In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 6 juni 2018 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen eiser [A] en gedaagden [B] c.s. De zaak betreft een geschil over de rente die door [B] c.s. aan [A] verschuldigd was op basis van een leningsovereenkomst. Eiser [A] had in 2004 een lening afgesloten met een vaste rente van 6% per jaar, maar in 2008 werd deze rente gewijzigd naar een variabele rente van 2% boven het 3-maands Euribor tarief. Gedurende de looptijd van de lening heeft [B] c.s. hogere rentebedragen betaald dan volgens de overeengekomen formule was vastgesteld. In de procedure heeft [A] gevorderd dat [B] c.s. de door hem vastgestelde rente zou betalen, terwijl [B] c.s. in reconventie een bedrag van € 59.892,47 wilde verrekenen, stellende dat dit bedrag teveel was betaald. De rechtbank oordeelde dat [B] c.s. bij het betalen van de hogere bedragen de indruk heeft gewekt de termijnen te accepteren, waardoor het onaanvaardbaar was om terugbetaling te verlangen van reeds betaalde termijnen. De rechtbank heeft de vordering van [A] tot € 60.064,96 toegewezen, met wettelijke rente vanaf 1 september 2013, en de vordering in reconventie van [B] c.s. afgewezen. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.