ECLI:NL:RBOVE:2018:1958

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
7 juni 2018
Publicatiedatum
7 juni 2018
Zaaknummer
08/770350-17
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling stagebegeleider voor schennis van de eerbaarheid tegenover minderjarige stagiaires

Op 7 juni 2018 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 27-jarige stagebegeleider, die werd beschuldigd van schennis van de eerbaarheid. De zaak kwam aan het licht na meldingen van stagiaires bij de zorgboerderij waar de verdachte werkzaam was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in juni 2017 zijn geslachtsdeel heeft ontbloot in het bijzijn van een minderjarige stagiaire, terwijl hij in februari 2017 niet kon worden bewezen dat hij dit ook had gedaan in het bijzijn van een andere stagiaire. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de minderjarige stagiaire consistent en betrouwbaar waren, en dat er voldoende bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren voor het tweede feit. De rechtbank legde een voorwaardelijke gevangenisstraf van één week op, met een proeftijd van drie jaar, zonder bijzondere voorwaarden. De rechtbank benadrukte de ernst van het feit, vooral gezien de ongelijkwaardige verhouding tussen de verdachte en het slachtoffer.

Uitspraak

Rechtbank Overijssel

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08/770350-17
Datum vonnis: 7 juni 2018
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1990 te [geboorteplaats] ,
wonende in [woonplaats] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 24 mei 2018.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. M. Zwartjes en van hetgeen door verdachte en de raadsman mr. S. Roosjen, advocaat te Groningen, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich in februari 2017 (feit 1) en in juni 2017 (feit 2) schuldig heeft gemaakt aan schennis van de eerbaarheid door zijn geslachtsdeel te ontbloten en/of te tonen.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1.
hij in of omstreeks de maand februari 2017 te Kallenkote, gemeente Steenwijkerland, op het terrein van [zorgboerderij] , de eerbaarheid heeft geschonden op een niet openbare plaats, te weten nabij een waterbak ( staande in/nabij een
paardenweiland), terwijl een ander, te weten [slachtoffer 1] , daarbij haars ondanks tegenwoordig was, door zijn geslachtsdeel te ontbloten en/of te tonen;
2.
hij in of omstreeks de maand juni 2017 te Kallenkote, gemeente Steenwijkerland,
de eerbaarheid heeft geschonden, op het terrein van [zorgboerderij] ,
op een niet openbare plaats, te weten in een appartement (gelegen op voornoemd
terrein), terwijl een ander, te weten [slachtoffer 2] , daarbij haars ondanks tegenwoordig was,
door zijn ( in erectie zijnde) geslachtsdeel te ontbloten en/of te tonen.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. De bewijsoverwegingen [1]
4.1
Inleiding
Op 27 juni 2017 werd door [naam 2] , werkzaam als school maatschappelijk medewerkster van het Drenthe College contact opgenomen met de frontoffice zeden van de politie Oost Nederland. Zij meldde dat er twee leerlingen waren die stage liepen bij [zorgboerderij] in Kallenkotte (gemeente Steenwijkerland) en dat deze leerlingen hadden aangegeven dat verdachte, een stagebegeleider van die zorgboerderij, hen seksueel zou hebben benaderd. [2]
Vervolgens vonden informatieve gesprekken plaats met de stagiaires [slachtoffer 2] [3] en [getuige] [4] en werden zij als getuigen gehoord [5] , deed de opleidingsmanager van het Drenthe College aangifte tegen verdachte [6] en legde [naam 1] , één van de eigenaren van de [zorgboerderij] , een verklaring bij de politie af. [7]
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen ter zake het onder 1 en 2 ten laste gelegde.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder 1 ten laste gelegde en heeft daartoe aangevoerd dat alleen [naam 1] heeft verklaard over het plassen van verdachte bij de paardenwaterbak in het bijzijn van [slachtoffer 1] . Deze verklaring, die is gebaseerd op hetgeen iemand anders aan haar had verteld, wordt niet ondersteund door andere bewijsmiddelen. De verklaring van [naam 1] alleen is onvoldoende om te komen tot een bewezenverklaring. Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte niet opzettelijk heeft gehandeld.
