ECLI:NL:RBOVE:2018:2168

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
25 juni 2018
Publicatiedatum
25 juni 2018
Zaaknummer
08/994548-15 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Taakstraf en voorwaardelijke boete voor pluimvee houdend echtpaar wegens overtreding van de Meststoffenwet

Op 25 juni 2018 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een pluimvee houdend echtpaar uit Manderveen. Het echtpaar werd beschuldigd van het houden van kippen zonder de benodigde pluimveerechten in de jaren 2013, 2014 en 2015. De rechtbank oordeelde dat het echtpaar in totaal ongeveer 60.000 kippen had gehouden, terwijl zij geen pluimveerechten bezaten. Dit leidde tot een taakstraf van 180 uur voor beide verdachten. Daarnaast kregen de betrokken B.V. en de Holding B.V. een voorwaardelijke boete van 45.000 euro, met een proeftijd van twee jaar. De Holding B.V. werd ook veroordeeld tot betaling van ruim 106.000 euro aan de Staat, het bedrag dat het bedrijf onterecht had bespaard door geen pluimveerechten aan te schaffen.

De rechtbank stelde vast dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De officier van justitie, mr. M.H.E. Groeneboer, had gevorderd dat de tenlastelegging bewezen werd verklaard. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. J. Vlug, advocaat te Deventer, refereerde zich aan het oordeel van de rechtbank. De rechtbank kwam tot de conclusie dat de feiten wettig en overtuigend bewezen waren, en dat de verdachten zich schuldig hadden gemaakt aan het medeplegen van overtredingen van de Meststoffenwet.

Bij de strafoplegging hield de rechtbank rekening met de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze waren begaan. De rechtbank oordeelde dat de verdachten niet eerder voor soortgelijke feiten waren veroordeeld en dat hun financiële situatie in overweging moest worden genomen. Uiteindelijk werd besloten om de geldboete voorwaardelijk op te leggen, met de mogelijkheid van tenuitvoerlegging indien de verdachten zich tijdens de proeftijd schuldig zouden maken aan een nieuw strafbaar feit.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige economische strafkamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer 08/994548-15 (P)
Datum vonnis: 25 juni 2018
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdacht bedrijf 1] B.V.,
gevestigd te [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 11 juni 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M.H.E. Groeneboer en van hetgeen door de vertegenwoordiger van verdachte
[medeverdachte 1] en de raadsman mr. J. Vlug, advocaat te Deventer naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte samen met anderen in 2013, 2014 en 2015 een groter aantal kippen heeft gehouden dan het op het bedrijf rustende pluimveerecht toestond.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1.
zij te Manderveen, gemeente Tubbergen, samen en in vereniging met anderen of
een ander dan wel alleen, op een bedrijf (met het BRS-nummer [nummer] )
gemiddeld in het kalenderjaar 2013 opzettelijk een groter aantal kippen
-vleeskuikens- (60.982, of daaromtrent -uitgedrukt in pluimvee-eenheden-)
heeft gehouden dan het op het bedrijf rustende pluimveerecht (0 pluimvee-eenheden);
2.
zij te Manderveen, gemeente Tubbergen, samen en in vereniging met anderen of
een ander dan wel alleen, op een bedrijf (met het BRS-nummer [nummer] )
gemiddeld in het kalenderjaar 2014, al dan niet opzettelijk, een groter aantal
kippen -vleeskuikens- (59.101, of daaromtrent -uitgedrukt in
pluimvee-eenheden-) heeft gehouden dan het op het bedrijf rustende
pluimveerecht (0 pluimvee-eenheden);
3.
zij te Manderveen, gemeente Tubbergen, samen en in vereniging met anderen of
een ander dan wel alleen, op een bedrijf (met het BRS-nummer [nummer] )
gemiddeld in het kalenderjaar 2015, al dan niet opzettelijk een groter aantal
kippen -vleeskuikens- (61.001, of daaromtrent -uitgedrukt in
pluimvee-eenheden-) heeft gehouden dan het op het bedrijf rustende
pluimveerecht (0 pluimvee-eenheden).

