ECLI:NL:RBOVE:2018:2105

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
14 juni 2018
Publicatiedatum
19 juni 2018
Zaaknummer
08-710059-17 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een minderjarige voor gewelddadige beroving met geweld en bedreiging

De rechtbank Overijssel heeft op 14 juni 2018 uitspraak gedaan in de zaak tegen een 16-jarige inwoner van Holten, die betrokken was bij een gewelddadige beroving. De verdachte werd veroordeeld tot een voorwaardelijke jeugddetentie van 1 maand met een proeftijd van 2 jaar en een taakstraf van 120 uren. Daarnaast werd hem opgelegd om het slachtoffer een schadevergoeding te betalen. De zaak kwam voort uit een straatroof die plaatsvond op 16 mei 2017, waarbij de verdachte samen met anderen een tas en geld van het slachtoffer heeft weggenomen, vergezeld van geweld en bedreiging. De rechtbank oordeelde dat de verdachte voldoende betrokkenheid had bij de beroving, ondanks dat hij zelf geen geweldshandeling had verricht. De rechtbank nam in haar overwegingen mee dat de verdachte deel uitmaakte van een groep die bekend staat als een criminele jeugdgroep en dat hij eerder was veroordeeld voor vermogensdelicten. De rechtbank hield rekening met de jeugdige leeftijd van de verdachte en de noodzaak tot toezicht en behandeling. De vordering van de benadeelde partij werd gedeeltelijk toegewezen, waarbij de rechtbank oordeelde dat de verdachte aansprakelijk was voor de schade die door het feit was toegebracht.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer 08-710059-17 (P)
Datum vonnis: 14 juni 2018
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen de minderjarige verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 2000 in [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de met gesloten deuren gehouden terechtzitting van 31 mei 2018.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M. Weimar en van hetgeen door verdachte en de raadsman mr. J. Ruarus, advocaat te Delden, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte samen met anderen een straatroof heeft gepleegd.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1
hij op of omstreeks 16 mei 2017 te Holten, gemeente Rijssen-Holten, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft/hebben weggenomen een (schouder)tas en/of een portemonnee en/of een geldbedrag van ongeveer 360 euro en/of een zonnebril en/of oordopjes en/of een vest, in elk geval enig(e) goed(eren), geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededaders hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond dat verdachte en/of zijn mededader(s) (nadat verdachte en/of zijn mededader(s) met die [slachtoffer] heeft/hebben afgesproken om aan die [slachtoffer] (vals) geld te verkopen): - (dreigend) op die [slachtoffer] is/zijn afgelopen en/of - die [slachtoffer] heeft/hebben gevraagd om het geld wat hij, [slachtoffer] , bij zich had
aan de verdachte en/of zijn mededader(s) te geven en/of (vervolgens) (nadat verdachte en/of zijn mededader(s) het geld weer terug heeft/hebben gegeven aan die [slachtoffer] ) - die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal (met een ploertendoder) een klap op het hoofd, althans het lichaam heeft/hebben gegeven en/of - die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal in/op/tegen het gezicht/hoofd, althans tegen het lichaam heeft/hebben geslagen en/of geschopt en/of getrapt en/of - een stroomstootwapen/taser, althans een daarop gelijkend voorwerp, aan die [slachtoffer] heeft/hebben getoond en/of voorgehouden en/of tegen de nek, althans het lichaam van die [slachtoffer] heeft/hebben gedrukt en/of gehouden.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. De bewijsoverwegingen [1]
