ECLI:NL:RBOVE:2018:213

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
23 januari 2018
Publicatiedatum
23 januari 2018
Zaaknummer
08/770230-17 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een vrouw voor poging tot doodslag met een mes op haar ex-vriend

Op 23 januari 2018 heeft de Rechtbank Overijssel een 34-jarige vrouw veroordeeld tot een gevangenisstraf van 600 dagen, waarvan 482 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar. De vrouw werd beschuldigd van het aanvallen van haar ex-vriend met een mes op 20 juli 2017 in Zwolle. Tijdens de zitting werd vastgesteld dat de vrouw, onder invloed van drugs, haar ex-vriend in zijn rug stak, terwijl ze schreeuwde dat een stem in haar hoofd haar opdroeg om hem te doden. De rechtbank oordeelde dat de poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen was, ondanks de verdediging die stelde dat er geen opzet was om zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. De rechtbank hield rekening met de geestelijke toestand van de verdachte, die verminderd toerekeningsvatbaar werd geacht. De vrouw moet ook een schadevergoeding van 850 euro aan het slachtoffer betalen. De rechtbank legde bijzondere voorwaarden op, waaronder een meldplicht en behandeling in een forensische kliniek.

Uitspraak

Rechtbank Overijssel

Afdeling Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08/770230-17 (P)
Datum vonnis: 23 januari 2018
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum 1] 1983 in [geboorteplaats 1] ,
nu verblijvende in FPK Assen.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 31 oktober 2017 en 9 januari 2018.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.H. de Weert en van hetgeen door verdachte en de raadsman mr. K. Kok, advocaat te Zwolle, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte heeft geprobeerd om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, dan wel dat zij heeft geprobeerd deze persoon zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, dan wel dat zij deze persoon heeft mishandeld.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
zij op of omstreeks 20 juli 2017 te Zwolle, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven,
met voormeld opzet die [slachtoffer] , meermalen, althans eenmaal, met een mes
in/op/tegen de rug en/of het hoofd heeft gestoken en/of geprikt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou
kunnen volgen, SUBSIDIAIR, terzake dat
zij op of omstreeks 20 juli 2017 te Zwolle, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met voormeld opzet die [slachtoffer] , meermalen, althans eenmaal, met een mes
in/op/tegen de rug en/of het hoofd heeft gestoken en/of geprikt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou
kunnen volgen, MEER SUBSIDIAIR, terzake dat
zij op of omstreeks 20 juli 2017 te Zwolle, [slachtoffer] heeft mishandeld door hem meermalen, althans eenmaal, met een mes in/op/tegen de rug en/of het hoofd te steken en/of te prikken.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de primair ten laste gelegde poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen kan worden.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat het primair en subsidiair ten laste gelegde niet bewezen kan worden verklaard omdat verdachte geen (voorwaardelijk) opzet had om aangever te doden of zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Gelet op het bij het slachtoffer vastgestelde letsel is de verdediging van mening dat geen sprake was van een aanmerkelijke kans op de dood of zwaar lichamelijk letsel.
Het meer subsidiair ten laste gelegde, de eenvoudige mishandeling, kan wel wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De vraag die de rechtbank voor een bewezenverklaring van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag moet beantwoorden is of verdachte opzet had op het veroorzaken van de dood van [slachtoffer] (hierna: aangever).
Uit de verklaring van aangever blijkt onder meer dat hij zich op 20 juli 2017 in zijn woning bevond en achter de laptop zat, met zijn rug naar de hal toe. Verdachte was ook in de woning van aangever aanwezig. Aangever zag dat verdachte GHB dronk en dat ze erg wild en in de war was. Op een gegeven moment voelde aangever een heftige pijn in zijn rug en hoorde hij verdachte tegelijkertijd achter hem schreeuwen dat ze hem ging vermoorden. Verdachte schreeuwde verder dat een stem in haar hoofd haar vertelde dat ze aangever moest vermoorden. Toen aangever om keek zag hij dat verdachte met een mes op zijn rug aan het insteken was.
