ECLI:NL:RBOVE:2018:2039

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
15 juni 2018
Publicatiedatum
15 juni 2018
Zaaknummer
08/770231-17 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot tbs met dwangverpleging voor zware mishandeling van echtgenote

Op 15 juni 2018 heeft de Rechtbank Overijssel een 37-jarige man uit Enschede veroordeeld tot terbeschikkingstelling (tbs) met dwangverpleging wegens zware mishandeling van zijn vrouw. De man, die al onder een eerdere tbs-maatregel stond, heeft zijn vrouw op 25 juli 2017 in hun woning ernstig mishandeld door haar met blote voet in het gezicht te trappen. Dit gebeurde terwijl zij op de bank zat en hun jonge zoontje getuige was van de mishandeling. De rechtbank oordeelde dat de man zich schuldig heeft gemaakt aan zware mishandeling, maar sprak hem vrij van de poging tot doodslag, omdat niet bewezen kon worden dat zijn handelen dodelijk letsel had kunnen veroorzaken. De rechtbank baseerde haar oordeel op verschillende bewijsmiddelen, waaronder aangiftes en medische rapporten. De officier van justitie had een gevangenisstraf en opnieuw een tbs-maatregel geëist, en de rechtbank volgde dit advies. De man moet ook een schadevergoeding van ongeveer 8.800 euro aan zijn vrouw betalen voor de geleden schade. De rechtbank benadrukte de ernst van het feit en het recidiverisico, en oordeelde dat een langdurige behandeling noodzakelijk is om de kans op herhaling te verkleinen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08/770231-17 (P)
Datum vonnis: 15 juni 2018
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1981 in [geboorteplaats] ,
wonende in [woonplaats] ,
nu verblijvende bij de Pompestichting Nijmegen aan de Weg Door Jonkerbos 55 te Nijmegen.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 9 januari 2018 en 1 juni 2018.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A.C. Waterman en van hetgeen door verdachte en de raadsvrouw mr. M. Hoekzema, advocaat te Utrecht, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
primair:geprobeerd heeft om zijn vrouw [slachtoffer] van het leven te beroven, of
subsidiair:[slachtoffer] zwaar heeft mishandeld, of
meer subsidiair:geprobeerd heeft om [slachtoffer] zwaar te mishandelen.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij op of omstreeks 25 juli 2017 in de gemeente Enschede
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
zijn, verdachtes, vrouw [slachtoffer]
opzettelijk van het leven te beroven,
- ( met kracht) bij de keel en/of de hals heeft vastgegrepen en/of vastgepakt
en/of vastgehouden en/of dichtgedrukt gehouden terwijl die [slachtoffer] met
de rug op/tegen de trap lag en/of
- ( vervolgens) (met kracht) met blote voet in het gezicht getrapt en/of
geschopt, terwijl die [slachtoffer] in de hoek van de hoekbank zat,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou
kunnen volgen, SUBSIDIAIR, terzake dat
hij op of omstreeks 25 juli 2017 in de gemeente Enschede
aan [slachtoffer]
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel, te weten een verbrijzelde neus en/of verbrijzelde
oogkassen en/of gebroken jukbeenderen en/of voorhoofdholte
heeft toegebracht. door die [slachtoffer]
- ( met kracht) bi j de keel en/of de hals vast te pakken en/of vast te grijpen
en/of vast te honden en/of dichtgedrukt te honden, terwijl die [slachtoffer]
met de rug op/tegen de trap lag en/of
(vervolgens) (met kracht) met blote voet in het gezicht te trappen en/of te
schoppen getrapt terwijl die [slachtoffer] in de hoek van de hoekbank zat;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou
kunnen volgen, MEER SUBSIDIA1R, terzake dat
hij op of omstreeks 25 juli 2017 in de gemeente Enschede
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [slachtoffer]
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
- ( met kracht) bij de keel en/of de hals heeft vastgegrepen en/of vastgepakt
en/of vastgehouden en/of dichtgedrukt gehouden terwijl die [slachtoffer] met
de rug op/tegen de trap lag en/of
- ( vervolgens) (met kracht) met blote voet in het gezicht getrapt en/of
geschopt, terwijl die [slachtoffer] in de hoek van de hoekbank zat, terwijl de
uitvering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
Het standpunt van de officier van justitie is dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair tenlastegelegde. De officier van justitie vindt dat wel wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het subsidiair tenlastegelegde feit.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw stelt dat verdachte niet de intentie had om zijn vrouw te doden, zodat hij van het primair tenlastegelegde moet worden vrijgesproken. De verdediging voert geen verweer ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde.