4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat op grond van de verklaring van verdachte en de aangifte het ten laste gelegde is bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde nu hij slechts aanwezig was en geen enkele handeling heeft gepleegd ten tijde van de straatroof. Er is dan ook geen sprake van medeplegen, aldus de raadsman.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Aangever [slachtoffer] (hierna [slachtoffer] ) heeft verklaard dat hij op 16 mei 2017 is beroofd van zijn tas met daarin een portemonnee en een geldbedrag van € 360,00. [slachtoffer] heeft verklaard dat hij via het Darkweb een afspraak heeft gemaakt voor de koop van 55 valse biljetten van 50 euro en dat hij hiervoor € 360,00 zou betalen. [slachtoffer] heeft verklaard dat hij op een afgelegen plek nabij het NS station Holten is aangekomen en is omringd door vier jongens. [slachtoffer] heeft verklaard dat hij geld liet zien en dat door een van de jongens is gekeken of het echt was, waarna het is teruggegeven. Toen [slachtoffer] de ontvangen envelop met vals geld wilde openen hoorde hij het geluid van een ploertendoder die wordt uitgeschoven en kreeg hij een harde klap op zijn hoofd. [slachtoffer] heeft verklaard het bloed te voelen stromen. [slachtoffer] heeft voorts verklaard dat hij nog twee klappen op zijn hoofd heeft gekregen met de vuist waarna hij een taser in zijn nek gedrukt kreeg. [slachtoffer] heeft verklaard dat hij weg wilde rennen en op de grond is gevallen, waarna de verdachten zijn schoudertasje met geld van zijn lijf hebben gerukt waarbij de tas kapot is gegaan. In de tas zat volgens [slachtoffer] een bedrag van € 360,00 cash en een portemonnee met pasjes. [2]
Verdachte heeft verklaard dat door medeverdachte [medeverdachte 1] ( [medeverdachte 1] ) is gevraagd om samen een straatroof te plegen. Verdachte heeft verklaard dat [medeverdachte 1] hem vertelde dat hij via het Darkweb valse bankbiljetten te koop heeft aangeboden en dat een jongen (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer] ) deze wilde kopen. Ook heeft [medeverdachte 1] verdachte verteld dat het de bedoeling was om [slachtoffer] te ‘rippen’ van zijn geld. Verdachte heeft voorts verklaard dat [medeverdachte 1] hem vroeg om mee te helpen en hem een bedrag van € 100,00 als beloning heeft toegezegd. Verdachte heeft verklaard dat vooraf is besproken dat [slachtoffer] eerst zou worden getaserd en dat [slachtoffer] daarna zou worden ‘geript’. Verdachte heeft verklaard dat hij als zogenoemde ‘back-up’ mee zou gaan en dat hij [medeverdachte 1] zou kunnen helpen als er wat verkeerd zou gaan. Verdachte heeft verklaard dat hij wel had verwacht dat hij als ‘back-up’ misschien geweld zou moeten gebruiken om te zorgen dat [slachtoffer] kon worden beroofd. Verdachte heeft voorts verklaard dat hij tijdens het gebeuren zelf geen handelingen heeft verricht. Verdachte stond in de kring die de medeverdachten om [slachtoffer] hadden gemaakt. Verdachte heeft verklaard dat [medeverdachte 1] op een gegeven moment twee keer met een ploertendoder op het hoofd van [slachtoffer] sloeg, dat [slachtoffer] schreeuwde en dat iemand [slachtoffer] een klap gaf en dat [medeverdachte 2] de taser bij zich had en deze nog in de nek van [slachtoffer] heeft gezet. Toen [slachtoffer] wilde vluchten, is hij volgens verdachte gevallen en is verdachte met [medeverdachte 1] op [slachtoffer] afgerend, waarna het tasje met daarin het geldbedrag van de nek van [slachtoffer] is afgehaald. Verdachte heeft verklaard dat hij van tevoren de ploertendoder en de taser heeft gezien en wist dat deze wapens zouden worden meegenomen naar de afspraak met [slachtoffer] . Verdachte heeft voorts verklaard dat hij na afloop van [medeverdachte 1] , die de buit verdeelde, een bedrag van € 100,00 heeft gekregen. [3]
Op grond van vorenstaande bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat op 16 mei 2017 in Holten door meerdere personen met geweld de tas met inhoud van [slachtoffer] is gestolen.
- de rol van verdachte
De rechtbank ziet zich voorts gesteld voor de vraag of sprake is van het in vereniging plegen van het ten laste gelegde feit en met name of verdachte als medepleger kan worden gezien.
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezen verklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Ook indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn.
Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
De rechtbank stelt met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte op grond van de bewijsmiddelen vast dat verdachte door een van de medeverdachten op de hoogte is gebracht van het plan om [slachtoffer] te beroven, aanwezig is geweest bij de gemaakte afspraken om [slachtoffer] eerst te taseren en vervolgens het geld te pakken, heeft afgesproken dat hij een deel van de buit zou krijgen, samen met de medeverdachten naar de plaats delict is gegaan, is meegegaan in de afgesproken rol als ‘back-up’ en onderdeel heeft uitgemaakt van de kring die [slachtoffer] heeft omsingeld, naar [slachtoffer] is toegerend toen hij wilde vluchten en viel, als ook dat verdachte nadien daadwerkelijk een geldbedrag heeft ontvangen. Verdachte heeft zich, hoewel hij daartoe meermalen de mogelijkheid had, op geen enkel moment gedistantieerd van het gebeuren.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten is komen vast te staan. Hoewel verdachte ten tijde van het gebeuren geen daadwerkelijke geweldshandeling heeft verricht, is de bijdrage van verdachte aan het tenlastegelegde naar het oordeel van de rechtbank van zodanig gewicht dat deze kan worden aangemerkt als medeplegen. Daarmee acht de rechtbank het tenlastegelegde in vereniging plegen van het ten laste gelegde feit bewezen. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman hieromtrent.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat:
hij op 16 mei 2017 te Holten, gemeente Rijssen-Holten tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een schoudertas en een portemonnee en een geldbedrag van ongeveer 360 euro toebehorende aan [slachtoffer] , welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond dat verdachte en/of zijn mededader(s) nadat zijn mededader met die [slachtoffer] heeft afgesproken om aan die [slachtoffer] vals geld te verkopen:
- dreigend op die [slachtoffer] zijn afgelopen en
- die [slachtoffer] hebben gevraagd om het geld dat hij, [slachtoffer] , bij zich had aan zijn mededaders te geven en vervolgens (nadat zijn mededader het geld weer terug heeft gegeven aan die [slachtoffer] )
- die [slachtoffer] meermalen met een ploertendoder een klap op het hoofd hebben gegeven en - die [slachtoffer] meermalen tegen het hoofd hebben geslagen en
- een stroomstootwapen/taser tegen de nek van die [slachtoffer] hebben gedrukt en gehouden;
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 312 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert op:
het misdrijf: diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld of bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft oplegging gevorderd van een werkstraf van 150 uren, subsidiair 75 dagen vervangende jeugddetentie en oplegging van een voorwaardelijke jeugddetentie van twee maanden met een proeftijd van twee jaren.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman is het – in het geval het tot een veroordeling zou komen – eens met het voorstel van de officier van justitie, maar heeft verzocht gezien de toepassing van artikel 63 Sr de straf te matigen en te beperken tot een werkstraf van 150 uren waarvan 75 uren voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte wordt genoemd als lid van een groep die bij diverse instanties bekend staat als een criminele jeugdgroep, waarvan de leden strafbare feiten plegen. Verdachte heeft samen met drie medeverdachten, naar eigen zeggen zijn vrienden, op gewelddadige wijze op een speciaal daartoe uitgekozen afgelegen