ECLI:NL:RBOVE:2018:1979

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
12 juni 2018
Publicatiedatum
12 juni 2018
Zaaknummer
08/730555-17 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorbereiding van moord en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht

De rechtbank Overijssel heeft op 12 juni 2018 een 46-jarige man veroordeeld tot een gevangenisstraf van 2 jaar en 8 maanden, waarvan 1 jaar voorwaardelijk met een proeftijd van 5 jaar. De man werd beschuldigd van de voorbereiding van moord en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. Op 19 september 2017 ging de man naar het woonadres van zijn slachtoffer met de intentie om deze om te brengen. Hij had een mes bij zich en verklaarde aan de politie dat hij het slachtoffer in de hals en hartstreek wilde steken. Tijdens de rechtszittingen op 4 oktober 2017, 14 december 2017, 9 maart 2018 en 29 mei 2018 werd het bewijs tegen de verdachte gepresenteerd, waaronder getuigenverklaringen en proces-verbaal van de politie. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan de tenlastegelegde feiten. De verdediging voerde aan dat er sprake was van een vrijwillige terugtred, maar de rechtbank verwierp dit argument. De rechtbank hield rekening met de psychische problemen van de verdachte, waaronder een borderline persoonlijkheidsstoornis en verslavingsproblematiek, en oordeelde dat hij in verminderde mate toerekeningsvatbaar was. De rechtbank legde een gevangenisstraf op, met bijzondere voorwaarden voor de voorwaardelijke straf, waaronder reclasseringstoezicht en opname in een verslavingskliniek.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08/730555-17 (P)
Datum vonnis: 12 juni 2018
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1972 in [geboorteplaats] ,
wonende in [woonplaats] ,
nu verblijvende in PI Overijssel, HvB Karelskamp te Almelo.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 4 oktober 2017, 14 december 2017, 9 maart 2018 en 29 mei 2018.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. C.P. Dronkers en van hetgeen door verdachte en de raadsman mr. R.F. Speijdel, advocaat te Enschede, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er na wijziging van de tenlastelegging van 14 december 2017, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:ter voorbereiding van de moord op [slachtoffer] , dan wel ter voorbereiding van het misdrijf zware mishandeling met voorbedachten rade, een mes heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad;
feit 2:[slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
feit 1 primair:
hij, op of omstreeks 19 september 2017 te Almelo, althans in Nederland, ter
voorbereiding van het misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer]
van het leven te beroven, opzettelijk een voorwerp, te weten een mes,
bestemd tot het begaan van dat misdrijf, heeft verworven en/of voorhanden heeft
gehad;
feit 1 subsidiair:
hij, op of omstreeks 19 september 2017 te Almelo, althans in Nederland, ter
voorbereiding van het misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer]
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, opzettelijk een voorwerp, te weten
een mes, bestemd tot het begaan van dat misdrijf, heeft verworven en/of
voorhanden heeft gehad;
feit 2:
hij op of omstreeks 19 september 2017,
in de gemeente(n) Almelo en/of Borne, in elk geval in Nederland,
meermalen, in elk geval eenmaal (telkens) [slachtoffer] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling,
door opzettelijk dreigend zichtbaar voor die [slachtoffer] , een mes in zijn
hand (en) te nemen en/of daarmee op die [slachtoffer] toe te lopen of te gaan
en/of (daarbij) die [slachtoffer] dreigend de woorden toe te voegen “Jou moet ik
hebben”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en/of heeft
hij toen daar aan [verbalisant 1] en/of [verbalisant 2] (hoofdagenten van politie
Eenheid Oost Nederland) dreigend de woorden toegevoegd -zakelijk weergegeven dat
hij hier was om de man die aan zijn nichtje zat te vermoorden en/of dat
die man dood moest en/of dat hij een vuurwapen zou regelen en dan de man zou
doodschieten van afstand en/of dat hij graag zou gaan zitten voor de moord op de man, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en welke
woorden ter kennis van die [slachtoffer] zijn gekomen/gebracht.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1 primair en onder 2 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. Volgens de officier van justitie is er geen sprake geweest van een vrijwillige terugtred zoals door de raadsman is betoogd.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder feit 1 tenlastegelegde. Volgens de raadsman is er sprake geweest van een vrijwillige terugtred. De raadsman heeft daarbij verwezen naar de verklaring die verdachte heeft afgelegd ter terechtzitting van 9 maart 2018 en naar het door de politie opmaakte proces-verbaal van bevindingen van 20 september 2017 waaruit dit zou blijken. Het onder feit 2 tenlastegelegde kan volgens de verdediging bewezen worden.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het onder feit 1 primair en feit 2 tenlastegelegde heeft begaan [1] .
