ECLI:NL:RBOVE:2018:1897

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
5 juni 2018
Publicatiedatum
5 juni 2018
Zaaknummer
08/730452-17 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een 67-jarige man voor het dealen van harddrugs met gevangenisstraf en voorwaardelijke straf

Op 5 juni 2018 heeft de Rechtbank Overijssel een 67-jarige man veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar. De man werd beschuldigd van het dealen van harddrugs vanuit zijn woning. Tijdens de zitting op 22 mei 2018 werd vastgesteld dat de verdachte niet aanwezig was, maar de rechtbank nam kennis van de vordering van de officier van justitie, mr. G. Steeghs, en de verdediging door mr. H.J. Voors. De tenlastelegging omvatte het bezit en de handel in verschillende soorten harddrugs, waaronder 2C-B, MDMA, amfetamine en GHB, gedurende een periode van vier jaar. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren voor schorsing van de vervolging. De verdachte had een grote hoeveelheid drugs in zijn woning, wat leidde tot de conclusie dat hij opzettelijk handelde in strijd met de Opiumwet. De rechtbank verwierp het verweer van de verdediging dat de verdachte niet had gehandeld, omdat de drugs nog niet waren verhandeld. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte gedurende de tenlastegelegde periode had gehandeld in drugs en legde een substantiële gevangenisstraf op, rekening houdend met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn leeftijd en gezondheid. De rechtbank gelastte ook de teruggave van een geldbedrag aan de verdachte, dat niet vatbaar was voor verbeurdverklaring.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08/730452-17 (P)
Datum vonnis: 5 juni 2018
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1951 te [geboorteplaats] ,
wonende in [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 22 mei 2018.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. G. Steeghs en van hetgeen door de raadsman van verdachte, mr. H.J. Voors, advocaat te Zwolle, naar voren is gebracht. Verdachte is ter terechtzitting niet verschenen.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte een grote hoeveelheid harddrugs heeft bereid, bewerkt, verwerkt, verkocht, afgeleverd, verstrekt, vervoerd en aanwezig heeft gehad;
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 21 juni 2012 tot en met 21 juni 2016 te Genemuiden, gemeente Zwartewaterland, althans in Nederland, (telkens) opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/of in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad op 21 juni 2016, (een)
hoeveelheid/hoeveelheden van (een) materiaal/materialen bevattende:
- 146 tabletten van een materiaal bevattende 2C-B,
- 163 stuks van een materiaal bevattende MDMA en amfetamine,
- 6 liter en 369 milliliter van een materiaal bevattende GHB,
- 157 tabletten van een materiaal bevattende MDMA,
- 10,63 gram van een materiaal bevattende MDMA,
- 138,28 gram van een materiaal bevattende amfetamine,

