4.4Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt het volgende voorop. Volgens het tweede lid van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) kan het bewijs dat de verdachte een ten laste gelegd feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. De vraag of aan het bewijsminimum als bedoeld in artikel 342, tweede lid, Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval.
Het voorschrift van artikel 342 tweede lid, Sv leidt ertoe dat - in een geval als het onderhavige, waarin de beschuldigingen van het slachtoffer en de verklaringen van de verdachte tegenover elkaar staan - de rechter de betrouwbaarheid van de verklaring van het slachtoffer dient te beoordelen en daarnaast dient te bepalen of voor de beweringen van het
slachtoffer voldoende steunbewijs in het dossier aanwezig is. De juistheid van de kern van de tenlastelegging moet - met andere woorden - niet alleen uit de (betrouwbaar bevonden) gebezigde verklaring van het slachtoffer volgen, maar ook uit ander bewijsmateriaal dat bovendien afkomstig dient te zijn uit een andere bron.
Feit 1
Naar het oordeel van de rechtbank ontbreekt het wettige bewijs dat verdachte in februari 2017 in het bijzijn van [slachtoffer 1] zijn geslachtsdeel heeft ontbloot en/of getoond.
Tegenover de ontkenning van verdachte bevat het dossier alleen een zogenaamde de auditu verklaring van [naam 1] die heeft verklaard dat zij van Agnes had gehoord dat [slachtoffer 1] aan haar had verteld dat verdachte, in de nabijheid van een paardenwaterbak, zijn broek naar beneden had gedaan. Uit deze verklaring volgt niet dat verdachte zijn geslachtsdeel heeft ontbloot dan wel getoond. De verklaring van [naam 1] wordt ook niet ondersteund door andere bewijsmiddelen en daarmee is tevens niet voldaan aan het bewijsminimum. De rechtbank zal verdachte van het onder 1 ten laste gelegde vrijspreken.
Feit 2
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het slachtoffer [slachtoffer 2] op verschillende momenten uitvoerige en consistente verklaringen afgelegd: tijdens een informatief gesprek op 3 juli 2017en als getuige op 10 juli 2017.
[slachtoffer 2] verklaarde dat zij vanaf februari 2017 stage liep bij [zorgboerderij] en dat verdachte, één van de begeleiders, tijdens een wandeling met cliënten door het bos had gezegd dat de cliënten door moesten lopen omdat hij [slachtoffer 2] iets moest vertellen. Hij heeft vervolgens geplast in haar bijzijn waarbij hij zich tijdens het plassen in haar richting draaide. Ook had verdachte tijdens het plassen gezegd dat ze wel mocht kijken en dat hij zich niet schaamde. In de maand juni 2017 was [slachtoffer 2] samen met verdachte in een appartement van de zorgboerderij en zei verdachte tegen haar dat hij zijn liezen wilde insmeren. Op een gegeven moment zag [slachtoffer 2] dat verdachte zijn broek en onderbroek naar beneden deed en zag zij zijn – stijve – geslachtsdeel.
De rechtbank heeft geen onverklaarbare tegenstrijdigheden in de verklaringen van [slachtoffer 2] kunnen vaststellen, op grond waarvan zou kunnen worden geconcludeerd dat die verklaringen niet op waarheid berusten. [slachtoffer 2] komt authentiek en oprecht over in haar verklaringen. De door verdachte beweerdelijke verrichte handelingen zijn door haar niet aangedikt en/of afgezwakt.
De verklaringen van [slachtoffer 2] worden ondersteund door de verklaring van [getuige] , eveneens stagiaire bij de [zorgboerderij] .[slachtoffer 2] en [getuige] verklaren immers allebei dat verdachte in eerste instantie in hun bijzijn ging plassen waarbij verdachte zich in hun richting draaide en dat verdachte daarbij aangaf dat ze mochten kijken of helpen. Verder verklaren [slachtoffer 2] en [getuige] dat zij daarna een keer alleen met verdachte in één van de appartementen van de zorgboerderij waren geweest en dat verdachte daar zijn geslachtdeel ontblootte. Het is zeer opmerkelijk dat [slachtoffer 2] en [getuige] soortgelijke verklaringen over verdachte hebben afgelegd waarbij de modus operandi sterk overeenkomt. Uit het dossier blijkt op geen enkele wijze dat [slachtoffer 2] en [getuige] hun verklaringen op elkaar zouden hebben afgestemd. De rechtbank acht op dit punt van belang dat deze zaak pas aan het licht is gekomen nadat de mentor van [slachtoffer 2] de politie had ingelicht en dat [slachtoffer 2] en [getuige] niet zelf het initiatief hebben genomen om de politie te benaderen.
De rechtbank is derhalve van oordeel dat de verklaring van [getuige] kan dienen als steunbewijs voor de verklaring van [slachtoffer 2] . De omstandigheid dat er sprake is van twee afzonderlijke, betrouwbaar geachte verklaringen van soortgelijke en specifieke gedragingen door dezelfde verdachte kan in deze zaak tot geen andere conclusie leiden dan dat de verklaringen van [slachtoffer 2] en [getuige] elkaar over en weer, niet alleen in feitelijke, maar ook in bewijstechnische zin, ondersteunen.
Ook de verklaring van verdachte zelf, die heeft verklaard dat hij wel eens in het bijzijn van stagiaires in het bos en/of de omgeving van de zorgboerderij had geplast, dat hij een keer samen met [slachtoffer 2] in het appartement van de zorgboerderij was geweest en dat het insmeren van zijn liezen daar ter sprake was gekomen, draagt bij aan het bewijs.Dit geldt eveneens voor de verklaring van [naam 1] , inhoudende dat meerdere stagiaires bij haar hadden gemeld dat verdachte in hun bijzijn had geplast, dat daarbij het geslachtdeel van verdachte zichtbaar was geweest en dat verdachte hen op een andere moment had gevraagd hoe hij smetplekken in zijn liezen moest behandelen.
De rechtbank is op grond van het voorgaande, in onderling verband en in samenhang bezien, van oordeel dat zich in het dossier voldoende wettig en overtuigend bewijs bevindt om tot een bewezenverklaring te komen.
Voor wat betreft het verweer dat verdachte niet met opzet heeft gehandeld, is de rechtbank van oordeel dat uit de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden het opzet van verdachte op schennis van de eerbaarheid kan worden afgeleid. Bedoelde feiten en omstandigheden rechtvaardigen immers de vaststelling dat verdachte aangeefster doelbewust en ongevraagd confronteerde met zijn ontblote geslachtsdeel en dat hij zich aldus - minstgenomen – willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat hij daarmee zou handelen in strijd met de hier te lande heersende zeden.
Het onder 2 ten laste gelegde kan derhalve wettig en overtuigend worden bewezen.