ECLI:NL:RBOVE:2018:1983

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
30 maart 2018
Publicatiedatum
12 juni 2018
Zaaknummer
C/08/214936 / KG ZA 18-65
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil tussen ex-partners over kinderalimentatie en beslaglegging

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een executiegeschil, vordert de man de opheffing van executoriale derdenbeslagen die door de vrouw zijn gelegd. De partijen, die een affectieve relatie hebben gehad en samen een minderjarige hebben, zijn verwikkeld in een conflict over de betaling van kinderalimentatie. De man is in het verleden veroordeeld tot het betalen van kinderalimentatie, maar heeft tegen deze beschikking hoger beroep ingesteld, wat uiteindelijk niet succesvol was. De vrouw heeft beslag gelegd op de bankrekening en het salaris van de man, omdat hij achterstallige alimentatie niet heeft betaald. De man stelt dat de vrouw misbruik maakt van haar bevoegdheid door beslag te leggen, omdat de beschikking waarop het beslag is gebaseerd, volgens hem berust op onjuiste feiten en omstandigheden. De voorzieningenrechter oordeelt dat er geen grond is voor schorsing van de executie, omdat de man niet heeft aangetoond dat de beschikking op een juridische of feitelijke misslag berust. De vorderingen van de man worden afgewezen, en de proceskosten worden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer / rolnummer: C/08/214936 / KG ZA 18-65
Vonnis in kort geding van 30 maart 2018
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiser,
advocaat mr. A.L. Ruiter te Enschede,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde,
advocaat mr. N.P. Scholte te 's-Hertogenbosch.
Partijen zullen hierna de man en de vrouw genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding;
  • de mondelinge behandeling;
  • de pleitnota van de man.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad. Uit deze relatie is op [2010] [minderjarige] geboren. In december 2011 is de relatie tussen partijen verbroken.
2.2.
Bij beschikking van 2 april 2014 heeft de rechtbank Limburg bepaald dat de man met ingang van 1 januari 2012 aan de vrouw een bedrag van € 350,00 per maand aan kinderalimentatie dient te voldoen.
2.3.
De man heeft tegen deze beschikking hoger beroep ingesteld. Bij beschikking van 26 februari 2015 van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch is de man niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep.
2.4.
Op 20 januari 2015 hebben partijen een vaststellingsovereenkomst gesloten. Partijen zijn -voor zover van belang- het volgende overeengekomen:
[eiser] is vanaf 1 januari 2012 alimentatie verschuldigd voor (...) [minderjarige] .
De achterstand per 1 januari 2015 is door partijen grofweg vastgesteld op € 10.000,-, gebaseerd op een behoefte van [minderjarige] (per 1 januari 2012: € 500,00 p/m) (…).
De achterstand wordt verrekend met hetgeen [gedaagde] had moeten betalen aan de gezamenlijke hypotheek en leningen (auto’s), zodat partijen over de periode tot 1 januari 2015 verder niets meer van elkaar te vorderen hebben qua geldelijke middelen.
De bijdrage van [eiser] voor [minderjarige] per 1 januari 2015 zal onderling opnieuw berekend worden aan de hand van de jaaropgave 2014 (eventueel gecorrigeerd op basis salarisstrook januari 2015).
(…)
2.5.
Partijen hebben geen overeenstemming bereikt over de uitwerking van de vaststellingsovereenkomst.
2.6.
Op 4 februari 2016 heeft de man een verzoek ingediend bij de rechtbank Oost-Brabant tot wijziging van de bij de beschikking van de rechtbank Limburg van 2 april 2014 vastgestelde alimentatie en deze alimentatie per 1 januari 2015 nader te bepalen op een bedrag van € 64,00 per maand. Bij beschikking van 16 juni 2016 heeft de rechtbank Oost-Brabant bepaald dat de man met ingang van 4 februari 2016 aan de vrouw een bedrag van € 185,77 per maand aan kinderalimentatie dient te voldoen.
2.7.
De man heeft tegen deze beschikking hoger beroep ingesteld. De vrouw heeft vervolgens incidenteel beroep ingesteld. Bij beschikking van 5 oktober 2017 heeft het gerechtshof ’s-Hertogenbosch de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 16 juni 2016 vernietigd en het inleidend verzoek van de man afgewezen.
2.8.
Bij brief van 22 november 2017 is de man namens de vrouw gesommeerd een bedrag van € 4.486,73 aan achterstallige alimentatie te betalen. De man heeft dit bedrag niet voldaan aan de vrouw.
2.9.
Op 5 januari 2018 heeft de vrouw beslag doen leggen onder de Rabobank ten laste van de man. Op 13 februari 2018 heeft de vrouw beslag doen leggen onder de werkgever van de man, [X] BV te [plaats] .

