ECLI:NL:RBOVE:2018:1896

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
5 juni 2018
Publicatiedatum
5 juni 2018
Zaaknummer
08/770337-17
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet met verzachtende omstandigheden

Op 5 juni 2018 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De zaak betreft de periode van 1 januari 2017 tot en met 9 november 2017, waarin de verdachte in Deventer een grote hoeveelheid harddrugs, waaronder XTC, heroïne, cocaïne en 2C-B, aanwezig heeft gehad in haar woning. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. Tijdens de zittingen op 22 februari en 22 mei 2018 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie en de verdediging gehoord. De verdachte heeft verklaard dat zij niet op de hoogte was van de inhoud van de dozen met drugs die door haar zoon en anderen in haar woning waren geplaatst. De rechtbank heeft geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was voor de tenlastelegging van het bereiden, verwerken, verkopen, afleveren of verstrekken van de drugs. De verdachte is uiteindelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 20 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en reclasseringscontact. De rechtbank heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder haar leeftijd en het feit dat zij nooit eerder is veroordeeld. De rechtbank heeft de rol van de verdachte als faciliterend beoordeeld en heeft strafverminderende factoren in aanmerking genomen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08/770337-17 (P)
Datum vonnis: 5 juni 2018
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte] ,
geboren op [1949] te [geboorteplaats] ,
wonende in [woonplaats] ,
nu verblijvende in P.I.V. Huis van Bewaring Nieuwersluis,
Zandpad 3.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 22 februari 2018 en 22 mei 2018.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. R. Schuurman en van hetgeen door verdachte en de raadsman mr. J.P. Plasman, advocaat te Amsterdam, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, na nadere omschrijving van de tenlastelegging van 22 mei 2018, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte, al dan niet samen met (een) ander(en):
feit 1:een grote hoeveelheid XTC, heroïne, cocaïne en 2C-B heeft bereid, verwerkt, verkocht, afgeleverd, verstrekt, vervoerd en aanwezig heeft gehad;
feit 2:hennep aanwezig heeft gehad.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1.
zij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 januari 2017 tot en met 09 november 2017 te Deventer, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of
verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/of (in elk geval op 9 november 2017) opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een woning gelegen aan de [adres 1] en/of in een woning gelegen aan de [adres 2] ):
-een grote hoeveelheid XTC, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en/of
-een grote hoeveelheid amfetamine, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, en/of
-een grote hoeveelheid heroine, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroine, en/of
-een grote hoeveelheid cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of
-een hoeveelheid 2C-B (- 4-broom-2,5-dimethoxyfenethylamine) , in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende 2C-B,
zijnde (telkens) MDMA en/of amfetamine en/of heroine en/of cocaïne en/of 2C-B (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
zij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2017 tot en met 09 november 2017 te Deventer, in ieder geval in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen (telkens) opzettelijk bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/of (in elk geval op 9 november 2017) opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een woning gelegen aan de [adres 1] en/of in een woning gelegen aan de [adres 2] ),
-een (grote) hoeveelheid (gedroogde) hennep(toppen), in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep en/of
-een (grote) hoeveelheid hasjiesh, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, zijnde hasjiesj (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld terzake het onder 1 ten laste gelegde, met dien verstande dat enkel het aanwezig hebben van de harddrugs in de woning van verdachte aan de [adres 2] in de periode van 9 oktober 2017 tot en met 9 november 2017 bewezen kan worden verklaard.
Ten aanzien van de overige onderdelen van het onder 1 ten laste gelegde, te weten het bereiden, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en het aanwezig hebben van harddrugs in de woning van de zoon van verdachte aan de [adres 1] heeft de officier van justitie vrijspraak gevorderd.
Ook ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft de officier van justitie vrijspraak gevorderd.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Op 9 november 2017 heeft in de woning van verdachte gelegen aan de [adres 2] te Deventer een doorzoeking ter inbeslagneming plaatsgevonden. Tijdens deze doorzoeking zijn in de slaapkamer meerdere dozen en zakken aangetroffen met daarin een zeer groot aantal pillen in verschillende kleuren en vormen. Daarnaast zijn in de woonkamer de volgende goederen aangetroffen:
- op het dressoir een geel bakje met daarin een witte substantie;
- in de wandkast een drietal op elkaar gestapelde bordjes met op elk bordje een witte substantie;
- een plastic emmer met daarin 218 wikkels wit poeder (op een niet aangeduide plek).
Voormelde goederen zijn in beslag genomen en voor onderzoek overgedragen aan het team Forensische Opsporing van de politie eenheid Oost-Nederland.
Tijdens het aldaar uitgevoerde onderzoek werd van de aangeboden hoeveelheid stoffen een monster genomen waarna indicatieve tests werden uitgevoerd. Deze tests waren positief op onder meer XTC, heroïne, cocaïne en 2C-B.