plek een jongen beroofd van zijn tas en portemonnee met een aanzienlijk geldbedrag. In een vooropgezet plan heeft een van de medeverdachten het slachtoffer op slinkse wijze op de gewenste plek gekregen door via het Darkweb voor een aanzienlijk bedrag valse bankbiljetten te koop aan te bieden. Na een afspraak voor de koop en de aankomst ter plaatse is de jongen omringd door de verdachten. Vervolgens is bij de jongen - nadat hij eerst door de groep is gerustgesteld – door een van de medeverdachten plotseling een taser in de nek gezet, is de jongen door een andere medeverdachte meermalen geslagen met een ploertendoder en heeft de jongen vuistslagen gekregen in zijn gezicht. Daarna is de jongen gevallen, is het tasje met de inhoud afgerukt en zijn de medeverdachten er vandoor gegaan, het slachtoffer bloedend achterlatend. Verdachte en zijn medeverdachten hebben met het plegen van deze beroving het slachtoffer grote angst aangejaagd, zoals ook blijkt uit de ter zitting namens het slachtoffer voorgedragen slachtofferverklaring. Met dergelijk handelen heeft verdachte getoond geen enkel respect te hebben voor andermans eigendommen. Bovendien heeft hij niet eerder dan ten tijde van de terechtzitting blijk gegeven van besef van de impact die zijn handelen op het slachtoffer heeft gehad. Feiten zoals de onderhavige zijn ernstige feiten, die schade veroorzaken en niet alleen bij de slachtoffers, maar ook bij de samenleving in het algemeen en gevoelens van onrust en onveiligheid teweeg brengen. Dit rekent de rechtbank verdachte zwaar aan.
Blijkens een uittreksel uit de Justitiële Documentatie van verdachte van 30 april 2018 is hij eerder wegens een reeks vermogensdelicten veroordeeld. De rechtbank heeft daarbij, op de voet van het bepaalde in artikel 63 Sr, rekening gehouden met deze eerdere veroordeling, te weten: het vonnis van de rechtbank te Zwolle van 22 juni 2017, waarbij verdachte is veroordeeld tot een leerstraf van 25 uren, een werkstraf van 95 uren en een voorwaardelijke jeugddetentie van 1 maand met als bijzondere voorwaarde toezicht door de jeugdreclassering.
De rechtbank heeft acht geslagen op de over verdachte opgemaakte rapportages.
Uit het psychologisch rapport van 22 mei 2017 van drs. D.W.M. Kragt, GZ-psycholoog volgt dat sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin dat er kan worden gesproken van een kwetsbare jongeman die sociaal-emotioneel fors beperkt is, egozwak en weinig eigenheid/identiteit bezit, wat verdachte beïnvloedbaar maakt. Hierbij overheerste het lustprincipe en wilde verdachte op een gemakkelijke manier aan geld komen. Het vermogen tot werkelijke voeling en empathie met de ander is onvoldoende ontwikkeld. Volgens de psycholoog is verdachte in staat het strafrechtelijk ontoelaatbare van zijn handelwijze in te zien en geeft hij te kennen zich schuldig te voelen, wat cognitief is en niet gevoelsmatig. Het recidiverisico wordt als beperkt ingeschat. De psycholoog acht hierbij van belang dat de duidelijke kaders die sinds de schorsing van de voorlopige hechtenis zijn aangeboden door ouders, school en jeugdreclassering belangrijk zijn voor verdachtes functioneren omdat hij zijn eigen grenzen onvoldoende kan bewaken en zichzelf onvoldoende kan aansturen. Met hulpverlening van Intermetzo wordt verdachte adequaat aangestuurd en luistert hij weer naar zijn ouders. De psycholoog acht behandeling nodig om verdachte meer egosterk te maken en adviseert de gedragsinterventie Tools4U en daarnaast praktische aansturing met duidelijke kaders vanuit school en ouders en een adequate daginvulling.
Uit het advies van de heer B. Dogger van de Raad voor de Kinderbescherming (de Raad) van 23 mei 2018 volgt dat het in het persoonlijkheidsonderzoek naar voren gekomen gegeven dat verdachte het liefst lastige dingen vermijdt, is terug te zien in het gedrag. Verdachte heeft de training Tools4U met goed gevolg afgerond.