Verdachte heeft bij de politie en ter terechtzitting onder meer verklaard dat het die dag erg slecht ging met haar. Ze had drugs gebruikt en was in de war. Verdachte hoorde een dwingende stem die haar de opdracht gaf om aangever te doden, omdat ze anders zelf dood zou gaan. Omdat verdachte de stem bleef horen en ze daardoor voor haar gevoel geen andere keuze had, is ze vervolgens naar de woning van aangever gegaan met de bedoeling om hem dood te maken. Verdachte droeg op dat moment een mes bij zich. In de woning is verdachte aangever van achteren genaderd en heeft ze hem één keer in de rug gestoken met het mes. Verdachte was zich er op dat moment van bewust wat ze deed.
Het dossier bevat een letselbeschrijving betreffende aangever, waarin forensisch onderzoeker [naam] onder meer heeft geconstateerd dat sprake is van een klein scherprandig sneetje van 1 centimeter op de rechterbovenzijde van de rug. De plaats van de verwonding komt overeen met de plaats van de gaatjes in de 6 shirts die aangever aan had op 20 juli 2017.
Naar het oordeel van de rechtbank rechtvaardigen voornoemde feiten en omstandigheden de conclusie dat verdachte willens en wetens geprobeerd heeft aangever van het leven te beroven. Verdachte is welbewust met de bedoeling om aangever te doden, voorzien van een mes, naar zijn woning toegegaan en heeft hem aldaar van achteren genaderd en gestoken aan de bovenzijde van zijn rug. Terwijl verdachte dit deed riep zij dat ze aangever ging vermoorden. Naar de uiterlijke verschijningsvorm is een dergelijk handelen zozeer gericht op het doden van het slachtoffer, dat het niet anders kan dan dat verdachte dat ook gewild heeft. Temeer nog, zij heeft zelf ook verklaard dat een stem haar een dergelijke opdracht had gegeven.
Het steken met een mes in de bovenzijde van de rug, ter hoogte van de nek is potentieel dodelijk. Dat het letsel van aangever – relatief gezien- meevalt, lijkt meer te danken aan het feit dat aangever meerdere shirts over elkaar droeg.
De rechtbank stelt vast dat het steken met een behoorlijke kracht moet zijn gegaan nu het mes dwars door de zes shirts van aangever is gedrongen en er een snee van een centimeter op de rechterbovenzijde van de rug van aangever is ontstaan. De rechtbank gaat, gelet op het bij aangever geconstateerde letsel, uit van één keer steken.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is, dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het haar primair ten laste gelegde feit.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat:
zij op 20 juli 2017 te Zwolle, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met voormeld opzet die [slachtoffer] , met een mes in de rug heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte primair meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij haar daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het primair bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 45 en 287 Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
het misdrijf: poging tot doodslag.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het primair bewezenverklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden, waarvan 473 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren met daaraan gekoppeld de voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering en met aftrek van de in voorarrest doorgebrachte tijd
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevangenisstraf fors gematigd moet worden gelet op de bepleite bewezenverklaring van het meer subsidiair ten laste gelegde en dat een voorwaardelijk deel van een aantal weken passend is.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag door met een mes haar ex-vriend, geheel onverwachts, van achteren in zijn rug te steken. Dat aangever de plotselinge en gewelddadige aanval van de verdachte heeft overleefd en er sprake is van relatief gering letsel, is een gelukkige omstandigheid, die geenszins aan de verdachte is te danken. Door haar handelen heeft verdachte aangever ernstig aangetast in zijn lichamelijke integriteit. Slachtoffers van dergelijke feiten ondervinden niet alleen pijn en letsel, maar gaan vaak nog lang gebukt onder de psychische gevolgen daarvan, wat in dit geval ook in deze zaak blijkt uit het schade onderbouwingsformulier.