De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Uit het proces-verbaal van aangifte blijkt dat aangever op 19 september 2017, nadat hij zijn voordeur had geopend, verdachte op zich af zag lopen en dat verdachte een mes in zijn hand had en zei: “ik moet jou hebben”. Verdachte naderde aangever tot op ongeveer een meter. Aangever is vervolgens snel zijn woning binnen gegaan en heeft de deur dicht gedaan. Uit het proces-verbaal van bevindingen blijkt dat de verbalisanten verdachte ter plaatse hebben aangetroffen en dat verdachte een mes bij zich had. Verdachte heeft tegenover een van de verbalisanten verklaard dat hij daar was om de man die aan zijn nichtje had gezeten te vermoorden, dat de man dood moest en dat hij graag zou gaan zitten voor de moord op de man. Uit het proces-verbaal van bevindingen blijkt eveneens dat de verbalisanten, toen zij met verdachte op weg waren naar het arrestantencomplex te Borne, verdachte hebben horen zeggen dat hij wel een vuurwapen zou regelen om aangever van een afstand dood te schieten.
Uit de door verdachte bij de politie afgelegde verklaring blijkt dat verdachte heeft verklaard dat hij naar het adres van aangever ging om aangever om te brengen en dat hij daarom een stevig mes had meegenomen en dat hij aangever in de hals en in de hartstreek wilde steken.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op het vorenstaande bewezen kan worden verklaard dat verdachte een mes voorhanden heeft gehad met de bedoeling om daarmee aangever om het leven te brengen. Voornoemde uitlatingen van verdachte zijn ter kennis gekomen van aangever. Door met een mes dat zichtbaar was voor aangever op aangever af te lopen en hem rechtstreeks en via verbalisanten dreigende teksten als omschreven in de tenlastelegging toe te voegen heeft verdachte aangever eveneens bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Ten aanzien van het gevoerde verweer dat er voor wat betreft de onder 1 primair tenlastegelegde voorbereidingshandeling sprake is geweest van een vrijwillige terugtred is de rechtbank van oordeel dat verdachte, door een mes te pakken met het doel om daarmee aangever van het leven te beroven en met dat mes naar het adres van aangever te gaan, de voorbereidingshandeling, te weten het opzettelijk voorhanden hebben van dat mes bestemd voor het doden van aangever, reeds had voltooid. Dat hij op een later moment heeft besloten om het misdrijf niet door te zetten maakt dat niet anders. Van vrijwillige terugtred in de voorbereidingsfase is derhalve geen sprake.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat:
feit 1 primair:
hij, op 19 september 2017 te Almelo, ter voorbereiding van het misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven, opzettelijk een mes,
bestemd tot het begaan van dat misdrijf voorhanden heeft gehad;
feit 2:
hij op 19 september 2017 in de gemeenten Almelo en/of Borne, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door opzettelijk dreigend zichtbaar voor die [slachtoffer] een mes in zijn hand te nemen en daarmee op die [slachtoffer] toe te lopen en daarbij die [slachtoffer] dreigend de woorden toe te voegen “Jou moet ik
hebben”, en heeft hij toen daar aan [verbalisant 1] en/of [verbalisant 2] (hoofdagenten van politie
Eenheid Oost Nederland) dreigend de woorden toegevoegd -zakelijk weergegeven - dat
hij hier was om de man die aan zijn nichtje zat te vermoorden en dat hij een vuurwapen zou regelen en dan de man zou doodschieten van afstand en dat hij graag zou gaan zitten voor de moord op de man, welke woorden ter kennis van die [slachtoffer] zijn gebracht.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte onder feit 1 primair en feit 2 meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 46 en 285 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1 primair