Nu verdachte vooral uit is op eigen gewin en directe behoeftebevrediging acht de Raad het goed dat hij ervaart dat zijn gedrag ook gevolgen heeft voor hemzelf en dat hij die gevolgen niet kan vermijden. De Raad acht een onvoorwaardelijke werkstraf de beste reactie. Begeleiding van de jeugdreclassering wordt nodig geacht om een vinger aan de pols te houden, als ook om te helpen bij het vasthouden en blijven toepassen van de dingen die hij in de training Tools4U heeft geleerd. Een toezicht in de huidige strafzaak acht de Raad niet nodig nu er reeds een toezicht vanuit een eerdere veroordeling loopt.
De rechtbank houdt bij het bepalen van de straf voorts rekening met de jeugdige leeftijd van verdachte.
De rechtbank onderschrijft de noodzaak tot toezicht en behandeling zoals is gevolgd uit de deskundigenrapportages. Nu hierin in het kader van een eerdere veroordeling is voorzien door een reeds lopend toezicht door de jeugdreclassering, zal de rechtbank in onderhavige zaak niet opnieuw een dergelijk toezicht opleggen.
De rechtbank acht, alles afwegende, een werkstraf van 120 uren met aftrek van de in voorarrest doorgebracht tijd passend en geboden. Om verdachte er van te weerhouden in de toekomst nogmaals strafbare feiten te plegen legt de rechtbank tevens een voorwaardelijke jeugddetentie op van een maand met een proeftijd van twee jaren.

8.De schade van benadeelden

8.1
De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van
€ 3.648,27, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
- studie € 1.137,00;
- Armani tas € 120,00;
- vest Tommy Hilfiger € 139,95;
- zonnebril € 119,00;
- telefoonscherm € 120,00;
- geld € 360,00;
- reiskosten € 152,32.
Wegens immateriële schade wordt een bedrag van € 1.500,00 gevorderd.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de posten geld, tas, telefoonscherm, reiskosten en de immateriële schade moeten worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade. De posten studie, bril en vest moeten volgens de officier van justitie niet ontvankelijk worden verklaard wegens het ontbreken van causaal verband.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake is van eigen schuld in de zin van artikel 6:101 van het Burgerlijk Wetboek (BW) nu de benadeelde partij via het zogenoemde ‘Darkweb’ een koopovereenkomst poogde te sluiten voor de aanschaf van vals geld, wat de reden is geweest voor het ontstaan van deze setting. Dit maakt de vordering niet meer eenvoudig vast te stellen. Daarom moet de vordering niet ontvankelijk worden verklaard.
De raadsman heeft subsidiair aangevoerd dat de schadepost die ziet op het geldbedrag van € 360,00 kan worden toegewezen. De overige materiele schadeposten moeten volgens de raadsman niet ontvankelijk worden verklaard nu het geen rechtstreekse schade betreft en deze niet nader zijn onderbouwd. De raadsman heeft aangevoerd dat niet duidelijk is in hoeverre het tasje kapot is getrokken.
Ten aanzien van de immateriële schade heeft de raadsman betoogd dat deze niet is onderbouwd. De raadsman heeft gesteld dat het opgelopen lichamelijk letsel, te weten de snee, voor vergoeding in aanmerking komt, maar dat verdachte niet degene is geweest die het gat in het hoofd van de benadeelde heeft veroorzaakt. De raadsman verzoekt niet-ontvankelijk verklaring van de opgevoerde immateriële schade.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
De vordering heeft betrekking op het ten laste gelegde.
- eigen schuld
De verdediging heeft het standpunt ingenomen dat sprake is van eigen schuld, die aanleiding zou moeten zijn tot niet ontvankelijk verklaring van de gevorderde schade.
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
Uit de feitenvaststelling op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting, een en ander zoals hiervoor in het vonnis reeds uiteengezet, volgt naar het oordeel van de rechtbank dat geen sprake is van eigen schuld van de benadeelde partij zoals bedoeld in artikel 6:101 BW en biedt deze grond aldus geen aanleiding tot niet ontvankelijkheid van de vordering.