zijnde,

- 2C-B,
- MDMA,
- Amfetamine,
- GHB,

(telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld voor het ten laste gelegde.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft zich, overeenkomstig de inhoud van een aan de rechtbank overgelegde pleitnota, op het standpunt gesteld dat een bewezenverklaring kan volgen voor het bezit van harddrugs op 21 juli 2016 maar dat niet bewezen kan worden verklaard dat verdachte de in de tenlastelegging opgesomde middelen en hoeveelheden heeft bereid/bewerkt/verwerkt/verkocht/afgeleverd/verstrekt of vervoerd omdat dit de middelen betroffen die in zijn huis zijn aangetroffen en dus nog niet waren verhandeld.
Voor zover de rechtbank toch tot een bewezenverklaring van handel in drugs komt, heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de bewezen verklaarde periode dient te worden beperkt tot twee jaren, te weten de periode van 1 juli 2014 tot 21 juli 2016, zoals ook in de ontnemingszaak tot uitgangspunt is genomen.
Verder heeft de raadsman betoogd – zakelijk weergegeven – dat er zonder dat daartoe door de rechter-commissaris op de voet van 101, tweede lid, een machtiging was verleend, door de politie twee enveloppen zijn geopend en van de inhoud daarvan daarom onrechtmatig is kennis genomen. Hiermee is artikel 13 van de Grondwet geschonden en dit levert volgens de raadsman een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a Wetboek van Strafvordering op, hetgeen tot strafvermindering dient te leiden.
43 Het oordeel van de rechtbank
Het verweer: schending van het briefgeheim is onherstelbaar vormverzuim,
Uit een proces-verbaal van 23 juni 2016 blijkt dat verbalisant [verbalisant] op 21 juni 2016 omstreeks 23:50 uur een tweetal enveloppen die onder verdachte in beslag waren genomen heeft geopend en van de inhoud daarvan heeft kennis genomen.
In deze enveloppen werden, zoals door verdachte ook was verklaard, verdovende middelen aangetroffen.
Het verweer van de raadsman dat de verbalisant door deze handelwijze het briefgeheim zoals neergelegd in artikel 13 van de Grondwet heeft geschonden, verwerpt de rechtbank.
Onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 18 oktober 1994, NJ 1995, 101, ECLI:NL:HR:1994:ZD1087 overweegt de rechtbank dat het bij het briefgeheim gaat om de eerbiediging van het geheim van brieven gedurende de periode dat die ter bezorging aan een derde aan een daarvoor zorg dragende instantie zijn toevertrouwd. Het briefgeheim strekt zich dus niet uit tot de onder de verdachte inbeslaggenomen brieven, omdat verdachte deze brieven nog niet ter verzending aan een daarvoor zorg dragende instantie had aangeboden.
Van een vormverzuim is daarom geen sprake.
Bewijsoverwegingen
De rechtbank overweegt dat ten aanzien van het ten laste gelegde sprake is van een bekennende verdachte in de zin van artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank zal daarom in de bijlage volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen die tot de bewezenverklaring hebben geleid.
De rechtbank volgt het betoog van de raadsman dat niet bewezen kan worden verklaard dat verdachte de in de ten laste opgesomde hoeveelheden heeft verhandeld nu hij deze hoeveelheden immers nog in zijn bezit had en niet is vast te stellen of hij exact deze hoeveelheden gedurende de gehele ten laste gelegde periode heeft verhandeld. De rechtbank zal verdachte daarom van deze genoemde hoeveelheden vrijspreken.
Dit neemt niet weg dat verdachte op 22 juni 2016 bij de politie heeft verklaard dat hij al vier jaar lang handelt in drugs, en dat verdachte heeft verklaard dat de aangetroffen hoeveelheid en soort drugs overeenkomt met wat hij normaal gesproken in huis had om te verhandelen. Daarom komt de rechtbank niet alleen tot een bewezenverklaring van het aanwezig hebben van verdovende middelen maar ook van de handel daarvan, gedurende de gehele ten laste gelegde periode.
Het verweer van de raadsman hieromtrent wordt daarom verworpen.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat:
hij in de periode van 21 juni 2012 tot en met 21 juni 2016 te Genemuiden, gemeente Zwartewaterland, (telkens) opzettelijk heeft verwerkt en verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd en opzettelijk aanwezig heeft gehad, hoeveelheden van materialen bevattende: 2C-B, MDMA, Amfetamine, GHB, (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 10 van de Opiumwet. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
het misdrijf:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod;
en
het misdrijf:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod;