het misdrijf:
voorbereiding van moord;
feit 2
het misdrijf:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaar waarvan een jaar voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar en daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd in het rapport van 7 maart 2018.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder feit 1 tenlastegelegde en dat voor het onder feit 2 tenlastegelegde een taakstraf van maximaal 60 uur passend is.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren is gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft ter voorbereiding van zijn voornemen om aangever van het leven te beroven een mes voorhanden gehad en heeft aangever direct en indirect bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht. Deze delicten hebben een grote inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van aangever en hebben aangever het gevoel gegeven dat hij extra waakzaam moet zijn. De rechtbank vindt het zorgelijk dat verdachte ter terechtzitting geen enkel berouw heeft getoond over zijn gedragingen en extreem volhardend is in zijn opvatting dat hij het recht in eigen hand moet nemen. Naar het oordeel van de rechtbank kunnen dergelijke delicten slechts worden afgestraft met een gevangenisstraf. De rechtbank heeft bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf die moet worden opgelegd acht geslagen op de justitiële documentatie van verdachte waaruit blijkt dat verdachte niet eerder voor soortelijke delicten met justitie aan aanraking is gekomen.
A.M. Hertig, GZ-psycholoog en dr. L.H.W.M. Kaiser, psychiater, hebben ieder een onderzoek ingesteld naar de geestesvermogens van verdachte. Van dat onderzoek hebben zij op 8 januari 2017 respectievelijk 24 januari 2018 een rapport opgesteld. Zakelijk weergegeven houden deze rapporten het volgende in.
Bij verdachte is sprake van een borderline persoonlijkheidsstoornis met vermijdende en afhankelijke trekken. Tevens zijn er tekenen van een post traumatische stress stoornis of onverwerkt verleden. Daarnaast is vastgesteld dat sprake is van een ernstige langdurige stoornis in het gebruik van cocaïne en antisociaal gedrag. Door de geconstateerde persoonlijkheidsstoornis en verslavingsproblematiek is de oordeelsvorming van verdachte vertroebeld geraakt. Dit is van invloed geweest op het handelen van verdachte bij het tenlastegelegde. Zowel volgens Hertig als volgens Kaiser dient verdachte in verminderde mate toerekeningsvatbaar te worden beschouwd.
De kans op recidive wordt door beide deskundigen als hoog ingeschat.
De rechtbank heeft geen reden te twijfelen aan de in de genoemde rapporten vermelde feiten en conclusies. Zij neemt deze conclusies daarom over en gaat voor wat betreft de strafoplegging uit van de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte. Verdachte heeft psychische problemen waardoor hij niet volledig verantwoordelijk kan worden gehouden voor zijn daden. Volgens de deskundigen blijft zonder een klinische behandeling van zijn persoonlijkheidsproblematiek en verslavingsproblematiek de kans op recidive groot. Ook houdt de rechtbank er rekening mee dat verdachte heeft aangegeven in te zien dat hij problemen heeft en bereid is mee te werken aan een oplossing.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van na te noemen duur passend en geboden is. De rechtbank zal daarbij een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen en daaraan de voorwaarden verbinden zoals die door de reclassering zijn geadviseerd. De rechtbank ziet redenen om aan de voorwaardelijke gevangenisstraf en de op te leggen voorwaarden een proeftijd van vijf jaar te verbinden, nu er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de veroordeelde wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d en 27 Sr.