4.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
De rechtbank komt met de officier van justitie en de raadsvrouw tot de conclusie dat uit de bewijsmiddelen onvoldoende volgt dat het schoppen van verdachte mogelijk dodelijk letsel bij het slachtoffer had kunnen veroorzaken, zodat verdachte wordt vrijgesproken van de primair tenlastegelegde poging tot doodslag. Wel volgt uit de hierna genoemde bewijsmiddelen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan zware mishandeling (het subsidiair tenlastegelegde). De rechtbank zal - nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
het proces-verbaal aangifte van [slachtoffer] d.d. 26 juli 2017 (pagina’s 022 tot en met 027);
de op 25 juli 2017 door de forensische arts i.o. drs. H.W.D. Uijthof over [slachtoffer] opgestelde medische informatie;
het proces-verbaal van de terechtzitting van 1 juni 2018, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van de verdachte als bedoeld in art. 359, derde lid, laatste volzin, Sv.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat:
hij op 25 juli 2017 in de gemeente Enschede aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een verbrijzelde neus, oogkassen en voorhoofdholte, heeft toegebracht, door die [slachtoffer] met kracht met blote voet in het gezicht te trappen, terwijl die [slachtoffer] in de hoek van de hoekbank zat.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte subsidiair meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 302 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
subsidiair
het misdrijf: zware mishandeling.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest van 58 dagen met aftrek van het voorarrest en dat aan verdachte opnieuw een TBS-maatregel met dwangverpleging wordt opgelegd. Het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel is een TBS-waardig feit. Verdachte heeft na een impulsieve woede-uitbarsting hard geschopt tegen het hoofd van zijn vrouw, terwijl zij geen kant uit kon. Kennelijk hebben de behandelingen die hij eerder heeft gekregen in het kader van een TBS-maatregel geen vruchten afgeworpen. De officier van justitie stelt dat het opnieuw opleggen van een TBS-maatregel voor dit feit mogelijk is en meerwaarde heeft. Op grond van artikel 38l Sr vervalt de eerder aan verdachte opgelegde TBS. Het is daarmee mogelijk de behandeling van verdachte te richten op dit feit, in plaats van dat het als een incident wordt betrokken bij de behandeling in het kader van de al bestaande TBS-maatregel. De maatregel vangt ook opnieuw aan, waardoor de grenzen van de proportionaliteit en subsidiariteit minder snel zijn bereikt.
De officier van justitie meent dat sprake moet zijn van een ongemaximeerde TBS-maatregel. Daarbij wijst zij op de ernst van het feit en op de omstandigheid dat sprake is van een recidiverisico gelet ook op de inhoud van het psychiatrisch rapport van 4 november 2017 en het psychologisch rapport van 3 oktober 2017. Verdachte is in het verleden ook veroordeeld voor geweldsdelicten, zoals blijkt uit het uittreksel uit de justitiële documentatie van verdachte. De officier van justitie houdt daarbij tevens rekening met de in die rapporten geconstateerde verminderde toerekeningsvatbaarheid.
7.2
Het standpunt van de verdediging
Volgens de raadsvrouw moet er rekening worden gehouden met de omstandigheid dat er op dit moment sprake is van een onherroepelijke TBS-maatregel, wat betekent dat verdachte gedurende enkele jaren behandeld zal worden. Het is daarom niet zinvol opnieuw een TBS-maatregel op te leggen. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal zijn doel voorbij schieten. Dat geldt eveneens voor een voorwaardelijke straf nu deze pas over enige jaren aan de orde zal zijn. Daarom kan worden volstaan met een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren is gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
- ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is gepleegd
Verdachte verbleef tot 23 juni 2017 in het kader van een TBS-maatregel in de Piet Roorda kliniek. Vanaf die datum ging hij bij het slachtoffer en hun zoontje wonen. Kort nadat verdachte de kliniek had verlaten is hij wederom alcohol en drugs gaan gebruiken. Daardoor ontstonden spanningen tussen verdachte en het slachtoffer. Op 25 juli 2017, ongeveer een maand na het verlaten van de kliniek, heeft verdachte zijn vrouw ernstig mishandeld door haar, terwijl zij op de bank zat, zodanig hard tegen haar hoofd te schoppen, dat zij daardoor diverse fracturen (in totaal 11) op verschillende plaatsen in haar gezicht heeft opgelopen. Uit de ter terechtzitting door het slachtoffer voorgelezen verklaring blijkt dat deze zware mishandeling fysiek en psychisch een grote impact op haar heeft gehad en heeft. Zij heeft nog steeds een deuk in haar gezicht. Daarnaast heeft zij een blijvend litteken in haar gezicht aan de mishandeling overgehouden. Mevrouw [slachtoffer] wordt dagelijks geconfronteerd met haar letsel en heeft nog dagelijks pijn. De rechtbank rekent dat verdachte zwaar aan. De rechtbank rekent het verdachte ook aan dat het zeer jonge zoontje van verdachte en het slachtoffer getuige was van het gebeuren, aangezien hij op de arm van verdachte zat toen hij het slachtoffer schopte.