De rechtbank zal de opgevoerde schadeposten ieder afzonderlijk beoordelen.
- studie
De opgevoerde schadepost die ziet op kosten door studievertraging is onvoldoende komen vast te staan, omdat niet is vast te stellen in hoeverre er sprake is van rechtstreekse schade, nu de benadeelde partij voorafgaand aan het incident reeds bekend was met psychische klachten. De schadepost is gemotiveerd betwist. De opgevoerde schadepost is niet nader onderbouwd. De benadeelde partij zal om die reden voor dit deel niet-ontvankelijk worden verklaard. De benadeelde partij kan de vordering in zoverre slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
- Armani tas
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij. De opgevoerde schadepost Armani tas is betwist, doch onderbouwd. De rechtbank is hierbij van oordeel dat de opgevoerde schade wegens afschrijving moet worden gematigd. De rechtbank zal de schade naar billijkheid bepalen op een bedrag van € 100,00 en het gevorderde daarom toewijzen tot dit bedrag. De benadeelde partij zal voor het overige deel van deze post (€ 20,00) niet-ontvankelijk worden verklaard. De benadeelde partij kan de vordering in zoverre slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
- vest Tommy Hilfiger
Nu vrijspraak volgt voor het wegnemen van het vest en ook niet anderszins is komen vast te staan dat er een vest is beschadigd, is niet komen vast te staan dat verdachte door het bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan het vest van de benadeelde partij. De benadeelde partij zal om die reden voor dit deel niet-ontvankelijk worden verklaard. De benadeelde partij kan de vordering in zoverre slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
- zonnebril
Nu vrijspraak volgt voor het wegnemen van de zonnebril en ook niet anderszins is komen vast te staan dat er een zonnebril is beschadigd, is niet komen vast te staan dat verdachte door het bewezenverklaarde feit rechtstreeks deze schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij. De benadeelde partij zal om die reden voor dit deel niet-ontvankelijk worden verklaard. De benadeelde partij kan de vordering in zoverre slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
- telefoonscherm
Dat ten gevolge van de straatroof schade is ontstaan aan het scherm van de mobiele telefoon zoals in onderhavige vordering is opgevoerd volgt niet uit de aangifte van de benadeelde partij, noch uit andere stukken in onderhavig dossier. Daarom is niet komen vast te staan dat verdachte door het bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de telefoon van de benadeelde partij. De benadeelde partij zal om die reden voor dit deel niet-ontvankelijk worden verklaard. De benadeelde partij kan de vordering in zoverre slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
- geld
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij. De opgevoerde schadepost geld is betwist, maar voldoende onderbouwd en aannemelijk. De rechtbank zal het gevorderde daarom toewijzen tot een bedrag van € 360,00, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop het strafbare feit is gepleegd.
- reiskosten
Deze schadepost bestaat uit drie onderdelen:
-
autorit Amsterdam – Deventer voor verklaring(224km x € 0,28 = € 62,72)
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij. De opgevoerde schadepost is niet betwist. De rechtbank zal het gevorderde toewijzen tot een bedrag van € 62,72, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop het strafbare feit is gepleegd.
-
autorit Amsterdam naar politiebureau Rode Kruislaan(14km x € 0,28 = € 3,92)
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij. De opgevoerde schadepost is niet betwist. De rechtbank zal het gevorderde daarom toewijzen tot een bedrag van € 3,92, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop het strafbare feit is gepleegd.
