning wilden kopen.
Op 30 maart 2012 is er een koopovereenkomst gesloten met betrekking tot de verkoop van de voornoemde woning aan [naam 1] en [naam 2] voor € 350.000,--. [medeverdachte] is in de woning blijven wonen na de verkoop.
Op 1 oktober 2012 is de woning teruggekocht voor € 357.000,-- door [medeverdachte] . Een deel van dat bedrag, te weten € 81.000,--, is reeds vóór 1 oktober 2012 door [medeverdachte] aan [naam 1] en [naam 2] voldaan. Een bedrag van € 276.000,-- is via een hypothecaire lening van [naam 1] en/of [naam 2] aan [medeverdachte] gefinancierd
.
[medeverdachte] heeft in de periode van 4 juni 2012 t/m 29 november 2012 een bedrag van
€ 12.233,26 aan [naam 1] en in de periode van 31 december 2012 t/m 23 april 2014 een bedrag van € 14.160,- aan rente overgeboekt aan (de onderneming van) [naam 1] . Volgens de getuige [naam 1] hebben die betalingen te maken met de aflossing van de hypotheek.
[medeverdachte] had in de periode een netto inkomen van € 1.400,-- per maand, zodat zij op basis van haar inkomsten niet in staat kan zijn om € 81.000,-- in zes maanden te sparen en iedere maand een zo hoge hypotheekaflossing te voldoen.
Uit deze werkwijze blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat het door verdachte gefactureerde geld met betrekking tot [bedrijf 1] , [bedrijf 3] en [bedrijf 2] gestort en/of doorgeboekt is op de diverse bankrekeningen van [medeverdachte] , om genoemde bedragen buiten de boedelrekening te houden, de herkomst van dit uit misdrijf verkregen geld te verhullen en met genoemd geld onder meer de woning terug te laten kopen door [medeverdachte] , met de bedoeling de woning veilig te stellen voor verhaal van schuldeisers van verdachte. Verdachte heeft verder zelf verklaard dat hij van een deel van het geld in zijn onderhoud heeft voorzien.
Voorts blijkt uit het dossier van een veelvuldige herhaling van verhullingshandelingen dan wel gedragingen tot het verwerven, het voorhanden hebben, het overdragen van, de omzetting en het aanwenden van de verzwegen gelden. Aldus acht de rechtbank het maken van een gewoonte van witwassen door verdachte wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte het onder 3 tenlastegelegde feit heeft begaan.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat:
1.
hij, in de periode van 9 februari 2012 tot en met 26 augustus 2013, in Nederland,
tezamen en in vereniging met [bedrijf 1] BV en/of [medeverdachte] en/of
[bedrijf 2] BV,
terwijl hij in staat van faillissement is verklaard bij vonnis van de rechtbank Almelo van 26 september 2012,
ter bedrieglijke verkorting van de rechten van zijn schuldeisers,
(A)
lasten heeft verdicht door te doen alsof hij schuldenaar was van een niet bestaande schuld van EUR 150.000 bij [medeverdachte] , en
(B)
baten niet heeft verantwoord door zijn genoten inkomsten niet (volledig) op te geven bij en/of te verzwijgen voor curator F. Kolkman en/of zijn gemachtigde [medewerker curator] , en
(C)
goederen aan de boedel heeft onttrokken door zijn genoten inkomsten (EUR 154.987,90 via [bedrijf 1] BV, EUR 42.249,46 via [bedrijf 3] BV en EUR 30.250 via [bedrijf 2] BV) buiten het bereik en beheer van curator F. Kolkman te brengen en/of te houden door zijn genoten inkomsten te doen uitbetalen op bankrekeningen die te naam waren gesteld van [medeverdachte] en [bedrijf 2] BV;
2.
hij,
in de periode van 2 oktober 2012 tot en met 26 augustus 2013, in Nederland,
terwijl hij in staat van faillissement is verklaard bij vonnis van de rechtbank Almelo van 26 september 2012, en wettelijk opgeroepen tot het geven van inlichtingen,
(A)
zonder geldige reden opzettelijk is weggebleven bij een overleg met curator F. Kolkman op 16 augustus 2013 om 10.00 uur, en
(B)
heeft geweigerd de vereiste inlichtingen te verstrekken over de aard van de werkzaamheden die hij verrichtte voor [bedrijf 4] BV en de daaruit genoten inkomsten en over zijn aangiften inkomstenbelasting en over [bedrijf 1] BV, en
(C)
opzettelijk verkeerde inlichtingen heeft gegeven over de aard van zijn werkzaamheden die hij verrichtte voor [bedrijf 4] BV (administratief medewerker) en de daaruit genoten inkomsten (EUR 10 per uur, bruto);
3.