- rapportages en toerekeningsvatbaarheid
Bij de bepaling van de op te leggen straf houdt de rechtbank voorts rekening met de over verdachte uitgebrachte rapportages. In het rapport van drs. J.A.M. Grensnigt, klinisch psycholoog, van 3 oktober 2017 staat onder meer het volgende: “(…) Gezien de recidive tijdens een lopende tbs met voorwaarde maatregel, zijn terugval in middelenmisbruik, zijn persoonlijkheidsproblematiek en het interacterende middelenmisbruik, het recidiverende karakter van zijn agressieve delictgedrag en de kans op recidive geeft rapporteur de rechtbank in overweging om een TBS maatregel met verpleging van overheidswege op te leggen.
(…) Bij onderzochte is er sprake van een ziekelijke stoornis, zijnde een stoornis in het gebruik van stimulantia (cocaïne) en in het gebruik alcohol, nu in detentie in remissie. Daarnaast is er sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestesvermogens, zijnde een andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis. Ten tijde van het ten laste gelegde was er sprake van genoemde middelenafhankelijkheid en de persoonlijkheidsstoornis. (…) Rapporteur geeft de rechtbank in overweging om het ten laste gelegde onderzochte in verminderde mate toe te rekenen.
(…) Door de combinatie van zijn persoonlijkheidsstoornis, die zich in antisociale en narcistische richting heeft ontwikkeld, zijn impuls- en agressieregulatieproblematiek en middelenafhankelijkheid wordt het recidiverisico, zonder adequate coping in het omgang met negatieve gevoelens, als verhoogd ingeschat. Hij is snel geneigd tot inadequate coping in het omgaan met negatieve gevoelens, waarbij hij vooral lijkt te kiezen voor middelengebruik. Op grond van de klinische beoordeling en bovengenoemde factoren wordt het huidige recidiverisico in geweldsdelicten, zonder adequate behandeling en ondersteuning, als hoog ingeschat. In een klinische behandeling en een strak begeleid resocialisatietraject is die kans matig, tenminste wanneer hij zich committeert aan behandeling, begeleiding, urinecontroles en aan zijn terugvalpreventieplan.”
De ter terechtzitting gehoorde deskundige drs. Gresnigt heeft, zakelijk weergegeven, verklaard dat hij blijft bij de inhoud van zijn rapportage.
In het rapport van dr. T.W.D.P. van Os, psychiater/psychoanalyticus, van 4 november 2017 wordt onder meer het volgende opgemerkt:
“(…) Er is bij onderzochte sprake van een ziekelijke stoornis te weten een stoornis in gebruik van cocaïne en een stoornis in gebruik van alcohol. Ook is er sprake van een gebrekkige ontwikkeling der geestvermogens te weten een persoonlijkheidsstoornis waarbij er trekken zijn van de narcistische en antisociale persoonlijkheid. (….). De beschreven stoornissen waren ook aanwezig ten tijde hetgeen onderzochte ten laste wordt gelegd, indien bewezen.
(…) Onderzoeker adviseert onderzochte voor het hem ten laste gelegde feit, indien bewezen, als verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen. (…) Het risico op herhaling van het tenlastegelegde is groot, indien onderzochte niet wordt behandeld voor en wordt begeleid in verband met zijn stoornissen. (…) Het functioneren in een afhankelijkheidsrelatie met de daarbij horende positieve en negatieve gevoelens roepen bij hem te veel stress op. Daarnaast heeft hij te weinig vaardigheden om met stress om te gaan. Daarnaast heeft hij vanuit zijn persoonlijkheidsstoornis de neiging om de realiteit te veel in te vullen zoals hij zich dat graag wenst. Het lustprincipe gaat boven het realiteitsprincipe.
(…) Onderzoeker adviseert onderzochte een TBS maatregel met dwangverpleging op te leggen. Een (nieuwe) tbs met voorwaarden voldoet niet.”
Gelet op de rapportages van de deskundigen, zoals hiervoor besproken, en het onderzoek ter terechtzitting is de rechtbank van oordeel dat het bewezenverklaarde in verminderde mate aan verdachte kan worden toegerekend.