Vervolgens is een deel van de monsters door het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) onderzocht.
Deze monsters bleken na onderzoek verdovende middelen te bevatten, te weten: 37.900 pillen MDMA, 1515,15 gram heroïne, 281,9 gram cocaïne en 2900 pillen 2C-B.
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat zij niet wist hoe lang deze dozen in haar woning lagen en dat zij dacht dat hier snoep in zat.
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat haar zoon [naam] en een aantal andere personen deze dozen naar haar woning hebben gebracht met het verzoek deze dozen te bewaren. Dit was ongeveer 14 dagen voordat zij op 9 november 2017 werd aangehouden.
De dozen zaten toen dicht getapet en verdachte heeft de dozen in ontvangst genomen zonder te vragen wat hier in zat, naar eigen zeggen uit vertrouwen. Drie of vier dagen later kwamen de personen terug. Zij hebben de dozen geopend, de daarin aanwezige pillen herpakt en in de woonkamer ook drugs in envelopjes gevouwen. Vanaf dat moment wist verdachte dat drugs in de dozen aanwezig waren.
Gelet op het voorgaande is ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit, voor wat betreft het aanwezig hebben van XTC, heroïne, cocaïne en 2C-B in de tenlastegelegde periode sprake van een bekennende verdachte in de zin van artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank zal daarom in de bijlage volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen die tot de bewezenverklaring hebben geleid.
De rechtbank volgt de officier van justitie in zijn standpunt dat in de dossierstukken onvoldoende bewijs aanwezig is dat verdachte de tenlastegelegde verdovende middelen heeft bereid, verwerkt, verkocht, afgeleverd, verstrekt of vervoerd. Concrete aanknopingspunten dat haar betrokkenheid verder gaat dan dat zij gedurende een korte periode heeft toegelaten dat er harddrugs in haar woning aanwezig waren, zijn in het dossier onvoldoende aanwezig.
De rechtbank zal verdachte daarom van deze onderdelen van de tenlastelegging vrijspreken.
De rechtbank acht evenmin bewezen wat aan verdachte onder 2 is ten laste gelegd, zodat zij haar ook daarvan zal vrijspreken.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat:
1.
zij in de periode van 1 januari 2017 tot en met 9 november 2017 te Deventer, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een woning gelegen aan de [adres 2] ):
-een grote hoeveelheid XTC, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en
-een grote hoeveelheid heroïne, en
-een grote hoeveelheid cocaïne, en
-een hoeveelheid 2C-B (- 4-broom-2,5-dimethoxyfenethylamine),
zijnde (telkens) MDMA en/of heroïne en/of cocaïne en/of 2C-B (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij haar daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikel 10 van de Opiumwet. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1
het misdrijf:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid onder C, van de Opiumwet gegeven verbod.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van wat hij bewezen heeft geacht gevorderd dat aan verdachte wordt opgelegd een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar met daaraan gekoppeld reclasseringscontact.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit om te volstaan met de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest met daarnaast een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf met als bijzondere voorwaarde reclasseringscontact.
De raadsman heeft daarbij gewezen op de volgende omstandigheden.
Verdachte heeft slechts een kleine rol gespeeld. Haar betrokkenheid gaat niet verder dan dat zij heeft toegestaan dat haar zoon en een aantal andere personen in haar woning handelingen met drugs konden verrichten. Verdachte heeft niet durven ingrijpen omdat zij bang was dat haar zoon dan in gevangenis zou belanden. Verdachte heeft echter zelf geen beschikkingsmacht over de drugs gehad en heeft hier ook geen enkel voordeel uit behaald of belang bij gehad. De oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) voorzien niet in deze zeer bijzondere positie van verdachte.
Verder heeft verdachte de drugs slechts gedurende een korte periode van 10 tot 14 dagen in huis gehad. Gedurende een nog kortere periode van één á twee dagen heeft zij wetenschap van deze drugs gehad.
Daarnaast moet rekening worden gehouden met de omstandigheid dat verdachte nooit eerder is veroordeeld en een gevorderde leeftijd heeft. Reclasseringscontact kan verdachte helpen om meer los te komen van haar zoon, aldus de raadsman.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft zich gedurende een periode van ongeveer 10 dagen schuldig gemaakt aan het aanwezig hebben van een zeer grote hoeveelheid harddrugs in haar woning.
Deze harddrugs waren door haar zoon en andere personen in haar woning gebracht en verdachte heeft niet ingegrepen op het moment dat zij hiervan op de hoogte raakte. Verdachte heeft er, op het moment dat zij wetenschap kreeg dat de in haar woning gebrachte dozen drugs betrof er voor gekozen om de situatie voort te laten duren en daarmee de enorme hoeveelheid harddrugs in haar woning toe te laten.
