ECLI:NL:RBOVE:2018:2104

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
14 juni 2018
Publicatiedatum
19 juni 2018
Zaaknummer
08/710060-17 en 08/710000-18 (t.t.z. gevoegd) (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een 19-jarige man voor gewelddadige beroving en bezit van verboden wapens

De rechtbank Overijssel heeft op 14 juni 2018 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 19-jarige man uit Holten, die werd beschuldigd van een gewelddadige beroving en het bezit van verboden wapens. De man werd veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden, met een proeftijd van drie jaar, en een taakstraf van 120 uur. Daarnaast werd hem opgelegd om een schadevergoeding te betalen aan het slachtoffer. De zaak kwam voort uit een incident op 16 mei 2017, waarbij de verdachte samen met anderen een straatroof pleegde. Het slachtoffer werd bedreigd met geweld en er werd een tas en geld van hem afgenomen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte schuldig was aan de tenlastegelegde feiten, waarbij de bekennende verklaring van de verdachte en de aangifte van het slachtoffer als belangrijke bewijsmiddelen werden beschouwd. De rechtbank hield rekening met de jeugdige leeftijd van de verdachte, maar oordeelde dat de ernst van de feiten geen aanleiding gaf om het jeugdstrafrecht toe te passen. De rechtbank legde een werkstraf op en een voorwaardelijke gevangenisstraf, waarbij de verdachte in de toekomst moet voorkomen dat hij opnieuw strafbare feiten pleegt. De benadeelde partij, het slachtoffer, heeft een schadevergoeding van € 1.526,64 toegewezen gekregen, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de datum van het strafbare feit.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer 08/710060-17 en 08/710000-18 (t.t.z. gevoegd) (P)
Datum vonnis: 14 juni 2018
Vonnis op tegenspraak in de zaken van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1998 in [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 31 mei 2018.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M. Weimar en van hetgeen door verdachte en de raadsvrouw mr. J.O.A.N. de Vries, advocaat te Utrecht, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte in de zaak met parketnummer 08-710060-17 samen met anderen een straatroof heeft gepleegd en in de zaak met parketnummer 08-710000-18 verboden wapens voorhanden heeft gehad.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
08/710060-17
hij op of omstreeks 16 mei 2017 te Holten, gemeente Rijssen-Holten, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft/hebben weggenomen een (schouder)tas en/of een portemonnee en/of een geldbedrag van ongeveer 360 euro en/of een zonnebril en/of oordopjes en/of een vest, in elk geval enig(e) goed(eren), geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededaders hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond dat verdachte en/of zijn mededader(s) (nadat verdachte en/of zijn mededader(s) met die [slachtoffer] heeft/hebben afgesproken om aan die [slachtoffer] (vals) geld te verkopen): - (dreigend) op die [slachtoffer] is/zijn afgelopen en/of - die [slachtoffer] heeft/hebben gevraagd om het geld wat hij, [slachtoffer] , bij zich had
aan de verdachte en/of zijn mededader(s) te geven en/of (vervolgens) (nadat verdachte en/of zijn mededader(s) het geld weer terug heeft/hebben gegeven aan die [slachtoffer] ) - die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal (met een ploertendoder) een klap op het hoofd, althans het lichaam heeft/hebben gegeven en/of - die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal in/op/tegen het gezicht/hoofd, althans tegen het lichaam heeft/hebben geslagen en/of geschopt en/of getrapt en/of - een stroomstootwapen/taser, althans een daarop gelijkend voorwerp, aan die [slachtoffer] heeft/hebben getoond en/of voorgehouden en/of tegen de nek, althans het lichaam van die [slachtoffer] heeft/hebben gedrukt en/of gehouden;
08/710000-18
hij op of omstreeks 12 april 2017 te Holten, gemeente Rijssen-Holten, een of
meerdere wapen(s), van categorie I, onder 3°, te weten een boksbeugel en/of
een ploertendoder voorhanden heeft gehad.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
parketnummer 08/710060-17
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat op grond van de verklaring van verdachte en de aangifte het onder 08/710060-17 ten laste gelegde is bewezen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft het standpunt ingenomen dat het onder 08/710060-17 ten laste gelegde is bewezen. De raadsvrouw heeft voorts opgemerkt dat geen bewijs aanwezig is voor het wegnemen van de zonnebril, oordopjes en het vest. Ten aanzien van het weggenomen bedrag heeft de raadsvrouw opgemerkt dat vlak na de overval wordt gesproken over een geldbedrag van € 200,- en pas later over een geldbedrag van € 360,-. De raadsvrouw heeft voorts opgemerkt dat het slaan en schoppen niet kan worden bewezen.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het onder 08/710060-17 ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen. [1]
1. Het proces-verbaal van de terechtzitting van 31 mei 2018, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte als bedoeld in artikel 359 lid 3 laatste volzin Sv;
2. Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] van 22 mei 2017, pagina 166 – 168 (dossiernummer 2017221747).