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder 2 ten laste gelegde nu de verklaring van [slachtoffer 2] niet wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen. De verklaring van [getuige] kan niet worden gebruikt omdat niet duidelijk is wat [slachtoffer 2] tegen haar heeft gezegd en niet valt uit te sluiten dat [slachtoffer 2] en [getuige] hun verklaringen op elkaar hebben afgestemd. Voor het gebruik van de verklaring van [getuige] als schakelbewijs is geen plaats omdat de geschetste omstandigheden niet bijzonder en specifiek genoeg zijn. Verder ontbreekt in dit geval ook het opzet van verdachte.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt het volgende voorop. Volgens het tweede lid van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) kan het bewijs dat de verdachte een ten laste gelegd feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. De vraag of aan het bewijsminimum als bedoeld in artikel 342, tweede lid, Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval.
Het voorschrift van artikel 342 tweede lid, Sv leidt ertoe dat - in een geval als het onderhavige, waarin de beschuldigingen van het slachtoffer en de verklaringen van de verdachte tegenover elkaar staan - de rechter de betrouwbaarheid van de verklaring van het slachtoffer dient te beoordelen en daarnaast dient te bepalen of voor de beweringen van het
slachtoffer voldoende steunbewijs in het dossier aanwezig is. De juistheid van de kern van de tenlastelegging moet - met andere woorden - niet alleen uit de (betrouwbaar bevonden) gebezigde verklaring van het slachtoffer volgen, maar ook uit ander bewijsmateriaal dat bovendien afkomstig dient te zijn uit een andere bron.
Feit 1
Naar het oordeel van de rechtbank ontbreekt het wettige bewijs dat verdachte in februari 2017 in het bijzijn van [slachtoffer 1] zijn geslachtsdeel heeft ontbloot en/of getoond.
Tegenover de ontkenning van verdachte bevat het dossier alleen een zogenaamde de auditu verklaring van [naam 1] die heeft verklaard dat zij van Agnes had gehoord dat [slachtoffer 1] aan haar had verteld dat verdachte, in de nabijheid van een paardenwaterbak, zijn broek naar beneden had gedaan. Uit deze verklaring volgt niet dat verdachte zijn geslachtsdeel heeft ontbloot dan wel getoond. De verklaring van [naam 1] wordt ook niet ondersteund door andere bewijsmiddelen en daarmee is tevens niet voldaan aan het bewijsminimum. De rechtbank zal verdachte van het onder 1 ten laste gelegde vrijspreken.
Feit 2
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het slachtoffer [slachtoffer 2] op verschillende momenten uitvoerige en consistente verklaringen afgelegd: tijdens een informatief gesprek op 3 juli 2017 [8] en als getuige op 10 juli 2017 [9] .
[slachtoffer 2] verklaarde dat zij vanaf februari 2017 stage liep bij [zorgboerderij] en dat verdachte, één van de begeleiders, tijdens een wandeling met cliënten door het bos had gezegd dat de cliënten door moesten lopen omdat hij [slachtoffer 2] iets moest vertellen. Hij heeft vervolgens geplast in haar bijzijn waarbij hij zich tijdens het plassen in haar richting draaide. Ook had verdachte tijdens het plassen gezegd dat ze wel mocht kijken en dat hij zich niet schaamde. In de maand juni 2017 was [slachtoffer 2] samen met verdachte in een appartement van de zorgboerderij en zei verdachte tegen haar dat hij zijn liezen wilde insmeren. Op een gegeven moment zag [slachtoffer 2] dat verdachte zijn broek en onderbroek naar beneden deed en zag zij zijn – stijve – geslachtsdeel.
De rechtbank heeft geen onverklaarbare tegenstrijdigheden in de verklaringen van [slachtoffer 2] kunnen vaststellen, op grond waarvan zou kunnen worden geconcludeerd dat die verklaringen niet op waarheid berusten. [slachtoffer 2] komt authentiek en oprecht over in haar verklaringen. De door verdachte beweerdelijke verrichte handelingen zijn door haar niet aangedikt en/of afgezwakt.