Uit het psychiatrisch onderzoek van 25 oktober 2017 blijkt onder meer dat er bij de verdachte sprake is een ziekelijke stoornis van haar geestvermogens in de zin van een ernstige GHB-, amfetamine-, cannabis- en alcoholgebruik stoornis, in detentie in gedwongen remissie en een psychotische stoornis met een persoonlijkheidsstoornis met antisociale en borderline trekken. Ten tijde van het ten laste gelegde was de ziekelijke stoornis ook aanwezig. Het middelengebruik was toen nog niet in remissie. Ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde had verdachte haar gedrag verminderd onder controle door een intoxicatie met middelen (GHB en/of alcohol en/of speed) met een gestoorde realiteitstoetsing en impulsiviteit. De psychiater acht verdachte verminderd toerekeningsvatbaar.
De recidivekans zonder verbetering van de psychische gesteldheid wordt, wanneer verdachte niet gedetineerd zit, als hoog ingeschat. De persoonlijkheidsstoornis is van duurzame aard, de copingvaardigheden om agressieve impulsen in andere, adequate, banen te leiden zijn beperkt en langdurige (ambulante, medicamenteuze) behandeling heeft vooralsnog niet geresulteerd in een betekenisvolle reductie van de problemen. De psychiater adviseert om verdachte klinisch te behandelen in een FVK of FPA met aandacht voor de psychotische, persoonlijkheids- en verslavingsproblematiek. Daarna dient toegewerkt te worden naar een vorm van begeleid wonen.
De rechtbank neemt de conclusie van de psychiater met betrekking tot de verminderde toerekeningsvatbaarheid over en maakt deze tot de hare.
Het aanvullend reclasseringsadvies van 3 januari 2018 sluit aan bij voornoemd rapport. Er staat onder meer in dat op 16 november 2017 de voorlopige hechtenis van verdachte is geschorst voor een proefplaatsing bij de FPK te Assen. Uit een beschrijving van het verloop blijkt dat verdachte zich coöperatief en gemotiveerd opstelt en zich over het algemeen aan de (behandel)afspraken houdt. Er hebben zich geen incidenten voor gedaan en er zijn in de urinecontroles geen signalen van middelengebruik. Verdachte laat echter beperkte openheid zien als het gaat om een nieuwe partnerrelatie met een medecliënt en heeft diverse malen grensoverschrijdend gedrag laten zien door het aangaan van lichamelijk contact met een medecliënt. De verwachting is dat halverwege februari 2018 de observatie- en diagnostiekfase is afgerond. De FPK Assen ziet mogelijkheden om verdachte een behandelaanbod te doen. De reclassering adviseert een (gedeeltelijk) voorwaardelijke straf op te leggen met een proeftijd van drie jaar en als bijzondere voorwaarden op te leggen: een meldplicht, opname in een zorginstelling, een klinische behandeling, gevolgd door een ambulante behandeling, opname in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijk opvang, een drugs- en alcoholverbod, een contactverbod, het vinden van een dagbesteding en het geven van openheid over sociale contacten/partnerrelatie.
De rechtbank acht de oplegging van een aanzienlijke gevangenisstraf passend en geboden gelet op de ernst van het feit. De rechtbank heeft bij het bepalen van de strafmodaliteit en de hoogte daarvan rekening gehouden met het advies van de psychiater en de reclassering. Gezien de persoon van verdachte en de inhoud van de rapporten heeft de rechtbank de overtuiging bekomen dat behandeling van verdachte nodig is en dat verdachte daarna langdurige begeleiding en verdere hulpverlening nodig zal hebben om de kans op recidive te doen verminderen.
Alle omstandigheden in deze zaak in aanmerking genomen, is de rechtbank van oordeel dat van de op te leggen vrijheidsstraf een deel voorwaardelijk moet worden opgelegd om haar ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. Aan die voorwaardelijke straf zal de rechtbank de bijzondere voorwaarden koppelen zoals die zijn geadviseerd door de reclassering.
7.4
De inbeslaggenomen voorwerpen
De officier van justitie vordert ten aanzien van het beslag:
  • onttrekking aan het verkeer van het in beslag genomen mes en GHB;
  • teruggave van de overige in beslag genomen voorwerpen (kleding) aan de rechthebbenden.
Naar het oordeel van de rechtbank moeten de in beslag genomen goederen (kleding) teruggegeven worden aan de rechthebbenden, te weten de kleding die onder verdachte in beslag genomen is aan verdachte en de kleding die onder aangever [slachtoffer] in beslag is genomen aan hem, nu naar het oordeel van de rechtbank het belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave daarvan.
De rechtbank is van oordeel dat het in beslag genomen mes en de GHB vatbaar zijn voor onttrekking aan het verkeer, omdat het mes een voorwerp is met behulp van welke het feit is begaan en het mes en de GHB voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang.