De rechtbank overweegt ten aanzien van de door de verdediging aangehaalde punten het volgende.
- het geldbedrag
Aangever [slachtoffer] heeft verklaard dat hij € 360,- zou betalen voor 55 valse briefjes van 50 euro en dat hij dit bedrag van € 360,- ten tijde van het gebeuren bij zich droeg. [2]
Medeverdachte [medeverdachte 1] (de broer van verdachte) heeft tegenover de politie verklaard dat er € 300,- tot € 400,- zat in de tas die is gepakt en meegenomen, dat verdachte en [medeverdachte 1] ieder € 100,- hebben gekregen en dat medeverdachte [roepnaam medeverdachte 2] het geld dat overbleef heeft meegenomen. [3]
Medeverdachte [medeverdachte 2] (roepnaam [roepnaam medeverdachte 2] ) heeft tegenover de politie verklaard dat hij het buitgemaakte geldbedrag heeft verdeeld, waarbij hij aan [medeverdachte 1] en verdachte ieder € 100,- heeft gegeven en dat hijzelf de rest ongeveer € 150,- heeft gehouden. [4]
Op basis van vorenstaande staat voor de rechtbank vast en is bewezen dat sprake is van een ontvreemd geldbedrag van € 360,-. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouw hieromtrent.
- zonnebril, oordopjes en vest
De rechtbank acht op basis van onderhavig dossier het wegnemen van de zonnebril, de oordopjes en een vest niet bewezen, zodat zij verdachte van dit deel van de tenlastelegging zal vrijspreken.
- slaan en schoppen
Aangever [slachtoffer] heeft verklaard dat hij, nadat hij twee klappen van een ploertendoder heeft gehad, meermalen tegen zijn hoofd is geslagen. [5]
Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft tegenover de politie verklaard dat medeverdachte [medeverdachte 1] het slachtoffer heeft geslagen. [6]
De rechtbank acht op basis van het vorenstaande het slaan tegen het gezicht/hoofd dan wel het lichaam van [slachtoffer] bewezen. Voor het schoppen bevat het dossier geen bewijsmiddelen. De rechtbank zal verdachte van dit deel dan ook vrijspreken.
4.2
parketnummer 08/710000-18
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 08/710000-18 ten laste gelegde is bewezen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft het standpunt ingenomen dat het onder 08/710000-18 ten laste gelegde is bewezen.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het onder 08/710000-18 ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin Sv, zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen. [7]
1. Het proces-verbaal van de terechtzitting van 31 mei 2018, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte als bedoeld in artikel 359 lid 3 laatste volzin Sv;
2. Het proces-verbaal van onderzoek wapen, pagina 7. (dossiernummer 2017167266)
4.3
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat:
08/710060-17
hij op 16 mei 2017 te Holten, gemeente Rijssen-Holten tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een schoudertas en een portemonnee en een geldbedrag van ongeveer 360 euro toebehorende aan [slachtoffer] , welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond dat verdachte en/of zijn mededader(s) nadat zijn mededader met die [slachtoffer] heeft afgesproken om aan die [slachtoffer] vals geld te verkopen:
- dreigend op die [slachtoffer] zijn afgelopen en
- die [slachtoffer] hebben gevraagd om het geld dat hij, [slachtoffer] , bij zich had aan zijn mededaders te geven en vervolgens (nadat zijn mededader het geld weer terug heeft gegeven aan die [slachtoffer] )
- die [slachtoffer] meermalen met een ploertendoder een klap op het hoofd hebben gegeven en - die [slachtoffer] meermalen tegen het hoofd hebben geslagen en
- een stroomstootwapen/taser tegen de nek van die [slachtoffer] hebben gedrukt en gehouden;
08/710000-18
hij op 12 april 2017 te Holten, gemeente Rijssen-Holten wapens, van categorie I, onder 3°, te weten een boksbeugel en een ploertendoder voorhanden heeft gehad.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte onder 08/710060-17 en 08/710000-18 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezen verklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 312 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) en artikel 55 van de Wet wapens en munitie (Wwm). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
08/710060-17
het misdrijf: diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld of bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
08/710000-18
het misdrijf: handelen in strijd met artikel 26 lid 1 van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat verdachte richting zelfstandigheid gaat en dat zij twijfelt of de zaak dan nog moet worden afgedaan binnen het jeugdstrafrecht. Toch heeft de officier van justitie aangesloten bij hetgeen de reclassering heeft geadviseerd in het rapport van 20 december 2017 waarin is geopteerd voor het toepassen van jeugdstrafrecht.