hij,
in de periode van 9 februari 2012 tot en met 23 april 2014
,in Nederland, en in Duitsland,
van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt,
hierin bestaande dat hij, verdachte, tezamen en in vereniging met [bedrijf 1] BV en/of [medeverdachte] en/of [bedrijf 2] BV, (van) een geldbedrag tot een totaalbedrag van EUR 227.487,36,
(sub a)
de werkelijke aard en de herkomst en de verplaatsing heeft verhuld, en
(sub b)
verworven en voorhanden heeft gehad en overdragen en omgezet en van voornoemd voorwerp gebruik heeft gemaakt,
door toen en daar telkens opzettelijk, en al dan niet in onderlinge samenhang bezien,
(A1)
werkzaamheden die hij, verdachte, verrichtte voor [bedrijf 4] BV te (doen) factureren door [bedrijf 1] BV en/of [bedrijf 2] BV, en
(A2)
genoten inkomsten te doen uitbetalen op bankrekeningen nrs. [bankrekening 1] en
[bankrekening 2] die te naam waren gesteld van respectievelijk [medeverdachte] en [bedrijf 2] BV, en
(B1)
geldbedragen contant op te doen nemen van bankrekening [bankrekening 1] die te naam was gesteld van [medeverdachte] en te doen storten op bankrekeningen nrs. [bankrekening 3] en/of [bankrekening 4] die te naam waren gesteld van [medeverdachte] , en
(B2)
geldbedragen over te doen boeken van bankrekening nr. [bankrekening 2] die te naam was gesteld van [bedrijf 2] B.V. naar bankrekeningen nrs. [bankrekening 3] en/of [bankrekening 4] die te naam waren gesteld van [medeverdachte] , en
(B3)
geldbedragen over te doen boeken van bankrekeningen nrs. [bankrekening 3] en/of [bankrekening 4] die te naam waren gesteld van [medeverdachte] naar bankrekening nr. [bankrekening 1] die te naam was gesteld van [medeverdachte] , en
(C1)
geldbedragen over te doen boeken van bankrekeningen nrs. [bankrekening 1] en/of [bankrekening 3] en/of [bankrekening 4] die te naam waren gesteld van [medeverdachte] naar bankrekeningen nrs. 47.26.97.811 en [bankrekening 5] die te naam waren gesteld van respectievelijk [naam 1] en [bedrijf 5] BV ten behoeve van het kopen van de woning gelegen aan de [adres] in Hengelo, en
(C2)
geldbedragen (op een andere wijze dan hiervoor onder C1 beschreven) aan te (doen) wenden ten behoeve van zichzelf, verdachte, en een ander,
terwijl hij, verdachte, en zijn mededaders, wisten dat dit geldbedrag onmiddellijk of middellijk afkomstig was uit enig misdrijf.
De rechtbank heeft de eventueel in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten verbeterd in de bewezenverklaring. Verdachte wordt hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte sub 1, sub 2 en sub 3 meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 194, 341 en 420ter van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1
het misdrijf:
bedrieglijke bankbreuk, meermalen gepleegd;
feit 2
het misdrijf:
in staat van faillissement verklaard, wettelijk opgeroepen tot het geven van inlichtingen zonder geldige reden wegblijven en weigeren de vereiste inlichtingen te geven en opzettelijk verkeerde inlichtingen geven;
feit 3
het misdrijf:
medeplegen van: van het plegen van witwassen een gewoonte maken.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien (10) maanden en dat verdachte daarnaast het recht wordt ontzegd om voor de duur van drie (3) jaren op te treden als bestuurder van een vennootschap. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de inbeslaggenomen goederen moeten worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat nu enkel bewezen kan worden dat verdachte een relatief klein bedrag (zijnde een bedrag van € 30.250,--) aan de boedel heeft onttrokken, een daarbij passende straf moet worden opgelegd. De verdediging heeft verzocht verdachte niet tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf te veroordelen.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft zich gedurende een langere periode samen met zijn ex-echtgenote [medeverdachte] bezig gehouden met faillissementsfraude, gewoontewitwassen en heeft daarnaast de curator F. Kolkman niet voorzien van de nodige inlichtingen. Dit alles omdat verdachte en zijn ex-echtgenote [medeverdachte] hebben geprobeerd hun levensstijl in stand te houden. Op geen enkele wijze komt naar voren dat verdachte of [medeverdachte] zich ook maar enigszins bekommerden om de belangen van de betrokken schuldeisers in zijn (aanstaande) faillissement.