8.De schade van benadeelden

8.1
De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer] , heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 1.800,49, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
  • T-shirts € 62,50;
  • Trainingsjack Adidas €74,99;
  • Telefoon Samsung Galaxy S5 € 163,-.
Wegens immateriële schade wordt een bedrag van € 1.500,- gevorderd.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat voor de gevorderde materiële schade ten aanzien van de kleding een bedrag van € 150,- passend is en dat de vorderring met betrekking tot de telefoon Samsung Galaxy S5 afgewezen moet worden, omdat niet duidelijk is of de telefoon is gerepareerd. De verzochte immateriële schade moet gematigd worden tot een bedrag van € 200,-
8.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat aangever ten aanzien van de gevorderde materiële schade niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat de schade niet voldoende is onderbouwd. De gevorderde immateriële schade moet gematigd worden.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij. De verdediging heeft de opgevoerde materiële schadeposten betwist.
Naar het oordeel van de rechtbank is vast komen te staan dat de benadeelde partij schade heeft geleden. Enkel de (exacte) omvang staat in dit stadium niet vast. De rechtbank ziet aanleiding gebruik te maken van haar bevoegdheid om de omvang van de materieel geleden schade te schatten. De rechtbank is van oordeel dat de omvang van de schade naar redelijkheid en billijkheid op dit moment vastgesteld kan worden op € 100,-. De rechtbank zal de vordering tot zover toewijzen en voor het overige niet-ontvankelijk verklaren. De benadeelde partij kan de vordering in zoverre slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade is de rechtbank van oordeel dat die gematigd dient toe worden tot een bedrag van € 750,-. De rechtbank zal de vordering tot zover toewijzen en voor het overige niet-ontvankelijk verklaren. De benadeelde partij kan de vordering in zoverre slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
Gelet op voorgaande zal de rechtbank de gevorderde materiële en immateriële schade deels toewijzen tot een bedrag van € 850,-, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop het strafbare feit is gepleegd.
8.5
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij heeft verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het feit is toegebracht.
De rechtbank heeft zich de vraag gesteld of in dit geval de vervangende hechtenis moet worden gematigd. Gelet op de hoogte van de maatregel acht de rechtbank geen gronden aanwezig om het verzoek van de verdediging om de vervangende hechtenis op 1 dag te stellen en zal het verzoek daarom afwijzen.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 27, 36b en 36c Sr.

10.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
  • verklaart bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
  • verklaart niet bewezen wat aan verdachte primair meer of anders is ten laste gelegd en spreekt haar daarvan vrij;
strafbaarheid feit
  • verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
s
trafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder primair bewezenverklaarde;
straf
  • veroordeelt de verdachte tot een
  • bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
- omdat de veroordeelde geen medewerking aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14d, tweede lid, Sr heeft verleend, medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- omdat de veroordeelde tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
  • stelt als
  • zich gedurende de proeftijd houdt aan de aanwijzingen die de reclassering haar geeft, voor zover deze niet reeds zijn opgenomen in een andere bijzondere voorwaarde. Daartoe moet veroordeelde respons geven wanneer zij een uitnodiging krijgt van de reclassering. Hierna moet zij zich gedurende de door de reclassering bepaalde perioden blijven melden zo frequent als de reclassering deze periode nodig acht;
  • zich gedurende de proeftijd conformeert aan de klinische behandeling zoals deze wordt voorgesteld en uitgevoerd door forensisch psychiatrische kliniek (FPK) Assen (onderdeel van GGZ Drenthe), of een soortgelijke intramurale instelling, zulks ter beoordeling van het NIFP-ifz/DIZ, waarbij veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die haar in het kader van die behandeling (waaronder behandelafspraken, huisregels, vrijhedenprotocol) door of namens de (geneesheer-)directeur van die instelling zullen worden gegeven. De behandeling van veroordeelde zal 24 maanden duren, of zoveel korter als de behandelaar van FPK Assen in overleg met de reclassering noodzakelijk acht;
  • zich na afloop van de klinische behandeling conformeert aan de afspraken die worden gemaakt met betrekking tot een ambulant (forensisch) behandeltraject bij een nader door de reclassering te bepalen instelling. De reclassering acht het daarbij van belang dat een kortdurende klinische opname van maximaal 7 weken ten behoeve van crisis, detoxificatie, stabilisatie, observatie en/of diagnostiek kan plaatsvinden binnen dit ambulante behandelingstraject waarbij veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die haar in het kader van die opname door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven;
  • zich na de klinische opname conformeert aan de afspraken die worden gemaakt met betrekking tot begeleid/beschermd wonen bij een nader door de reclassering te bepalen instelling;
  • geen alcohol en drugs gebruikt, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht. Veroordeelde dient haar medewerking te verlenen aan controles op middelengebruik. De controle op de naleving zal ondersteund worden door middel van urinecontroles, bloed- en of blaastesten;
  • geen contact (laat) leggen/legt met de heer [slachtoffer] (geboren [geboortedatum 2] 1982 te [geboorteplaats 2] ), zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
  • zich conformeert aan de afspraken die worden gemaakt met betrekking tot dagbesteding;
  • openheid geeft aan de reclassering en behandelaren omtrent sociale contacten en/of partnerrelaties.
  • draagt deze reclasseringsinstelling op om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
  • bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;