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Inleiding
Uit het uittreksel van de Kamer van Koophandel blijkt dat per 25 maart 2008 [verdacht bedrijf 2] (verder te noemen: de Holding) enig aandeelhouder en bestuurder is van verdachte. Medeverdachte mevr. [medeverdachte 1] is enig aandeelhouder en bestuurder van de Holding. De echtgenoot van [medeverdachte 1] , medeverdachte [medeverdachte 2] , verricht werkzaamheden voor verdachte.
Verdachte houdt zich bezig met het mesten van vleeskuikens.
Voor het houden van pluimvee moet een bedrijf volgens de Meststoffenwet in het bezit zijn van pluimveerechten. Vanaf 2006 wordt een pluimveerecht uitgedrukt in pluimvee-eenheden (verder te noemen: PE).
Voor het houden van gemiddeld één vleeskuiken is 0,48 PE nodig.
Verdachte heeft in 2013 gemiddeld 127.047 vleeskuikens aanwezig gehad en had daarvoor 60.982 PE nodig.
In 2014 heeft verdachte 123.129 vleeskuikens aanwezig gehad en had daarvoor 59.101 PE nodig.
In 2015 heeft verdachte 127.087 vleeskuikens aanwezig gehad en had daarvoor 61.001 PE nodig.
Uit het bedrijfsoverzicht van verdachte is gebleken dat zij in de jaren 2013, 2014 en 2015 geen enkel PE-recht bezat.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gelet op de inhoud van het dossier en de daarin opgenomen verklaringen en stukken gevorderd dat het sub 1, sub 2 en sub 3 ten laste gelegde bewezen wordt verklaard.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring gerefereerd aan het standpunt van de rechtbank.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu de wettelijk vertegenwoordiger van verdachte deze feiten heeft bekend en door of namens verdachte geen vrijspraak is bepleit – conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen:
  • een in de wettige vorm door [verbalisant] , ambtenaar van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit, tevens buitengewoon opsporingsambtenaar, opgemaakt proces-verbaal met bijlagen d.d. 17 december 2015 (kenmerk: 119421/89987/60166718/2);
  • een in de wettige vorm door [verbalisant] , ambtenaar van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit, tevens buitengewoon opsporingsambtenaar, opgemaakt proces-verbaal met bijlagen d.d. 8 december 2016 (kenmerk: 128292/97584/6016718/2);
  • het proces-verbaal van de terechtzitting van 11 juni 2018, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van de wettelijk vertegenwoordiger van verdachte, als bedoeld in art. 359, derde lid, laatste volzin, Sv.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat:
1.
zij te Manderveen, gemeente Tubbergen, samen en in vereniging met anderen, op een bedrijf (met het BRS-nummer [nummer] ), gemiddeld in het kalenderjaar 2013, opzettelijk een groter aantal kippen - vleeskuikens - (60.982, uitgedrukt in pluimvee-eenheden) heeft gehouden dan het op het bedrijf rustende pluimveerecht (0 pluimvee-eenheden);
2.
zij Manderveen, gemeente Tubbergen, samen en in vereniging met anderen, op een bedrijf (met het BRS-nummer [nummer] ), gemiddeld in het kalenderjaar 2014, opzettelijk, een groter aantal kippen - vleeskuikens - (59.101 utgedrukt in pluimvee-eenheden) heeft gehouden dan het op het bedrijf rustende pluimveerecht (0 pluimvee-eenheden);
3.
zij te Manderveen, gemeente Tubbergen, samen en in vereniging met anderen, op een bedrijf (met het BRS-nummer [nummer] ), gemiddeld in het kalenderjaar 2015, opzettelijk een groter aantal kippen - vleeskuikens - (61.001, uitgedrukt in pluimvee-eenheden) heeft gehouden dan het op het bedrijf rustende pluimveerecht (0 pluimvee-eenheden);
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte sub 1, sub 2 en sub 3 meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij haar daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 20 lid 1 van de Meststoffenwet juncto artikel 1a van de Wet op de economische delicten. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert telkens op ten aanzien van de feiten 1, 2 en 3 het misdrijf:
medeplegen van overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 20, eerste lid, van de Meststoffenwet, opzettelijk begaan.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een geldboete van € 45.000,-- waarvan € 35.000,-- voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat aan verdachte gelet op de financiële vermogenspositie van het bedrijf een geheel voorwaardelijke geldboete wordt opgelegd. Daarbij heeft de raadsman nog naar voren gebracht dat met de volgende omstandigheden rekening gehouden moet worden.
In 2010 zijn onder druk van de bank de op verdachte rustende mestrechten verkocht en vervolgens zijn de benodigde mestrechten telkens teruggeleased. Mede omdat de afschaffing van de mestrechten werd verwacht leek dat de oplossing voor de financiële problemen waarin verdachte verkeerde. De leasekosten stegen echter drastisch en werden in 2015 zelfs hoger dan de opbrengst per kip, waardoor niet meer winstgevend geproduceerd kon worden. Daarnaast konden de benodigde mestrechten pas in november/december van een productiejaar geleased worden. Daarmee werd dus telkens een enorm risico genomen: er werden pas mestrechten geleased als het hele jaar al geproduceerd was. Vanwege de financiering van de stallen was leegstand geen optie. Verdachte verkeerde derhalve in een onmogelijke positie.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de aard van de onderneming zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft samen met [medeverdachte 2] in de jaren 2013, 2014 en 2015 vleeskuikens gehouden, terwijl zij niet beschikte over de vereiste pluimveerechten. Over de genoemde jaren waren door verdachte geen PE-rechten aangeschaft dan wel geleased.
Door haar handelen heeft verdachte een milieuvoorschrift overtreden. Daarnaast leidt dergelijk handelen tot oneerlijke concurrentie ten opzichte van bedrijven die zich wel aan de regels houden.
Met betrekking tot de door de raadsman naar voren gebrachte omstandigheden overweegt de rechtbank als volgt.
In 2010 is – in samenspraak met de bank – besloten om de op verdachte rustende pluimveerechten te verkopen en deze vervolgens jaarlijks terug te leasen, mede omdat verwacht werd dat die rechten afgeschaft zouden worden. Dat die leaserechten vervolgens tegen de verwachting in niet zijn afgeschaft en zelfs drastisch in prijs zijn gestegen, behoort naar het oordeel van de rechtbank tot het ondernemersrisico. Deze omstandigheden rechtvaardigen niet dat in de jaren 2013, 2014 en 2015 vleeskuikens zijn gehouden zonder dat over de benodigde pluimveerechten beschikt werd.
Bij de strafmaatbepaling heeft de rechtbank rekening gehouden met het feit dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten. Ook heeft de rechtbank rekening gehouden met verdachtes financiële draagkracht, voor zover deze ter terechtzitting en uit het dossier is gebleken.
De rechtbank is gelet hierop van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde geldboete geheel voorwaardelijk moet worden opgelegd.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 51 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 6 van de Wet op de economische delicten.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het sub 1, sub 2 en sub 3 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte sub 1, sub 2 en sub 3 meer of anders is ten laste gelegd en spreekt haar daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert telkens het misdrijf:
medeplegen van overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 20, eerste lid, van de Meststoffenwet, opzettelijk begaan;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder sub 1, sub 2 en sub 3 bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
geheel voorwaardelijk geldboete van € 45.000,-- met een proeftijd van twee (2) jaren;
- bepaalt dat de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
- omdat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Venekatte, voorzitter, mr. H. Stam en mr. M. Aksu, rechters, in tegenwoordigheid van H.J. Veldhuis, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 25 juni 2018.