Verder heeft de rechtbank acht geslagen op de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS (Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht). Deze geven bij een benadelingsbedrag tussen € 125.000,-- en € 250.000,-- een gevangenisstraf aan van tussen de 9 en 12 maanden.
Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, zijnde 21 oktober 2015, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en zijn raadsvrouw op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld. De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn met drie maanden is overschreden. De rechtbank houdt met deze overschrijding van de redelijke termijn rekening bij het bepalen van de strafmaat.
Daarnaast houdt de rechtbank op de voet van artikel 63 Sr rekening met de straf die op
1 oktober 2012 aan verdachte is opgelegd.
De rechtbank ziet verdachte als degene die de strafbare feiten heeft uitgedacht en opgezet.
De rechtbank houdt verdachte hiervoor verantwoordelijk en rekent hem dit zwaar aan.
Daarbij komt dat verdachte in oktober 2012 is veroordeeld tot een forse gevangenisstraf en zich kort hierna schuldig heeft gemaakt aan (een aantal van) de onderhavige strafbare feiten. De rechtbank ziet in deze volharding en hardleersheid van verdachte reden om aan hem de gevangenisstraf op te leggen zoals deze door de officier van justitie is geëist.
Verder zal de rechtbank verdachte ontzetten uit het beroep van statutair bestuurder van een vennootschap voor de duur van drie (3) jaren.
7.4
De inbeslaggenomen voorwerpen
De rechtbank zal de teruggave aan verdachte gelasten van de aan hem toebehorende op de beslaglijst vermelde goederen, aangezien deze niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en het belang van strafvordering zich niet tegen teruggave verzet.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 27, 47, 57 en 349 Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het sub 1, sub 2 en sub 3 tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte sub 1, sub 2 en sub 3 meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1
het misdrijf: bedrieglijke bankbreuk, meermalen gepleegd;
feit 2
het misdrijf: in staat van faillissement verklaard, wettelijk opgeroepen tot het geven van inlichtingen zonder geldige reden wegblijven en weigeren de vereiste inlichtingen te geven en opzettelijk verkeerde inlichtingen geven;
feit 3
het misdrijf: medeplegen van: van het plegen van witwassen een gewoonte maken;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het sub 1, sub 2 en sub 3 bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
tien (10) maanden;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
- ontzet verdachte uit het beroep van statutair bestuurder van een vennootschap voor de duur van
drie (3) jaren;
de inbeslaggenomen voorwerpen
- gelast de teruggave van de inbeslaggenomen goederen aan verdachte.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.M.F. Schreurs, voorzitter, mr. H. Stam en mr. M. Aksu, rechters, in tegenwoordigheid van H.J. Veldhuis, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 22 januari 2018.
Mr. Aksu is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s zijn dit bladzijden uit het dossier van de FIOD/Belastingdienst met nummer 53843. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
1.
Een geschrift zijnde het faillissementsvonnis (doc-004 blz. 232 e.v.) van verdachte d.d. 26 september 2012 waarin onder meer staat vermeld dat als curator in het faillissement wordt aangesteld mr. F. Kolkman;
2.