9. De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 1 primair en feit 2 tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder feit 1 primair en feit 2 meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten opleveren:
feit 1: primair: voorbereiding van moord;
feit 2: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder feit 1 primair en feit 2 bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
twee jaar en acht maanden;
- bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte van
een jaar niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien verdachte voor het einde van de
proeftijd van vijf jarende navolgende voorwaarde(n) niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardendat veroordeelde:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, Sr, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- stelt als
bijzondere voorwaardendat veroordeelde:
- zich gedurende de proeftijd houdt aan de aanwijzingen die de reclassering hem geeft, voor zover deze niet reeds zijn opgenomen in andere bijzondere voorwaarden. Veroordeelde moet zich gedurende de door Reclassering Nederland bepaalde periode blijven melden zo frequent als Reclassering Nederland gedurende deze periode nodig acht;
- wordt verplicht om op basis van de door het NIFP-IFZ afgegeven indicatiestelling zich direct na afloop van zijn detentie klinisch te laten opnemen, voor de duur van maximaal een jaar, in een verslavingskliniek of soortelijke intramurale instelling, zulks ter beoordeling van het NIFP-IFZ, waarbij veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van de behandeling door of namens de
(geneesheer-) directeur van die instelling zullen worden gegeven;
- wordt verboden om cocaïne te gebruiken, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht. De controle op de naleving van deze bijzondere voorwaarde zal ondersteund worden door middel van middelencontrole;
- wordt verboden om contact te (laten) leggen met de heer [slachtoffer] , zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
- wordt verboden om zich binnen een straal van 100 meter van het woonadres van de heer [slachtoffer] , zijnde [adres] te bevinden, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
- draagt deze reclasseringsinstelling op om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.C.S. Bordenga-Koppes, voorzitter, mr. G.J. Stoové en mr. A.M. Rikken, rechters, in tegenwoordigheid van J.G.M. Wolbers, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 12 juni 2018.
Buiten staat
Mr. Stoové is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
1.
Het proces-verbaal van aangifte van 20 september 2017, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van aangever:
Op dinsdag 19 september 2017 omstreeks 20:30 uur ging de bel. Ik ben naar mijn voordeur gelopen, en heb deze geopend. Ik zag dat er een persoon naar boven liep. Ik herken deze persoon als [verdachte] , de broer van mijn ex. Hij keek omhoog, en hij keek mij aan. Hij zei: "Ik moet jou hebben". Hij had mes in zijn rechterhand. Ik ben toen snel naar achteren gegaan, en ben snel mijn woning binnen gegaan en heb de deur dicht gedaan.
Op het moment dat de politie [verdachte] afvoerde naar beneden hoorde ik hem zeggen dat hij
het lef niet had om te steken. Ik hoorde iets over een pistool en dat het dan wel zou
lukken, wat hij precies zei weet ik niet.
Opmerking verbalisant: De verdachte heeft tegen de politie de volgende uitspraken
gedaan: De verdachte heeft gezegd dat hij op het adres was om de man die aan zijn
níchtje heeft gezeten te vermoorden. Hij zegt dat hij een vuurwapen gaat regelen en
de man dood zal schieten van afstand. Hij vindt het niet erg om vast te zitten en hij
zou graag gaan zitten voor de moord op deze man.
U heeft mij dit verteld en ik doe tevens aangifte van deze bedreigingen.
2.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 20 september 2018, zakelijk weergegeven, voor zover inhoudende als verklaring van de verbalisanten:
Wij hoorden dat hij zei dat die man dood moest.
Ik, verbalisant [verbalisant 2] , vroeg aan de man of hij een mes bij zich had. Wij hoorden dat de
man bevestigend antwoordde en zagen dat hij een mes onderuit de mouw van zijn jas
pakte.
Wij hoorden dat [verdachte] zei dat hij hier was om de man die aan zijn nichtje zat te vermoorden.
Ik hoorde dat [verdachte] zei dat hij graag zou gaan zitten voor de moord op de man.
Wij hoorden dat hij zei dat hij een vuurwapen zou regelen en dan de
man zou doodschieten van afstand.
3.
Het proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 20 september 2018, zakelijk weergegeven, voor zover inhoudende als verklaring verdachte:
V:Waarom ging je naar het betreffende adres?
A:Om hem om te brengen. Ik heb dat bewuste mes ook meegenomen.
V:Waarom nam u specifiek dat mes mee?
A: omdat het een stevig mes was, hij was stevig genoeg. Als je iemand om wil brengen
moet je met fatsoenlijk materiaal komen.
Ik had hem in de hals willen steken en in de hartstreek.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de regiopolitie Oost-Nederland met nummer [nummer] . Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.