De officier van justitie heeft oplegging gevorderd van een werkstraf van 200 uren, subsidiair 100 dagen vervangende jeugddetentie en oplegging van een voorwaardelijke jeugddetentie van drie maanden met een proeftijd van twee jaren.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat indicaties aanwezig zijn voor de toepassing van het jeugdstrafrecht en verzoekt dit dan ook toe te passen in onderhavige zaak. Voorts verzoekt de raadsvrouw de op te leggen straf te beperken tot een werkstraf van 120 uren en een voorwaardelijke jeugddetentie van 1 maand.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte wordt genoemd als lid van een groep die bij diverse instanties bekend staat als een criminele jeugdgroep, waarvan de leden strafbare feiten plegen. Verdachte heeft samen met drie medeverdachten, naar eigen zeggen zijn vrienden, op gewelddadige wijze op een speciaal daartoe uitgekozen afgelegen plek een jongen beroofd van zijn tas en portemonnee met een aanzienlijk geldbedrag. In een vooropgezet plan heeft een van de medeverdachten het slachtoffer op slinkse wijze op de gewenste plek gekregen door via het Darkweb voor een aanzienlijk bedrag valse bankbiljetten te koop aan te bieden. Na een afspraak voor de koop en de aankomst ter plaatse is de jongen omringd door de verdachten. Vervolgens heeft verdachte - nadat de jongen eerst door de groep is gerustgesteld – plotseling een taser bij de jongen in de nek gezet, is de jongen door een medeverdachte meermalen geslagen met een ploertendoder en heeft de jongen vuistslagen gekregen in zijn gezicht. Daarna is de jongen gevallen, is het tasje met de inhoud afgerukt en zijn de medeverdachten er vandoor gegaan, het slachtoffer bloedend achterlatend. Verdachte en zijn medeverdachten hebben met het plegen van deze beroving het slachtoffer grote angst aangejaagd, zoals ook blijkt uit de ter zitting namens het slachtoffer voorgedragen slachtofferverklaring. Met dergelijk handelen heeft verdachte getoond geen enkel respect te hebben voor andermans eigendommen. Bovendien heeft hij er geen blijk van gegeven op enig moment stil te hebben gestaan bij de impact die zijn handelen op het slachtoffer zou hebben en ook heeft gehad. Feiten zoals de onderhavige zijn ernstige feiten, die schade veroorzaken en niet alleen bij de slachtoffers, maar ook bij de samenleving in het algemeen en gevoelens van onrust en onveiligheid teweeg brengen. Dit rekent de rechtbank verdachte zwaar aan.
Daarnaast heeft verdachte verboden wapens voorhanden gehad, te weten een boksbeugel en een ploertendoder. Verdachte heeft bijgedragen aan een potentiële gevaarlijke situatie door ongecontroleerd bezit van dergelijke wapens in onze samenleving. Ook dit rekent de rechtbank verdachte aan.
Blijkens een uittreksel uit de Justitiële Documentatie van verdachte is hij eerder wegens een Opiumwetdelict veroordeeld. Dit weegt de rechtbank in het nadeel van verdachte mee.