Een aangifte van 24 januari 2014 (doc-003 pag. 227 e.v.), voor zover inhoudende de verklaring van de aangever F. Kolkman, curator in het faillissement van verdachte, zakelijk weergegeven:
[schermafbeelding aangifte]
Mevrouw [medeverdachte] en de heer [verdachte] zijn sinds 22 september 2010 gescheiden. Mevrouw [medeverdachte] is sinds 04-03-2013 bestuurder en enig aandeelhouder van [bedrijf 2] BV. Uit onderzoek is mij gebleken dat dhr. [verdachte] niet alle inkomsten na het uitspreken van zijn faillissement bij mij gemeld heeft. Tevens is mij gebleken dat een deel van zijn inkomsten, voor werkzaamheden die hij bij Installatiebedrijf [bedrijf 4] BV verrichtte, via zijn vennootschap [bedrijf 1] factureerde. De gefactureerde bedragen zijn vervolgens naar bankrekening nr. [bankrekening 1] overgemaakt. Dit bankrekeningnummer staat op naam van mevr. [medeverdachte] . In totaal bedraagt het hier
€ 155.295,00 inclusief omzetbelasting. Tevens is door [bedrijf 2] BV in februari en maart 2013 aan Installatiebedrijf [bedrijf 4] BV gefactureerd met als omschrijving van de werkzaamheden "coachingtraject". Het betreft hier een totaalbedrag van € 30.250,00 inclusief omzetbelasting.
3.
De verklaring die de verdachte ter terechtzitting van 8 januari 2018 heeft afgelegd, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Het klopt inderdaad dat ik financieel directeur van [bedrijf 6] BV was welke BV was gelieerd aan 22 andere vennootschappen. Deze vennootschappen zijn in mei 2010 failliet verklaard. Het klopt ook dat ik op 16 juni 2010 door de curatoren van [bedrijf 6] ben gedagvaard en aansprakelijk ben gesteld voor het tekort in de faillissementen van [bedrijf 6] .
De curatoren hebben op 27 april 2011 een vonnis tegen mij verkregen tot betaling van ruim
€ 115.000,-. Ik heb tegen dat vonnis geen beroep ingesteld. Het klopt ook dat ik op 8 februari 2012 ben veroordeeld tot betaling van het tekort in de faillissementen van de BV’s die gelieerd waren aan [bedrijf 6] in verband met onbehoorlijke taakvervulling. Dat tekort is voorlopig geschat op 100 miljoen euro. Tegen dat vonnis heb ik wel hoger beroep aangetekend. Ik kon het bedrag natuurlijk niet betalen al werk ik heel mijn leven en daarom hebben de curatoren mijn persoonlijk faillissement aangevraagd. Als curator werd mr. F. Kolkman aangesteld.
Ik heb hem op de hoogte gesteld dat ik inkomsten genoot doordat ik via [bedrijf 3] aan het werk was bij [bedrijf 4] als administratieve kracht en dat ik loon verdiende van 10 euro per uur.
Het klopt verder dat ik een negental facturen via de [bedrijf 1] BV in de periode voor mijn faillissement heb laten uitbetalen op de bankrekeningnummers van mijn ex-echtgenote [medeverdachte] . Dit moest zo gebeuren omdat ik zelf geen nieuwe bankrekening kon openen in verband met mijn faillissement. Immers, op mijn eigen bankrekening bij de ABN lag beslag.
Het klopt dat mevrouw [medeverdachte] nog € 150.000,-- van mij tegoed had. Dat was zo afgesproken in het kader van de echtscheiding. De drie facturen die ik via [bedrijf 2] Beheer aan [bedrijf 4] heb verstuurd voor advieswerk heb ik opgesteld. Daar weet mevrouw [medeverdachte] niets van af. Ik had dat nooit moeten doen. Dat is dom geweest. Ik had echter het geld nodig voor mijn levensonderhoud. We praten dan over ruim € 30.000,-- Ik heb zo inderdaad die inkomsten buiten het bereik van de curator Kolkman gebracht waardoor mijn schuldeisers in mijn faillissement zijn benadeeld.
4.
Geschriften zijnde een negental facturen (doc 010-01 t/m doc 010-09, blz. 266 t/m 274) opgemaakt door [bedrijf 1] BV in de periode van 1-2-2012 t/m 21-9-2012 ten bedrage van € 155.295,- en waaruit blijkt dat de door [bedrijf 1] gefactureerde bedragen ad
€ 155.295,- naar bankrekeningnummer [bankrekening 1] t.n.v. [medeverdachte] moesten worden overgemaakt.
5.
Geschriften zijnde een drietal facturen (doc 011-01 t/m doc 011-03, blz. 274 t/m 276) opgemaakt door [bedrijf 2] Beheer BV in de periode van 2-2-2013 t/m 11-3-2013 o.v.v. 'coachingtraject' ten bedrage van € 30.250,-- en waaruit blijkt dat de door [bedrijf 2] Beheer BV gefactureerde bedragen ad € 30.250,- moesten worden overgemaakt op de bankrekening van [bedrijf 2] Beheer BV.