3.Het geschil

3.1.
De man vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. opheffing van de ten laste van hem gelegde executoriale derdenbeslagen door de vrouw dan wel schorsing van deze derdenbeslagen;
II. de vrouw te veroordelen tot het doen van een mededeling van de opheffing van de genoemde derdenbeslagen, zulks op straffe van een dwangsom;
III. de vrouw te veroordelen in de kosten van het geding.
3.2.
De vrouw voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Door de beschikking van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 5 oktober 2017 is de beschikking van de rechtbank Limburg van 2 april 2014 gaan herleven. De vrouw is overgegaan tot tenuitvoerlegging van laatstgenoemde beschikking en heeft ten laste van de man executoriale derdenbeslagen laten leggen. De man vordert zowel opheffing van het gelegde executoriaal derdenbeslag als schorsing van de executie. De voorzieningenrechter zal eerst beoordelen of er grond bestaat voor schorsing van de executie van de beschikking van 2 april 2014.
4.2.
De man legt aan zijn vorderingen ten grondslag dat de vrouw misbruik van bevoegdheid maakt omdat de beschikking van 2 april 2014 is gebaseerd op, ten dele, onjuiste feiten en omstandigheden, zoals de door de vrouw verzwegen salarisverhoging sinds medio 2013 en de lagere behoefte van [minderjarige] . Daarnaast wordt volgens de man in de beschikking geen rekening gehouden met de afbouw door de man van de gezamenlijke schulden van afgerond € 20.000,00. De vaststellingsovereenkomst tussen partijen van 20 januari 2015 is juist bedoeld om in de plaats te treden van de beschikking van 2 april 2014. Dat uiteindelijk geen overeenstemming is bereikt over een concreet alimentatiebedrag doet volgens de man niet af aan de overeengekomen tussen partijen geldende uitgangspunten. Gelet op de gelegde beslagen kan de man slechts beschikken over de beslagvrije voet, waardoor de betaling van de gezamenlijke schulden in gevaar zal komen, aldus de man.
4.3.
De voorzieningenrechter overweegt dat in een executiegeschil de tenuitvoerlegging van een beschikking slechts kan worden geschorst, indien de executant mede gelet op de belangen aan de zijde van de geëxecuteerde die door de executie zullen worden geschaad- geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van zijn bevoegdheid tot tenuitvoerlegging over te gaan. Dat zal het geval kunnen zijn indien de te executeren beschikking klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust of indien de tenuitvoerlegging op grond van na de beschikking voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van de geëxecuteerde een noodtoestand zal doen ontstaan, waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard.
4.4.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is niet gebleken dat de beschikking van de rechtbank Limburg van 2 april 2014 op een feitelijke of juridische misslag berust. Inhoudelijke bezwaren tegen deze beschikking hadden in het hoger beroep, dat heeft geleid tot de beschikking van 26 februari 2015 van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch dan wel in het hoger beroep, dat heeft geleid tot de beschikking van 5 oktober 2017 van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch aan de orde moeten worden gesteld. Het onderhavige executiegeschil mag niet worden aangewend als verkapt hoger beroep. Uit de beschikking van 26 februari 2015 blijkt dat de man niet-ontvankelijk is verklaard in het door hem ingestelde beroep omdat hij geen dossier van het proces in eerste aanleg aan het gerechtshof heeft gezonden. Dat komt in het kader van de onderhavige procedure voor zijn rekening en risico. Uit de beschikking van 5 oktober 2017 blijkt dat het gerechtshof de uitleg van de man over de vaststellingsovereenkomst van 20 januari 2015 in de beoordeling heeft betrokken, maar dat het gerechtshof ten nadele van de man heeft beslist. Dat de man aldaar geen bewijsaanbod heeft gedaan en heeft nagelaten relevante bewijsstukken in het geding te brengen, zoals het gerechtshof onder meer heeft overwogen, komt in het kader van de onderhavige procedure eveneens voor zijn rekening en risico.
4.5.
Evenmin is gebleken dat de tenuitvoerlegging van de beschikking van 2 april 2014 op grond van na deze beschikking voorgevallen feiten of omstandigheden aan de zijde van de man een noodtoestand zal doen ontstaan. De enkele niet onderbouwde stelling van de man dat door de beslaglegging de betaling van de gezamenlijke schulden in gevaar zal komen, is daartoe onvoldoende. Dit klemt temeer nu het gerechtshof ’s-Hertogenbosch in de beschikking van 5 oktober 2017 heeft overwogen ervan uit te gaan dat de man -bij gebreke van het in het geding brengen van relevante bewijsstukken- over voldoende draagkracht beschikt om nog steeds de bij beschikking van 2 april 2014 vastgestelde kinderalimentatie te voldoen.
4.6.
Nu ook overigens niet is gebleken dat de vrouw misbruik maakt van haar executiebevoegdheid, zal de vordering van de man tot schorsing van de ten laste van hem gelegde executoriale derdenbeslagen worden afgewezen.
4.7.
Bij gebreke van enige andere daartoe aangevoerde grond is er evenmin grond voor opheffing van de executoriale derdenbeslagen. De vorderingen tot opheffing van de ten laste van de man gelegde executoriale derdenbeslagen en het doen van mededeling daarover zullen derhalve eveneens worden afgewezen.
4.8.
Nu partijen een affectieve relatie met elkaar hebben gehad en het onderhavige geschil daaruit voortvloeit, zal de voorzieningenrechter de proceskosten op na te melden wijze compenseren.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
compenseert de kosten van deze procedure in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M. Verhoeven en in het openbaar uitgesproken op 30 maart 2018. [1]

Voetnoten

1.type: