ECLI:NL:RBOVE:2018:1899

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
5 juni 2018
Publicatiedatum
5 juni 2018
Zaaknummer
08-730074-18 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor opzettelijke brandstichting met verminderd toerekeningsvatbaarheid en bijzondere voorwaarden

Op 5 juni 2018 heeft de Rechtbank Overijssel in Zwolle uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een 26-jarige man, die werd beschuldigd van opzettelijke brandstichting. De verdachte heeft op 21 februari 2018 in Mariënberg brand gesticht bij een cafetaria, wat leidde tot gemeen gevaar voor goederen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is en heeft hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar. De bijzondere voorwaarden omvatten onder andere reclasseringstoezicht, ambulante behandeling en opname in een instelling voor begeleid wonen. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie gevolgd, die een klinische behandeling noodzakelijk achtte voor de verdachte, gezien het hoge recidiverisico. De rechtbank heeft ook de schadevergoeding van de benadeelde partij, de V.O.F. van de cafetaria, niet-ontvankelijk verklaard, omdat de schade onvoldoende was onderbouwd. De uitspraak is gedaan na een openbare terechtzitting op 22 mei 2018, waarbij de rechtbank de bewijsmiddelen heeft gewogen en tot de conclusie is gekomen dat het bewezenverklaarde feit strafbaar is.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer 08-730074-18 (P)
Datum vonnis: 5 juni 2018
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1991 in [geboorteplaats] ,
wonende in [woonplaats] ,
nu verblijvende in HvB Zwolle te Zwolle.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 22 mei 2018.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. R. Schuurman en van hetgeen door verdachte en de raadsman mr. M.P. Smits, advocaat te Almelo naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan opzettelijke brandstichting, waardoor gemeen gevaar voor goederen te duchten was.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij op of omstreeks 21 februari 2018 te Mariënberg, gemeente Hardenberg, opzettelijk brand heeft gesticht door (de vlam van) een aansteker, in ieder geval open vuur in aanraking te brengen met papier en/of plastic, althans met (een) brandbare stof(fen) ten gevolge waarvan een (kunststof) afvalbak en/of een overkapping / luifel van een pand ( [cafetaria] ) geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor die afvalbak en/of overkapping / luifel en/of dat pand
( [cafetaria] ) en/of een/of meer goederen in en/of bij dat pand, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was;
art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld ten aanzien van het ten laste gelegde feit.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de bewezenverklaring.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen [1] :
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 22 mei 2018 [2]
- het proces-verbaal van aangifte van A.J.J. Blaauwbroek [3]
- het proces-verbaal van getuigenverhoor van R.H.J. Beugeling [4]
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen wat verdachte ten laste is gelegd, met dien verstande dat
hij op 21 februari 2018 te Mariënberg opzettelijk brand heeft gesticht door de vlam van een aansteker in aanraking te brengen met papier en/of plastic ten gevolge waarvan een (kunststof) afvalbak en de luifel van een pand ( [cafetaria] ) gedeeltelijk zijn verbrand en daarvan gemeen gevaar voor dat pand ( [cafetaria] ) en goederen in of bij dat pand te duchten was.
art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 157 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
Opzettelijk brand stichten terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren met als bijzondere voorwaarden – samengevat – een verplicht reclasseringstoezicht (meldplicht), ambulante behandeling door het forensisch FACT-team, opname in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang, meewerken aan urinecontroles en/of een alcoholband, en het vinden en houden van dagbesteding, alles zolang de reclassering dit noodzakelijk acht. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte bovendien klinisch behandeld dient te worden. Nu de duur van een eventuele opname niet bekend is en een indicatiestelling door het NIFP-IFZ ontbreekt, is het nu niet mogelijk om het volgen van een klinische behandeling als bijzondere voorwaarde op te nemen. De officier van justitie is voornemens om op een later moment, via een vordering tot wijziging van de opgelegde voorwaarden, alsnog het volgen van een klinische behandeling als bijzondere voorwaarde te vorderen. De officier van justitie acht het wel van belang dat de rechtbank in het vonnis alvast op zal nemen dat zij het volgen van een klinische behandeling in het belang van verdachte acht.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om een deels voorwaardelijke straf op te leggen, met daaraan verbonden de voorwaarden zoals door de reclassering voorgesteld. Het volgen van een klinische behandeling, zoals ook door de reclassering voorgesteld, acht de raadsman echter niet aangewezen.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan brandstichting bij [cafetaria] , waardoor forse brandschade aan die Cafetaria is ontstaan. Het is niet aan het handelen van verdachte te danken geweest dat de brand zich niet verder heeft verspreid. Enkel dankzij het voortvarende optreden van twee oplettende voorbijgangers kon meer schade voorkomen worden.