schadevergoeding

  • veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
  • veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
  • legt de
  • bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- bepaalt dat de benadeelde partij
[slachtoffer]voor het overige deel niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
de inbeslaggenomen voorwerpen
- gelast de teruggave van de inbeslaggenomen goederen aan de verdachte, te weten:
-de onder haar in beslag genomen kleding;
- gelast de teruggave van de inbeslaggenomen goederen aan aangever [slachtoffer] , te weten:
-de onder hem in beslag genomen kleding;
- gelast de onttrekking aan het verkeer van de inbeslaggenomen goederen, te weten:
-mes;
-GHB.
opheffing bevel voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.M. van Vuure, voorzitter, mr. S. Taalman en mr. D.E. Schaap, rechters, in tegenwoordigheid van H.J.A. Teerlink, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 23 januari 2018.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de regiopolitie Oost-Nederland met nummer [nummer] . Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
1.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van 9 januari 2018, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van de verdachte:
“(…) Op 22 juli 2017 ging slecht met mij. Ik had drugs gebruikt en ik was in de war. (…) Ik hoorde een stem in mijn hoofd die opdracht gaf om [slachtoffer] te doden, omdat ik anders zelf dood zou gaan. (…) De stem was erg dwingend. (…) Ik ben toen naar de woning van [slachtoffer] gegaan en heb een mes meegenomen (…) Omdat de stem in mijn hoofd niet ophield heb ik het gedaan. (…) Ik heb [slachtoffer] van achteren één keer gestoken met het mes. Het was een prik. (…) Ik wist wat ik deed. (…).”
2.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte [slachtoffer] , van 21 juli 2017, pagina’s 37 t/m 43, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van verdachte:
“(…) Ik ben gisteravond mishandeld door mijn ex-partner, [verdachte] . (…) Op donderdag 20 juli 2017, omstreeks 19.45 uur, bevond ik mij aan de [adres] . (…) Ik zag dat [verdachte] een blauw flesje bij zich had, waaruit ze wat dronk. Ik weet dat dit GHB is. (…) Ik liet haar binnen en zag dat ze erg wild en in de war was. (…) Vervolgens zag ik dat [verdachte] in de hal ging staan bij de deuropening van mijn woning. Ik ging bij mijn laptop zitten in de eethoek. Ik stond met mijn gezicht naar de laptop en met mijn rug naar de hal toe. Ik voelde ineens een heftige pijn in mijn rug. Ik hoorde [verdachte] tegelijkertijd achter mij schreeuwen dat ze mij ging vermoorden. Ik hoorde haar hard schreeuwen zeggen dat een stem in haar hoofd haar vertelde dat ze mij moest vermoorden. Ik draaide mij om en zag dat ze met een mes op mijn rug aan het insteken was. (…) Vervolgens draaide ik mijn stoel om, om mezelf te verdedigen. (…) Toch is het mes wel een klein stukje mijn rug in gegaan. Ik heb hier nu nog erg pijn van op mijn rechter en linkerschouderbladen. (…).”
3.
Het proces-verbaal sporenonderzoek kleding en mes, met fotobijlage, opgemaakt door verbalisant [verbalisant] , van 23 juli 2017, pagina’s 116 t/m 134, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als relaas van verbalisant:
“(…) Ik zag op de 6 T-shirts van [slachtoffer] dat er op de rugzijde een gaatje zat op ongeveer dezelfde plek als bij alle zes de T-shirts. Op twee ervan zat er bloed rondom het gaatje. (…).”
4.
Het proces-verbaal sporenonderzoek letsel [slachtoffer] , met fotobijlage, opgemaakt door verbalisant [verbalisant] van 23 juli 2017, pagina’s 135 t/m 144, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als relaas van verbalisant:
“(…) Op 22 juli 2017 heb ik een politiecel het letsel van [slachtoffer] opnieuw gefotografeerd. (…) Na verwijdering van de pleister zag ik een klein scherprandig sneetje van ongeveer 1 centimeter op de rechterbovenzijde van de rug. Foto 4. (…) Ik zag dat de plaats van deze verwonding overeen kwam met de plaats van de gaatjes op de 6 T-shirts van [slachtoffer] die eerder onderzocht waren. (…).”