Het behoeft geen betoog dat het in het bezit hebben van verdovende middelen een gevaar voor de volksgezondheid vormt, onder andere vanwege de vaak zeer verslavende werking ervan. Bovendien leidt het bezit hiervan direct en indirect tot vele vormen van criminaliteit.
Bovendien is de aangetroffen hoeveelheid van dien aard dat deze verdovende middelen kennelijk bestemd waren voor handel en verdere verspreiding.
Verdachte heeft door haar handelwijze daarom ook bijgedragen aan de instandhouding van de markt van verdovende middelen. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
De rechtbank overweegt dat, met name gelet op de grote hoeveelheid harddrugs die bewezen kan worden verklaard een gevangenisstraf van aanzienlijke omvang geïndiceerd is. Voor wat betreft de hoogte daarvan heeft zij acht geslagen op de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) welke uitgaan van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden bij het aanwezig hebben van harddrugs van meer dan 20.000 gram.
In dit geval bestaat aanleiding om een lagere straf op te leggen. Er zijn verscheidene strafverminderende factoren aanwezig waar de rechtbank gewicht aan toekent. Zo is - nu verdachte dit heeft verklaard en uit het dossier niet blijkt van feiten en omstandigheden die tot een andere conclusie zouden moeten leiden - de rol van verdachte aanmerkelijk klein en van een geheel andere aard – namelijk faciliterend - dan die van haar zoon en de andere personen die de harddrugs in haar woning hebben ondergebracht. Zonder dat verdachte heeft gesteld dat er grote druk is uitgeoefend op haar om de harddrugs tijdelijk te herbergen in haar woning is – gezien de verklaring van verdachte - aannemelijk dat verdachte uit loyaliteit aan haar zoon heeft gehandeld. Zij lijkt vanuit die loyaliteit in een situatie te zijn beland waarin zij min of meer “contre coeur” heeft toegegeven aan de wens van anderen – waaronder haar zoon- drugs in haar woning te bewaren voor deze personen en de ogen heeft willen sluiten voor de gevolgen daarvan. Daarbij komt dat slechts sprake is geweest van een zeer korte periode waarin verdachte de drugs voorhanden heeft gehad, en heeft verdachte uiteindelijk openheid van zaken gegeven. Ten slotte heeft verdachte er blijk van gegeven zich bewust te zijn van de fout die zij heeft gemaakt, heeft zij daarover spijt betuigd, en staat verdachte positief en welwillend ten aanzien van hulpverlening in de toekomst.
De rechtbank heeft verder kennis genomen van de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals deze onder meer blijken uit de inhoud van het reclasseringsrapport d.d. 9 mei 2018 waarin wordt geadviseerd om een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met daaraan als bijzondere voorwaarden gekoppeld een meldplicht bij de reclassering.
Verder heeft de rechtbank bij de strafoplegging acht geslagen op het uittreksel justitiële documentatie van verdachte d.d. 22 januari 2018 waaruit blijkt dat verdachte geen justitiële documentatie heeft.
Alles afwegende ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte, gezien de aard en ernst van het feit, wel een aanzienlijke gevangenisstraf maar daarvan een groot deel voorwaardelijk, te weten een gevangenisstraf van 30 maanden waarvan 20 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en reclasseringscontact.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d en artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt haar daarvan vrij;
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt haar daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
feit 1:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid onder C, van de Opiumwet gegeven verbod.
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1 bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
30 (dertig) maanden;
- bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte van
20 (twintig) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten.
De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien verdachte voor het einde van de
proeftijd van 2 (twee) jarende navolgende voorwaarde(n) niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardendat verdachte:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, Sr, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- stelt als
bijzondere voorwaardedat verdachte:
- zich gedurende de proeftijd meldt bij Reclassering Nederland, op de door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zo lang deze instelling dat nodig acht;
- draagt deze reclasseringsinstelling op om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. F. van der Maden, voorzitter, mrs. D.E. Schaap en K. Haar, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.R. Lageveen als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 juni 2018.
Mr. K. Haar is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit bladzijden uit het dossier van de politie Oost, Recherche Deventer met nummer 2017519448.
Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
• Het proces-verbaal ter terechtzitting d.d. 22 mei 2018, inhoudende de bekennende verklaring van verdachte;
• Het proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming d.d. 7 december 2017, pagina’s 44 t/m 48, inhoudende het relaas van de rechter-commissaris;
• De kennisgeving van in beslagneming, pagina’s 49 t/m 57;
• Het proces-verbaal van sporenonderzoek d.d. 10 november 2017, pagina’s 58 en 67, inhoudende het relaas van verbalisanten;
• Het proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen d.d. 29 november 2017, pagina’s 68 t/m 79, inhoudende het relaas van verbalisanten;
• Het RIVM-rapport identificatie van drugs en precursoren d.d. 6 maart 2018 opgesteld door [X] , wetenschappelijk medewerker/GZB.