De rechtbank heeft kennis genomen van de psychologische onderzoeksrapportage d.d. 25 april 2018, opgemaakt door N.P.A. van der Weegen, psycholoog.
De conclusie van dit rapport luidt, zakelijk weergegeven, dat verdachte lijdt aan een sociale (pragmatische) communicatiestoornis en aan een ernstige stoornis in het gebruik van alcohol, die door de voorlopige hechtenis in gedwongen remissie is. Onder andere vanwege zijn belaste verleden, heeft verdachte moeite om mensen te vertrouwen. Zijn copingvaardigheden schieten tekort. Verdachte heeft zich niet voor hulpverlening kunnen openstellen, waardoor hij steeds verder vast liep. Hij had last van emoties die hij niet kon hanteren en niet kon uiten, welke een rol hebben gespeeld in het tenlastegelegde. De deskundige geeft aan dat verdacht niet bij machte was om op een (meer) adequate wijze om hulp te vragen en dat hij, als schreeuw om hulp, tot het stichten van brand kwam en adviseert om verdachte het tenlastegelegde in verminderde mate toe te rekenen.
De rechtbank neemt het advies over en stelt met betrekking tot de toerekeningsvatbaarheid van verdachte vast dat het bewezen verklaarde aan verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend.
Hoewel verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is ten aanzien van de brandstichting, lijkt het verdachte (thans) duidelijk dat hij niet op deze wijze hulp moet vragen. Met het opleggen van een (gedeeltelijk) onvoorwaardelijke gevangenisstraf, beoogt de rechtbank aan verdachte het signaal te geven dat zijn handelwijze maatschappelijk en strafrechtelijk gezien onacceptabel was, zodat oplegging van een gevangenisstraf passend is.
De rechtbank heeft ook gelet op de omstandigheid dat verdachte blijkens het hem betreffende uittreksel uit het justitiële documentatieregister d.d. 29 maart 2018 niet eerder voor het plegen van strafbare feiten is veroordeeld.
Uit de psychologische onderzoeksrapportage blijkt dat het recidiverisico als gemiddeld tot hoog wordt ingeschat. Verdachte zou gebaat zijn bij een vorm van begeleid wonen, dagbesteding en daarnaast een ambulant, steunend, langdurig behandelingscontact, bijvoorbeeld door een FACT-team.
De reclassering schat het recidiverisico in als hoog, zonder adequate behandeling en begeleiding. De reclassering heeft in verband daarmee in het rapport d.d. 17 mei 2018 geadviseerd om een voorwaardelijk strafdeel op te leggen, met daaraan verbonden een verplicht reclasseringstoezicht en behandeling in een intramurale instelling, bestaande uit een klinische opname, gevolgd door een ambulante behandeling. Na deze behandeling dient verdachte in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang te verblijven. Tevens dient verdachte mee te werken aan urinecontroles en/of de alcoholband en dient hij een dagbesteding te vinden en te behouden.
De reclassering is van mening dat een klinische behandeling in een gedwongen kader noodzakelijk is, zodat verdachte kan stabiliseren en werken aan zijn verslavings- en psychische problematiek, zonder de mogelijkheid om de behandeling voortijdig negatief te beëindigen. De reclassering heeft ter zitting verklaard te zoeken naar een kliniek waar tegemoet gekomen worden aan de problemen die verdachte ervaart binnen een klinische (groeps)setting. Thans is nog geen kliniek gevonden.
De rechtbank acht behandeling van verdachte van groot belang en zal daarom een straf opleggen zoals is gevorderd door de officier van justitie. De rechtbank slaat acht op de verklaring van de deskundigen dat verdachte zich in het verleden aan hulpverlening heeft onttrokken, zoals ook vlak voor het gepleegde feit is gebeurd, en dat voorafgaand aan de brandstichting reeds veel (ambulante) hulpverlening rondom verdachte georganiseerd was, die niet afdoende is gebleken. In aanvulling op het door de officier gevorderde en conform het advies van de reclassering zal de rechtbank als bijzondere voorwaarde opnemen de verplichting voor verdachte om zich te laten opnemen in een op basis van een door het NIFP-IFZ nog af te geven indicatiestelling intramurale instelling voor klinische behandeling, gericht op zijn verslavingsproblematiek, het verwerken van het verleden en het vergroten van zijn coping vaardigheden, voor de duur van maximaal 12 maanden.