De verklaringen van [slachtoffer 2] worden ondersteund door de verklaring van [getuige] , eveneens stagiaire bij de [zorgboerderij] . [10] [slachtoffer 2] en [getuige] verklaren immers allebei dat verdachte in eerste instantie in hun bijzijn ging plassen waarbij verdachte zich in hun richting draaide en dat verdachte daarbij aangaf dat ze mochten kijken of helpen. Verder verklaren [slachtoffer 2] en [getuige] dat zij daarna een keer alleen met verdachte in één van de appartementen van de zorgboerderij waren geweest en dat verdachte daar zijn geslachtdeel ontblootte. Het is zeer opmerkelijk dat [slachtoffer 2] en [getuige] soortgelijke verklaringen over verdachte hebben afgelegd waarbij de modus operandi sterk overeenkomt. Uit het dossier blijkt op geen enkele wijze dat [slachtoffer 2] en [getuige] hun verklaringen op elkaar zouden hebben afgestemd. De rechtbank acht op dit punt van belang dat deze zaak pas aan het licht is gekomen nadat de mentor van [slachtoffer 2] de politie had ingelicht en dat [slachtoffer 2] en [getuige] niet zelf het initiatief hebben genomen om de politie te benaderen. [11]
De rechtbank is derhalve van oordeel dat de verklaring van [getuige] kan dienen als steunbewijs voor de verklaring van [slachtoffer 2] . De omstandigheid dat er sprake is van twee afzonderlijke, betrouwbaar geachte verklaringen van soortgelijke en specifieke gedragingen door dezelfde verdachte kan in deze zaak tot geen andere conclusie leiden dan dat de verklaringen van [slachtoffer 2] en [getuige] elkaar over en weer, niet alleen in feitelijke, maar ook in bewijstechnische zin, ondersteunen.
Ook de verklaring van verdachte zelf, die heeft verklaard dat hij wel eens in het bijzijn van stagiaires in het bos en/of de omgeving van de zorgboerderij had geplast, dat hij een keer samen met [slachtoffer 2] in het appartement van de zorgboerderij was geweest en dat het insmeren van zijn liezen daar ter sprake was gekomen, draagt bij aan het bewijs. [12] Dit geldt eveneens voor de verklaring van [naam 1] , inhoudende dat meerdere stagiaires bij haar hadden gemeld dat verdachte in hun bijzijn had geplast, dat daarbij het geslachtdeel van verdachte zichtbaar was geweest en dat verdachte hen op een andere moment had gevraagd hoe hij smetplekken in zijn liezen moest behandelen. [13]
De rechtbank is op grond van het voorgaande, in onderling verband en in samenhang bezien, van oordeel dat zich in het dossier voldoende wettig en overtuigend bewijs bevindt om tot een bewezenverklaring te komen.
Voor wat betreft het verweer dat verdachte niet met opzet heeft gehandeld, is de rechtbank van oordeel dat uit de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden het opzet van verdachte op schennis van de eerbaarheid kan worden afgeleid. Bedoelde feiten en omstandigheden rechtvaardigen immers de vaststelling dat verdachte aangeefster doelbewust en ongevraagd confronteerde met zijn ontblote geslachtsdeel en dat hij zich aldus - minstgenomen – willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat hij daarmee zou handelen in strijd met de hier te lande heersende zeden.
Het onder 2 ten laste gelegde kan derhalve wettig en overtuigend worden bewezen.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat:
2.
hij in de maand juni 2017 te Kallenkote, gemeente Steenwijkerland,
de eerbaarheid heeft geschonden, op het terrein van [zorgboerderij] , te weten in een appartement gelegen op voornoemd terrein, zijnde een niet openbare plaats, terwijl een ander, te weten [slachtoffer 2] , daarbij haars ondanks tegenwoordig was,
door zijn (in erectie zijnde) geslachtsdeel te ontbloten en te tonen.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 239 van het Wetboek van strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 2
het misdrijf:
schennis van de eerbaarheid op een niet openbare plaats, terwijl een ander daarbij zijns ondanks tegenwoordig is.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van de beide tenlastegelegde feiten te veroordelen tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand met een proeftijd van 3 jaren met als bijzondere voorwaarden een meldplicht en een ambulante behandeling.