6.
Een geschrift zijnde een afschrift van de administratie van het installatiebedrijf [bedrijf 4]
BV (doc-001, blz. 225) waaruit blijkt dat men in de periode van 21/2/2012 t/m 24/10/2012 in totaal € 154.987,90 o.v.v. factuurnummers op de bankrekening van [medeverdachte] heeft overgemaakt.
7.
Een geschrift zijnde een afschrift van de administratie van het installatiebedrijf [bedrijf 4] BV (doc-002, blz. 226) waaruit blijkt dat men in de periode van 2/2/2013 t/m 11/3/2013 € 30.250,- heeft betaald op bankrekening van [bedrijf 2] Beheer BV.
8.
Geschriften zijnde bankafschriften van [bedrijf 2] Beheer BV (doc 029, blz. 343 t/m 345) waaruit blijkt dat het installatiebedrijf [bedrijf 4] BV in de periode 2-2-2013 t/m 11-3-2013 € 30.250,- heeft betaald op de bankrekening van [bedrijf 2] Beheer BV.
9.
Een geschrift (doc 16 en 16A) inhoudende een werkdocument, betreffende een onderzoek naar de bankmutaties met betrekking tot de rekeningnummers [bankrekening 1] , [bankrekening 4] , [bankrekening 3] (een Duits rekeningnummer) allen op naam van [medeverdachte] en 30.96.27.508 op naam van [bedrijf 2] BV. Hieruit komt naar voren dat, kort nadat installatiebedrijf [bedrijf 4] B.V. de facturen van [bedrijf 1] B.V. (periode facturen 1-2-2012 t/m 21-9-2012), een totaalbedrag € 154.987,90, (inclusief onkostenvergoedingen) op haar rekeningnummer heeft betaald en er diverse overboekingen van haar Nederlandse bankrekening, naar haar Duitse bankrekeningen en vice versa en opnames/ stortingen met betrekking tot haar bankrekeningnummers hebben plaatsgevonden:
In de periode 21-02-2012 tot en met 17-12-2012 onder meer:
Rekeningnummer [bankrekening 1] , contante geldopnamen, totaal € 86.800,-.
Duitse rekeningnummer [bankrekening 3] , stortingen, totaal € 79.900,-
Duitse rekeningnummer [bankrekening 4] , stortingen, totaal € 32.000,-
Duitse rekeningnummer [bankrekening 3] , overboekingen NL € 45.364,-
Duitse rekeningnummer [bankrekening 4] , opnamen € 45.000,-.
[schermafbeelding overzicht boekingen]
10.
Een geschrift (doc-030, blz. 346 e.v.) zijnde een akte van levering opgesteld door de [notaris 1] te Enschede op 26 april 2012 waaruit blijkt dat het woonhuis gelegen aan de [adres] te Hengelo door [medeverdachte] en [verdachte] op 30 maart 2012 is verkocht aan [naam 1] en [naam 2] ;
11.
Een geschrift (doc-031, blz. 350 e.v.) zijnde een akte van levering opgesteld door de [notaris 2] te Hengelo op 25 oktober 2012 waaruit blijkt dat het woonhuis gelegen aan de [adres] te Hengelo door [naam 1] en [naam 2] op 1 oktober 2012 is verkocht aan [medeverdachte] ;
12.
Een proces-verbaal van verhoor van 22 oktober 2015 (blz. 175 e.v.), voor zover inhoudende de verklaring van [naam 1] :
Gehoorde: Ik ken de familie [verdachte] , en vooral [medeverdachte] uit de paardensport. Ze gaven aan dat ze in de financiële problemen zaten, de bank wilde het huis verkopen. Ze vroegen daarom mij om het huis te kopen en dat heb ik vervolgens gedaan.
Opmerking verbalisanten: Op 7 mei 2012 boekt [medeverdachte] via haar rekeningnummer 7523.13.479 totaal € 29.360,85 over op uw rekeningnummer [bankrekening 6] onder vermelding van aflossing lening. Waarom had [medeverdachte] een lening bij u en hoe groot was deze lening?