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of op verdachte het jeugd- of het volwassenen- strafrecht dient te worden toegepast. De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
Verdachte was ten tijde van het plegen van de bewezen verklaarde feiten 18 dan wel 19 jaar oud. In beginsel wordt ten aanzien van een dader met die leeftijd het volwassenenstrafrecht toegepast. Artikel 77c Sr voorziet in de mogelijkheid het jeugdstrafrecht toe te passen indien de rechter daartoe grond vindt in de persoonlijkheid van de dader of de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan. In onderhavige zaak ziet de rechtbank door de ernst van de feiten en in de persoonlijkheid van verdachte geen aanleiding tot toepassing van het sanctiestelsel voor jeugdigen. De rechtbank heeft in dit kader acht geslagen op de over verdachte opgemaakte rapporten. Ten behoeve van de voorgeleiding is door de reclassering van het Leger des Heils over verdachte een rapport opgemaakt, waarin de rapporteur heeft gesteld dat gezien de jeugdige leeftijd en mogelijke cognitieve beperking de behandeling van de zaak middels het jeugdstrafrecht passend lijkt. Een aangevraagde psychologische rapportage en reclasseringsrapport zijn niet van de grond gekomen nu verdachte niet op de hiertoe gemaakte afspraken is verschenen. Uit een in het kader van de schorsing door de jeugdbescherming Overijssel opgemaakt plan van aanpak volgt dat de kans op recidive gering lijkt en dat verdachte toekomstgericht bezig is. Volgens de reclassering lijkt sprake van een losmakingsproces van ouders en bestaat de wens om zelfstandig te wonen. Verdachte heeft een baan waarin hij plezier heeft en hij is op eigen initiatief minder gaan blowen. De rechtbank acht, op grond van het verhandelde ter zitting, onderhavig dossier, voornoemd reclasseringsadvies en plan van aanpak, in deze zaak met deze verdachte het jeugdstrafrecht niet passend en zal geen toepassing geven aan artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht en recht doen overeenkomstig de bepalingen zoals deze te gelden hebben in het volwassenenstrafrecht.
De rechtbank houdt bij het bepalen van de straf - ondanks hetgeen hiervoor is overwogen - rekening met de jeugdige leeftijd van verdachte.
De rechtbank acht, alles afwegende, een werkstraf van 120 uren met aftrek van de in voorarrest doorgebracht tijd passend en geboden. Om verdachte er van te weerhouden in de toekomst nogmaals strafbare feiten te plegen legt de rechtbank tevens een voorwaardelijke gevangenisstraf op van twee maanden met een proeftijd van drie jaren.

8.De schade van benadeelden

8.1
De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van
€ 3.648,27, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
- studie € 1.137,00;
- Armani tas € 120,00;
- vest Tommy Hilfiger € 139,95;
- zonnebril € 119,00;
- telefoonscherm € 120,00;
- geld € 360,00;
- reiskosten € 152,32.
Wegens immateriële schade wordt een bedrag van € 1.500,00 gevorderd.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de posten geld, telefoonscherm, reiskosten en de immateriële schade moeten worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade. De posten studie, bril en vest moeten volgens de officier van justitie niet ontvankelijk worden verklaard wegens het ontbreken van causaal verband.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gesteld dat de post vest niet ontvankelijk moet worden verklaard nu het slachtoffer wisselend heeft verklaard over de waarde van het vest en nu volgens verdachte het slachtoffer niet een dergelijk vest droeg tijdens de straatroof. Voorts heeft de raadsvrouw gesteld dat de posten zonnebril en reparatie telefoon niet-ontvankelijk moet worden verklaard, nu deze posten onvoldoende zijn onderbouwd. De raadsvrouw heeft verzocht de post tas niet ontvankelijk te verklaren, aangezien in de aangifte wordt gesproken over een bedrag van € 100,-- en nu € 120,-- wordt gevorderd.
De raadsvrouw heeft gesteld dat de studiekosten geen rechtstreekse schade betreft, nu niet kan worden vastgesteld dat de studievertraging het gevolg is van de straatroof of van de depressie waar het slachtoffer reeds voordien mee bekend was en het causaal verband aldus ontbreekt.
De raadsvrouw heeft verzocht de post geld te beperken nu het mogelijk is dat het slachtoffer een kleiner geldbedrag bij zich droeg dan de opgevoerde € 360,00.
De raadsvrouw heeft gesteld dat de reiskosten die zien op de komst naar de zitting niet kunnen worden toegewezen, nu het slachtoffer er niet is en de kosten voor de ouders die wel aanwezig zijn in dit kader niet kunnen worden toegewezen.