7.2
Het standpunt van de verdediging
Voor het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, heeft de raadsman verzocht een voorwaardelijke straf op te leggen zonder de door de officier van justitie geëiste bijzondere voorwaarden. Verdachte ontkent het ten laste gelegde en is daarom bij een veroordeling niet gemotiveerd om een behandeling te volgen.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan schennis van de eerbaarheid door zijn geslachtsdeel te ontbloten en te tonen in het bijzijn van een aan zijn opleiding toevertrouwde minderjarige stagiaire. Verdachte heeft door zijn grensoverschrijdend gedrag de in deze toepasselijke normen inzake de publieke seksuele moraal geschonden. Daarnaast constateert de rechtbank, als omstandigheid waaronder het feit is begaan, dat verdachte inbreuk heeft gemaakt op de gevoelens van seksuele integriteit van de minderjarige aangeefster. Dat hij dit deed jegens een aan zijn opleiding toevertrouwde stagiaire is temeer kwalijk te achten. Verdachte heeft hiermee onvoldoende verantwoordelijkheidsbesef getoond en heeft geen, althans onvoldoende, acht geslagen op het feit dat per definitie sprake was van een ongelijkwaardige verhouding tussen hem en het slachtoffer. De gedragingen van verdachte moeten voor het slachtoffer bovendien beangstigend zijn geweest omdat deze plaatsvonden in een besloten ruimte.
De omstandigheden waaronder het feit is gepleegd rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank het opleggen van een zwaardere straf dan een geldboete, een straf die doorgaans wegens een veroordeling van schennis van de eerbaarheid wordt opgelegd.
Alles afwegende acht de rechtbank een voorwaardelijke gevangenisstraf met een proeftijd van 3 jaren op zijn plaats. Deze straf legt de rechtbank op om de ernst van het feit te benadrukken en om verdachte ervan te weerhouden opnieuw (soortgelijke) strafbare feiten te plegen. Nu de rechtbank – anders dan door de officier van justitie is gevorderd – alleen tot een bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde is gekomen en verdachte niet eerder met politie en/of justitie in aanraking is geweest, zal de rechtbank, volstaan met het opleggen van een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 week.
De rechtbank ziet geen aanleiding om aan de voorwaardelijke gevangenisstraf bijzondere voorwaarden te verbinden.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op het hiervoor genoemde wetsartikel. Daarnaast berust deze beslissing op artikelen 14a, 14b en 14c Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak
- verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt
hem daarvan vrij;
bewezenverklaring
  • verklaart bewezen dat verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
  • verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 2 meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
  • verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
s
trafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 2 bewezenverklaarde;
straf
  • veroordeelt verdachte tot een
  • bepaalt dat deze gevangenisstraf
Dit vonnis is gewezen door mr. H.R. Schimmel, voorzitter, mr. A.A.A.M. Schreuder en
mr. W. Foppen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.J. de Vries, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 7 juni 2018.
Buiten staat
De griffier is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit bladzijden uit het dossier van de politie Eenheid Oost-Nederland met nummer PL0600-2017480627. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Pagina 4
3.Pagina 8 tot en met 10
4.Pagina 11 tot en met 13
5.Pagina 14 tot en met 21 ( [slachtoffer 2] ) en pagina 23 tot en met 29 ( [getuige] )
6.Pagina 38 tot en met 41
7.Pagina 30 tot en met 37
8.Pagina 8 tot en met 10
9.Pagina 14 tot en met 21
10.Pagina 11 tot en met 13 en 23 tot en met 29
11.Pagina 15, 24 en 39
12.Pagina 42 tot en met 57
13.Pagina 35 en 36