-
autorit Amsterdam – Almelo voor proces(306km x € 0,28 = € 85,68)
De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij [slachtoffer] niet in persoon ter bijwoning van het proces op de terechtzitting is verschenen. Alleen de ouders van de benadeelde partij waren ter terechtzitting aanwezig. In dit geval is geen sprake van rechtstreekse schade, nu de reiskosten zijn gemaakt door de ouders en niet door de benadeelde partij zelf. Het strafrecht biedt onder omstandigheden de mogelijkheid voor schadevergoeding in geval van verplaatste schade. Echter ziet deze mogelijkheid slechts op een regeling voor schadevergoeding voor nabestaanden, zoals neergelegd in artikel 6:108 van het Burgerlijk Wetboek. Deze mogelijkheid geldt niet in onderhavige situatie. De benadeelde partij kan deze kosten, nu niet door hemzelf gemaakt, niet vorderen in de strafprocedure. De rechtbank zal het gevorderde daarom voor dit deel niet-ontvankelijk verklaren.
- immateriële schade
De als immaterieel opgevoerde schade is onvoldoende komen vast te staan, omdat deze niet nader is onderbouwd en niet is vast te stellen in hoeverre er sprake is van rechtstreekse schade, nu de benadeelde partij voorafgaand aan het incident reeds bekend was met psychische klachten. De immateriële schade is gemotiveerd betwist. De rechtbank overweegt dat een benadeelde onder meer recht heeft op vergoeding van schade, anders dan vermogensschade, als hij lichamelijk letsel heeft opgelopen. In dit geval ziet de rechtbank, gelet op de aard van de inbreuk (de onverwachte confrontatie met geweld) en alle omstandigheden van het geval aanleiding om de immateriële schade naar redelijkheid en billijkheid te bepalen op een bedrag van € 1.000,00, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop het strafbare feit is gepleegd.
De rechtbank zal de vordering tot zover toewijzen en voor het overige (€ 500,00) niet-ontvankelijk verklaren. De benadeelde partij kan de vordering in zoverre slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
Samenvatting
De rechtbank zal aldus - vorenstaande toegewezen schadeposten opgeteld - de vordering toewijzen tot een totaalbedrag van € 1.526,64. Het deel dat niet ontvankelijk is verklaard betreft een totaalbedrag van € 2.121,63.
8.5
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij heeft verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht (mede) aansprakelijk is voor de schade die door het feit is toegebracht.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77gg Sr.

10.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
het misdrijf: diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld of bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;

straf

- veroordeelt verdachte tot een
jeugddetentievoor de duur van
1 (een) maand;
- bepaalt dat deze jeugddetentie
in zijn geheel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien verdachte voor het einde van de
proeftijd van 2 (twee) jarende navolgende voorwaarde niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
120 (honderdtwintig) uren;
- beveelt, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende jeugddetentiezal worden toegepast voor de duur van
60 dagen;
- beveelt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de taakstraf in mindering wordt gebracht, waarbij als maatstaf geldt dat voor de eerste 60 in verzekering of voorlopige hechtenis doorgebrachte dagen, twee uren en voor de resterende dagen één uur per dag aftrek plaatsvindt;
schadevergoeding
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van een bedrag van € 1.526,64 (te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 mei 2017) voor zover dit bedrag niet door een mededader zal zijn voldaan;
- veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van het bewezenverklaarde feit tot
betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 1.526,64,te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 mei 2017 ten behoeve van de benadeelde, met bevel, voor het geval dat volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat vervangende jeugddetentie voor de duur van 1 dag zal worden toegepast, (een en ander voor zover dit bedrag niet door een mededader zal zijn voldaan). Tenuitvoerlegging van de vervangende jeugddetentie laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- bepaalt dat de benadeelde partij: [slachtoffer] , voor het overige deel (€ 2.121,63) niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
opheffing bevel voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.J.M. Bos, voorzitter, tevens kinderrechter,
mr. M.H. van der Lecq en mr. A. Flos, (kinder)rechters, in tegenwoordigheid van
D.A.C. Brockötter, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 14 juni 2018.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de regiopolitie Oost-Nederland met nummer [nummer]. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] van 22 mei 2017, pagina 166 – 167.
3.Het proces-verbaal van de terechtzitting van 31 mei 2018, voor zover inhoudende de verklaring van verdachte.