Ten aanzien van de immateriële schade heeft de raadsvrouw opgemerkt dat het slachtoffer in de vordering een lichte brandwond in de nek heeft opgevoerd terwijl hierover niet is gesproken bij de politie. Uit de verklaring van de moeder van het slachtoffer volgt dat het slachtoffer voor het voorval reeds bekend was met depressie en de verklaringen van de moeder van het slachtoffer en het slachtoffer zelf lopen uiteen. Om deze redenen verzoekt de raadsvrouw tot matiging van de immateriële schade tot een bedrag van € 400,00.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
De vordering heeft betrekking op het onder 08/710060-17 ten laste gelegde. De rechtbank zal de opgevoerde schadeposten ieder afzonderlijk beoordelen.
- studie
De opgevoerde schadepost die ziet op kosten door studievertraging is onvoldoende komen vast te staan, omdat niet is vast te stellen in hoeverre er sprake is van rechtstreekse schade, nu de benadeelde partij voorafgaand aan het incident reeds bekend was met psychische klachten. De schadepost is gemotiveerd betwist. De opgevoerde schadepost is niet nader onderbouwd. De benadeelde partij zal om die reden voor dit deel niet-ontvankelijk worden verklaard. De benadeelde partij kan de vordering in zoverre slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
- Armani tas
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij. De opgevoerde schadepost Armani tas is betwist, doch onderbouwd. De rechtbank is hierbij van oordeel dat de opgevoerde schade wegens afschrijving moet worden gematigd. De rechtbank zal de schade naar billijkheid bepalen op een bedrag van € 100,00 en het gevorderde daarom toewijzen tot dit bedrag. De benadeelde partij zal voor het overige deel van deze post (€ 20,00) niet-ontvankelijk worden verklaard. De benadeelde partij kan de vordering in zoverre slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
- vest Tommy Hilfiger
Nu vrijspraak volgt voor het wegnemen van het vest en ook niet anderszins is komen vast te staan dat er een vest is beschadigd, is niet komen vast te staan dat verdachte door het bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan het vest van de benadeelde partij. De benadeelde partij zal om die reden voor dit deel niet-ontvankelijk worden verklaard. De benadeelde partij kan de vordering in zoverre slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
- zonnebril
Nu vrijspraak volgt voor het wegnemen van de zonnebril en ook niet anderszins is komen vast te staan dat er een zonnebril is beschadigd, is niet komen vast te staan dat verdachte door het bewezenverklaarde feit rechtstreeks deze schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij. De benadeelde partij zal om die reden voor dit deel niet-ontvankelijk worden verklaard. De benadeelde partij kan de vordering in zoverre slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
- telefoonscherm
Dat ten gevolge van de straatroof schade is ontstaan aan het scherm van de mobiele telefoon zoals in onderhavige vordering is opgevoerd volgt niet uit de aangifte van de benadeelde partij, noch uit andere stukken in onderhavig dossier. Daarom is niet komen vast te staan dat verdachte door het bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de telefoon van de benadeelde partij. De benadeelde partij zal om die reden voor dit deel niet-ontvankelijk worden verklaard. De benadeelde partij kan de vordering in zoverre slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
- geld
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij. De opgevoerde schadepost geld is betwist, maar voldoende onderbouwd en aannemelijk. De rechtbank zal het gevorderde daarom toewijzen tot een bedrag van € 360,00, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop het strafbare feit is gepleegd.
- reiskosten
Deze schadepost bestaat uit drie onderdelen:
-
autorit Amsterdam – Deventer voor verklaring(224km x € 0,28 = € 62,72)
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij. De opgevoerde schadepost is niet betwist. De rechtbank zal het gevorderde toewijzen tot een bedrag van € 62,72, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop het strafbare feit is gepleegd.
-
autorit Amsterdam naar politiebureau Rode Kruislaan(14km x € 0,28 = € 3,92)
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij. De opgevoerde schadepost is niet betwist. De rechtbank zal het gevorderde daarom toewijzen tot een bedrag van € 3,92, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop het strafbare feit is gepleegd.