- conclusie van de rechtbank
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wederom een langdurige intensieve behandeling met het oog op het terugdringen van de hoge recidivekans in een gedwongen kader noodzakelijk. Blijkbaar heeft de (intensieve) begeleiding die verdachte in het kader van de eerdere TBS krijgt, niet kunnen verhinderen dat hij volledig de controle over zichzelf kwijtraakte en tot deze geweldsuitbarsting kwam. Indien verdachte niet op adequate wijze wordt behandeld – kennelijk is dat tot op heden niet het geval geweest -, is het risico op recidive onaanvaardbaar hoog en wordt de maatschappij hiertegen onvoldoende beveiligd. De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat de behandeling niet afdoende kan plaats vinden binnen de thans geldende TBS-maatregel, nu deze is opgelegd voor een geheel ander feit dan het onderhavige.
De rechtbank betrekt daarbij ook dat uit het uittreksel van de Justitiële Documentatie blijkt dat verdachte in het verleden meermalen is veroordeeld voor geweldsmisdrijven.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat opnieuw de terbeschikkingstelling van verdachte dient te worden gelast en dat zijn verpleging van overheidswege dient te worden bevolen. Aan de wettelijke voorwaarden voor de oplegging van de TBS-maatregel is voldaan, nu bij verdachte tijdens het begaan van het feit een ziekelijke stoornis bestond, het door verdachte begane feit een misdrijf is waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld en de algemene veiligheid van personen het opleggen van deze maatregel eist.
Nu de maatregel van terbeschikkingstelling zal worden opgelegd ter zake van een misdrijf die gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, te weten de zware mishandeling, kan de totale duur van de maatregel een periode van vier jaar te boven gaan.
Ten slotte acht de rechtbank, naast de terbeschikkingstelling met dwangverpleging, teneinde recht te doen aan de ernst van het feit, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest van 58 dagen, met aftrek, passend en geboden.
8. De schade van benadeelden
8.1
De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer] – ter terechtzitting bijgestaan door mr. C. Harmsen, advocaat te Enschede – heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van
€ 8.833,79, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
- ziektekosten € 27,07;
- reiskosten € 114,72;
- ziekenhuisdaggeldvergoeding € 112,--;
- huishoudelijke hulp € 891,--;
- zelfredzaamheid € 189,--.
Wegens immateriële schade wordt een bedrag van € 7.500,-- gevorderd.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
Het standpunt van de officier van justitie is dat de gevorderde materiële schadevergoeding voor toewijzing vatbaar is. De officier van justitie refereert zich met betrekking tot de hoogte van de immateriële schadevergoeding aan het oordeel van de rechtbank.
8.3
Het standpunt van de verdediging
Volgens de raadsvrouw kan de vordering worden toegewezen voor wat betreft de ziektekosten en de reiskosten. Voor het overige is de vordering van de materiële kosten niet eenvoudig van aard en leidt een alsnog onderbouwing van de gestelde schadeposten tot een onevenredige belasting van de strafrechtelijke procedure, zodat de vordering in zoverre niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De raadsvrouw heeft verzocht de hoogte van het bedrag aan immateriële schade te matigen, omdat in soortgelijke gevallen doorgaans lagere bedragen worden toegekend.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij. De opgevoerde schadeposten zijn voldoende onderbouwd en aannemelijk, terwijl deze onvoldoende inhoudelijk betwist zijn. De enkele stelling van de verdediging dat doorgaans lagere bedragen aan immateriële schade worden toegekend, vindt de rechtbank niet voldoende bij wijze van betwisting. De rechtbank zal daarom zowel de materieel als immaterieel gevorderde schadeposten toewijzen, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop het strafbare feit is gepleegd.
8.5
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij heeft verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het feit is toegebracht.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 27, 37a, 37b en 37e Sr.

10.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart niet bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart bewezen dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte subsidiair meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het subsidiair bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het subsidiair bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
zware mishandeling;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het subsidiair bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
58 (achtenvijftig) dagen;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
maatregel
- gelast dat verdachte
ter beschikking wordt gestelden beveelt dat hij
van overheidswege wordt verpleegd;
schadevergoeding
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van een bedrag van € 8.833,79 (te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 juli 2017);
- veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van het subsidiair bewezenverklaarde feit en tot
betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 8.833,79,te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 juli 2017 ten behoeve van de benadeelde, met bevel, voor het geval dat volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat vervangende hechtenis voor de duur van 79 dagen zal worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
opheffing bevel voorlopige hechtenis
- heft het bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.C.S. Bordenga-Koppes, voorzitter, mr. M.A.H. Heijink en mr. M.I. van Meel, rechters, in tegenwoordigheid van E.P. Endlich, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 15 juni 2018.
De griffier is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de regiopolitie Oost-Nederland, district Twente, met registratienummer PL0600-2017346180. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.