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte wordt opgelegd een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit om te volstaan met de oplegging van een geheel voorwaardelijke straf. De raadsman heeft daarbij gewezen op de omstandigheid dat verdachte 67 jaar is, een progressief verlopende spierziekte en diabetes heeft en het feit heeft gepleegd om contacten met anderen te kunnen hebben. Bovendien heeft verdachte een blanco strafblad.
Verdachte is fysiek niet in staat om een gevangenisstraf te ondergaan en zou dan zijn aangepaste woning verliezen. Een werkstraf is om dezelfde reden niet passend.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft zich gedurende een periode van vier jaar schuldig gemaakt aan het dealen van harddrugs vanuit zijn woning. Hij had op 21 juni 2016 een grote voorraad harddrugs in zijn woning aanwezig waarmee hij volgens zijn eigen verklaring drie of vier weken deed.
De rechtbank rekent het verdachte ernstig aan dat hij 2C-B, MDMA, Amfetamine en GHB heeft gedeald. Het is algemeen bekend dat drugs een ernstige bedreiging vormen voor de volksgezondheid en dat een aanmerkelijk deel van de criminaliteit direct of indirect haar oorsprong vindt in het gebruik van drugs. De handel in deze verdovende middelen vormt aldus een ernstige inbreuk op de rechtsorde.
Verdachte heeft in het geheel geen oog heeft gehad voor de zeer schadelijke gevolgen van zijn handelen hetgeen onder meer blijkt uit zijn verklaring “er zijn diverse mensen die liters GHB tegelijk van mij kopen want die zijn zo verslaafd als de pest”.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de straf rekening gehouden met de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). In het geval van met enige regelmaat verkopen/afleveren/verstrekken van gebruikershoeveelheden harddrugs vanuit een pand of op straat gedurende een periode van 6 tot 12 maanden is het uitgangspunt een gevangenisstraf van 12 maanden. In dit geval is een veel langere periode, te weten vier jaar, bewezenverklaard. Bovendien heeft verdachte een grote hoeveelheid drugs aanwezig gehad.
De rechtbank heeft bij de strafoplegging verder rekening gehouden met een uittreksel justitiële documentatie van verdachte d.d. 22 maart 2018 waaruit blijkt dat verdachte niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld.
Het voorgaande brengt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte zonder meer een gevangenisstraf van substantiële duur toekomt. Een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf is noodzakelijk omdat de aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden.
Daarnaast heeft de rechtbank in sterke mate rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals deze onder meer blijken uit de inhoud van het reclasseringsrapport d.d. 9 mei 2018 waarin onder meer de door de raadsman geschetste (medische) omstandigheden worden beschreven en waarin een gedeeltelijk voorwaardelijke straf wordt geadviseerd, zonder het opleggen van bijzondere voorwaarden. De rechtbank laat deze omstandigheden tot uiting komen in de duur van het voorwaardelijk op te leggen gedeelte van de straf.
Alles afwegend en rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden acht de rechtbank de door de officier van justitie geëiste gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar passend en geboden.
7.4
De inbeslaggenomen voorwerpen
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de in beslaggenomen goederen reeds aan verdachte zijn geretourneerd en dat dit, voor zover dit nog niet is gebeurd alsnog dient te gebeuren.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de onder verdachte in beslaggenomen geldbedragen van € 1.120,00 en € 465,00 nog niet zijn geretourneerd.
De rechtbank stelt vast dat verdachte bij de politie (pagina 83) afstand heeft gedaan van het geldbedrag van € 1.120,00 omdat dit drugsgeld is. Gelet hierop zal de rechtbank over dit bedrag geen beslissing nemen.
De rechtbank zal de teruggave aan verdachte gelasten van het aan hem toebehorende
en op de kennisgeving van inbeslagneming onder volgnummer 2 vermelde geldbedrag van
€ 465,00 (pagina 124), aangezien dit geldbedrag niet vatbaar is voor verbeurdverklaring dan wel onttrekking aan het verkeer.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op het hiervoor genoemde wetsartikel. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c en 55 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
het misdrijf:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod;
en
het misdrijf:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
24 (vierentwintig) maanden;
- bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte van
8 (acht) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien verdachte voor het einde van de
proeftijd van 3 (drie) jarende navolgende voorwaarde niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
de inbeslaggenomen voorwerpen
- gelast de teruggave van het op de kennisgeving van inbeslagneming onder volgnummer 2 vermelde geldbedrag van € 465,00 (pagina 124) aan verdachte.
Dit vonnis is gewezen door mr. F. van der Maden, voorzitter, mr. D.E. Schaap en mr. K. Haar, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.R. Lageveen, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 5 juni 2018.
Mr. K. Haar is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit bladzijden uit het dossier van de politie Oost-Nederland, District IJsselland, basisteam IJsselland-Noord, met nummer [nummer] .
Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
• Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 22 juni 2016, inhoudende de bekennende verklaring van verdachte, pagina’s 77 t/m 115;
• Het proces-verbaal van aanhouding, pagina’s 14 t/m 20, inhoudende het relaas van verbalisanten;
• Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 28 juni 2016, pagina’s 29 t/m 41, inhoudende het relaas van verbalisant;
• Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 1 juli 2016, pagina’s 43 en 44, inhoudende het relaas van verbalisant;
• Het proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen d.d. 4 juli 2016, pagina’s 52 54, inhoudende het relaas van verbalisanten;
• Het proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen d.d. 4 juli 2016, pagina’s 55 t/m 61, inhoudende het relaas van verbalisanten;
• Het NFI-rapport identificatie van drugs en precursoren d.d. 3 augustus 2016, opgesteld door ing. [naam] NFI deskundige forensische drugsanalyse, pagina’s 62 t/m 64;
• Een kennisgeving van in beslagneming, pagina’s 126 t/m 132;
• Een kennisgeving van in beslagneming, pagina’s 133 t/m 136.