Gehoorde: [medeverdachte] had geen lening bij mij, ze heeft nooit geld geleend van mij. Ik neem aan dat het de rente en aflossing van de hypotheek is.
Opmerking verbalisanten: Op 30 maart 2012 zijn u en mevrouw [naam 2] , als kopers, een koopovereenkomst aangegaan met de heer [verdachte] en mevrouw [medeverdachte] , als verkopers, met betrekking tot het woonhuis met ondergrond, erf en tuin gelegen aan de [adres] Hengelo. Verder hebben mevrouw [naam 2] en u op 1 oktober 2012, als verkopers, een koopovereenkomst aangegaan met [medeverdachte] , als koper, met betrekking tot het woonhuis met ondergrond, erf en tuin gelegen aan de [adres] Hengelo.
In de tussenliggende periode heeft mevrouw [medeverdachte] voornoemd woonhuis met toebehoren van u gehuurd.
Verbalisanten: Waarom is er gekozen voor een dergelijke constructie?
Gehoorde: Ik heb dat toen gekocht van [medeverdachte] omdat ze helemaal klem zaten en een half jaar later is het naar [medeverdachte] terug gegaan. Dat is gebeurd omdat het volgens haar zo kon, het zou altijd haar bezit blijven. Schuldeisers konden alleen maar achter haar man aan zitten en niet achter haar omdat ze gescheiden waren. Het was een soort van veiligstelling van dat huis.
Verbalisanten: Waarom lost [medeverdachte] € 21.000: - aan u af in de periode 7 juni 2012 tot en met 26 september 2012? En vanaf 4 juni 2012 tot en met 29 november 2012 boekt [medeverdachte] een totaalbedrag a € 12.233,26 aan rente over aan u over.
Verbalisanten:
Waarom betaalt [medeverdachte] genoemd bedragen aan rente aan u in de vermelde periode?
Gehoorde:
Het was wel de bedoeling dat als ze weer geld gingen verdienen mij zo snel mogelijk terug zouden betalen. Het was wel de bedoeling dat zij na een half jaar weer eigenaar zou worden van de woning, dit om de overdrachtsbelasting te besparen.
13.
Een proces-verbaal van verhoor van 4 juli 2014 (blz. 156 e.v.), voor zover inhoudende de verklaring van mr. F. Kolkman (G-001.01), zakelijk weergegeven:
[verdachte] had mij moeten informeren wat zijn bezittingen zijn, waar hij van leeft en wat zijn inkomsten zijn. [verdachte] moest alle bezittingen en inkomsten vanaf een jaar voorafgaand aan de faillissementsdatum doorgeven aan mij oftewel vanaf 26 september 2011.
[verdachte] heeft mij verteld geen baan te hebben. Op 18 oktober 2012 heeft [verdachte] mij
echter via de mail laten weten, dat hij een baan had via [bedrijf 3] B.V. te Neede bij
Installatiebedrijf [bedrijf 4] B.V. te Almelo, als administratief medewerker voor
€ 10,-- bruto per uur.
Behalve genoemde informatie had [verdachte] ook een echtscheidingsconvenant verstrekt. [verdachte] had stukken verstrekt met betrekking tot de verkoop van zijn woning aan de [adres] in Hengelo, de overige inlichtingen waar de curator om gevraagd had, heeft [verdachte] niet verstrekt.
14.
Een geschrift zijnde een e-mail van 2 oktober 2012 (doc-019) van mr. Kolkman aan [verdachte] wordt verwezen naar de bespreking van 1 oktober 2012 tussen mr. F. Kolkman en [verdachte] . Tijdens de bespreking werd geconstateerd dat het wellicht zinvol is om alsnog aangifte IB te doen over de afgelopen jaren en daarna middeling te vragen. In genoemde
e-mail geeft mr. Kolkman aan dat [verdachte] daarvan op korte termijn een concept moet aanreiken.
15.
Een geschrift zijnde een e-mail (doc-020) van 12 oktober 2012 van Kolkman aan [verdachte] dat hij naar aanleiding van zijn e-mail van 2 oktober 2012 nog steeds geen stukken van [verdachte] heeft mogen ontvangen.
Op 18 oktober 2012 reageert [verdachte] per e-mail op de e-mailberichten van 2 oktober 2012 en 12 oktober 2012. [verdachte] geeft in zijn emailbericht onder meer aan, dat hij een aantal stukken verzameld heeft en bij mr. Kolkman in de postbus zal leggen en dat hij voor de stukken met betrekking tot de IB- aangifte verder moet zoeken.