8.De schade van benadeelden

8.1
De vordering van de benadeelde partij
V.O.F. [cafetaria] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 40.200,00 [veertigduizend tweehonderd euro] inclusief BTW. De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
- brandschade, niet vergoed door verzekering € 7.000,00
- schade V.O.F. € 18.200,00
Wegens immateriële schade wordt een bedrag van € 22.000,00 gevorderd.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vordert niet ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij in haar vordering.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt eveneens de benadeelde partij niet ontvankelijk in haar vordering te verklaren.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
De opgevoerde schade is onvoldoende komen vast te staan, omdat de gestelde schade niet voldoende is onderbouwd. Zo is geen opgave gedaan van de niet-vergoede brandschade, en ook de schade die de V.O.F. heeft geleden is niet op inzichtelijke wijze onderbouwd. Ook komt de gemachtigde van de benadeelde partij tot een optelsom van de schade die voor de rechtbank niet navolgbaar is. Het in de gelegenheid stellen van de benadeelde partij om deze schadeposten alsnog nader te onderbouwen leidt tot een onevenredige belasting van de strafrechtelijke procedure, zodat de rechtbank de benadeelde partij die gelegenheid niet zal bieden.
De benadeelde partij zal om die reden niet-ontvankelijk worden verklaard. De benadeelde partij kan de vordering in zoverre slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14 onder a, b, c en d, Sr.

10.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
opzettelijk brand stichten terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
18 (achttien) maanden;
- bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte van
12 (twaalf) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien verdachte voor het einde van de
proeftijd van 3 (drie) jarende navolgende voorwaarde(n) niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardendat verdachte:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, Sr, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- stelt als
bijzondere voorwaardendat verdachte:
- zich gedurende de proeftijd op uitnodiging meldt bij Reclassering Nederland, zo frequent en zo lang deze instelling dat nodig acht;
- zich op basis van de door het NIFP-IFZ afgegeven indicatiestelling laat opnemen in een intramurale instelling (klinische behandeling), zulks ter beoordeling van het NIFP-IFZ, voor de duur van maximaal één jaar. Daarbij dient veroordeelde zich te houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van zijn behandeling door of namens de (geneesheer) –directeur van de betreffende instelling worden gegeven;
- zich ambulant laat behandelen en begeleiden door het forensisch FACT-team of soortgelijke ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij verdachte zal zich dan houden aan de regels die door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven;
- bij het RIBW of een soortgelijke instelling, zulks ter beoordeling van de reclassering, zal verblijven en zich zal houden aan het (dag-)programma dat deze voorziening in overleg met de reclassering heeft opgesteld, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
- zal meewerken aan urinecontroles en/of de alcoholband, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
- zal meewerken aan het vinden en behouden van dagbesteding, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
- draagt deze reclasseringsinstelling op om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
schadevergoeding
- bepaalt dat de benadeelde partij V.O.F. [cafetaria] in het geheel niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
Dit vonnis is gewezen door mr. K. Haar, voorzitter, mr. F. van der Maden en mr. D.E. Schaap, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.R. Lageveen, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 5 juni 2018.
Mr. K. Haar is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de regiopolitie Oost-Nederland met nummer PL0600-2018079571. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Het proces-verbaal ter terechtzitting van 22 mei 2018.
3.Opgemaakt op 21 februari 2018 door [verbalisant] , brigadier, pag. 6 tot en met 8.
4.Opgemaakt op 21 februari 2018 door [verbalisant] , aspirant, pag. 9 tot en met 10.