-
autorit Amsterdam – Almelo voor proces(306km x € 0,28 = € 85,68)
De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij [slachtoffer] niet in persoon ter bijwoning van het proces op de terechtzitting is verschenen. Alleen de ouders van de benadeelde partij waren ter terechtzitting aanwezig. In dit geval is geen sprake van rechtstreekse schade, nu de reiskosten zijn gemaakt door de ouders en niet door de benadeelde partij zelf. Het strafrecht biedt onder omstandigheden de mogelijkheid voor schadevergoeding in geval van verplaatste schade. Echter ziet deze mogelijkheid slechts op een regeling voor schadevergoeding voor nabestaanden, zoals neergelegd in artikel 6:108 van het Burgerlijk Wetboek. Deze mogelijkheid geldt niet in onderhavige situatie. De benadeelde partij kan deze kosten, nu niet door hemzelf gemaakt, niet vorderen in de strafprocedure. De rechtbank zal het gevorderde daarom voor dit deel niet-ontvankelijk verklaren.
- immateriële schade
De als immaterieel opgevoerde schade is onvoldoende komen vast te staan, omdat deze niet nader is onderbouwd en niet is vast te stellen in hoeverre er sprake is van rechtstreekse schade, nu de benadeelde partij voorafgaand aan het incident reeds bekend was met psychische klachten. De immateriële schade is gemotiveerd betwist. De rechtbank overweegt dat een benadeelde onder meer recht heeft op vergoeding van schade, anders dan vermogensschade, als hij lichamelijk letsel heeft opgelopen. In dit geval ziet de rechtbank, gelet op de aard van de inbreuk (de onverwachte confrontatie met geweld) en alle omstandigheden van het geval aanleiding om de immateriële schade naar redelijkheid en billijkheid te bepalen op een bedrag van € 1.000,00, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop het strafbare feit is gepleegd.
De rechtbank zal de vordering tot zover toewijzen en voor het overige (€ 500,00) niet-ontvankelijk verklaren. De benadeelde partij kan de vordering in zoverre slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
Samenvatting
De rechtbank zal aldus - vorenstaande toegewezen schadeposten opgeteld - de vordering toewijzen tot een totaalbedrag van € 1.526,64. Het deel dat niet ontvankelijk is verklaard betreft een totaalbedrag van € 2.121,63.
8.5
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij heeft verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht (mede) aansprakelijk is voor de schade die door het feit onder 08/710060-17 is toegebracht.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57 Sr.

10.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 08/710060-17 en 08/710000-18 tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 08/710060-17 en 08/710000-18 meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
08/710060-17het misdrijf: diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld of bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
08/710000-18het misdrijf: handelen in strijd met artikel 26 lid 1 van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd.
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 08/710060-17 en 08/710000-18 bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden;
- bepaalt dat deze gevangenisstraf
in zijn geheel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien verdachte voor het einde van de
proeftijd van 3 (drie) jarende navolgende voorwaarde niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
120 (honderdtwintig) uren;
- beveelt, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
60 dagen;
- beveelt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de taakstraf in mindering wordt gebracht, waarbij als maatstaf geldt dat voor de eerste 60 in verzekering of voorlopige hechtenis doorgebrachte dagen, twee uren en voor de resterende dagen één uur per dag aftrek plaatsvindt;
schadevergoeding
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van een bedrag van € 1.526,64 (te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 mei 2017) voor zover dit bedrag niet door een mededader zal zijn voldaan;
- veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van het bewezenverklaarde feit tot
betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 1.526,64,te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 mei 2017 ten behoeve van de benadeelde, met bevel, voor het geval dat volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat vervangende hechtenis voor de duur van 25 dagen zal worden toegepast, (een en ander voor zover dit bedrag niet door een mededader zal zijn voldaan). Tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- bepaalt dat de benadeelde partij: [slachtoffer] , voor het overige deel (€ 2.121,63) niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
opheffing bevel voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.J.M. Bos, voorzitter, mr. M.H. van der Lecq en
mr. A. Flos, rechters, in tegenwoordigheid van D. Brockötter, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 14 juni 2018.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de regiopolitie Oost-Nederland met nummer 2017221747. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , van 22 mei 2017, pagina 166 – 167.
3.Het proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 1] van 18 december 2017, pagina 69.
4.Het proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 2] van 8 januari 2018, pagina 49.
5.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , van 22 mei 2017, pagina 168.
6.Het proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 2] van 8 januari 2018, pagina 48.
7.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de regiopolitie Oost-Nederland met nummer 2017167266. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.