16.
Een geschrift zijnde een e-mail (doc-021) van 26 oktober 2012. Hierin laat [medewerker curator] , faillissementsmedewerker van Kolkman Advocaten, aan [verdachte] onder meer weten, dat de meest recente jaarstukken van [bedrijf 1] BV ontbreken. [medewerker curator] verzoekt [verdachte] alsnog een kopie van de meest recente reguliere jaarrekening te verstrekken.
17.
Een geschrift zijnde een e-mail (doc-022) van 22 november 2012. Daarin laat mr. Kolkman aan [verdachte] onder meer weten dat hij na 18 oktober 2012 niets meer van [verdachte] heeft vernomen, maar dat hij verder moet met het afwikkelen van het faillissement en hiervoor stukken nodig heeft van [verdachte] .
18.
Een geschrift zijnde een e-mail (doc-024) van 30 november 2012. Daarin verzoekt [medewerker curator] van Kolkman Advocaten onder meer dat [verdachte] hem stukken toezendt met betrekking tot zijn aangiften inkomstenbelasting en uiterlijk 14 december 2012 moet reageren.
19.
Een geschrift zijnde een e-mail (doc-025) van 13 december 2012 van mr. Kolkman aan [verdachte] inhoudende dat hij nog niet de IB-aangiftes in concept van [verdachte] heeft ontvangen en dat hij deze zo spoedig mogelijk tegemoet ziet, omdat hij verder moet met de afwikkeling van het faillissement.
20.
Een geschrift zijnde een e-mail (doc-026) van 18 december 2012, 12:15 uur waarin [medewerker curator] van Kolkman Advocaten aan [verdachte] vraagt wanneer hij een reactie kan verwachten op de e-mail van 27 november 2012.
21.
Een geschrift zijnde een e-mail (doc-027) van 18 december 2012, 12:28 uur van verdachte [verdachte] naar [medewerker curator] met betrekking tot de aangiften inkomstenbelasting waarin verdachte aangeeft dat hij alles wat hij heeft dit jaar zal aanleveren.
22.
Een geschrift zijnde een e-mail (doc-027) van 18 december 2012, 13:31 uur waarin [medewerker curator] van Kolkman Advocaten per e-mail aan [verdachte] laat weten, dat hij de gevraagde stukken met betrekking tot de IB en O/Z uiterlijk 22 december 2012 aangereikt moet hebben. [medewerker curator] laat [verdachte] weten, dat als hij de stukken niet heeft aangereikt, de rechter-commissaris door de curator geïnformeerd zal worden.
23.
Een geschrift zijnde een e-mail (doc-006-02) van 25 januari 2013 waarin mr. Kolkman laat weten aan [verdachte] dat de stukken, die [verdachte] op 23 januari 2013 verstrekt heeft, onvoldoende zijn om de vragen in het faillissement van [verdachte] af te handelen. Om die reden verzoekt mr. Kolkman [verdachte] om met spoed, uiterlijk 15 februari 2013 de gevraagde informatie aan te reiken.
24.
Een geschrift zijnde een aangetekende brief van 31 juli 2013 (doc 006-03) van curator mr. F. Kolkman aan verdachte [verdachte] inhoudende dat hij op 16 augustus 2013 om 10.00 uur bij mr. Kolkman op kantoor moet verschijnen, om rekening en verantwoording af te leggen met betrekking de managementfacturen die [verdachte] heeft ingediend bij Installatiebedrijf [bedrijf 4] B.V. [verdachte] dient onder meer de volledige administratie van [bedrijf 1] B.V. mee te nemen.
25.
Een geschrift zijnde een brief van 19 augustus 2013 (doc 006-04) waarin de curator de rechter-commissaris mr. M.L.J. Koopmans informeert over het zonder afmelding niet verschijnen van [verdachte] voor een bespreking op het kantoor van de curator. Om die reden stelt mr. Kolkman aan mr. Koopmans voor om de Rechtbank te verzoeken te gelasten de heer [verdachte] in verzekerde bewaring te stellen, omdat hij niet voldoet aan de verplichtingen die artikel 87 Faillissementswet aan hem oplegt.