Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
ROBEY SPORTSWEAR B.V.,
PEC ZWOLLE B.V.,
1.De procedure
2.De feiten
3.Het geschil
in conventie
€ 66.533,30, welk bedrag PEC weigert te betalen. PEC is vanwege dit betalingsverzuim ook rente en buitengerechtelijke incassokosten aan RS verschuldigd. De kosten van het conservatoir beslag dienen eveneens voor rekening van PEC te komen.
€ 130.000,00. RS is gehouden voornoemde schadeposten aan PEC te voldoen. Voor zover in conventie geen verrekening heeft plaatsgevonden tussen de vermeende vordering van RS met de door PEC geleden schade, kan PEC in reconventie aanspraak maken op betaling van een bedrag van € 190.000,00 en voor zover deze verrekening wel heeft plaatsgehad, op betaling van een bedrag van € 123.466,70.
4.De beoordeling
in conventie en in reconventie
€ 144.135,25.
“tijdens de bestelling voor het seizoen 2016-2017 in maart/april van 2016”. Ter zitting is gebleken dat [medewerker RS] niet bij het gesprek d.d. 2 maart 2016 tussen PEC en RS voorafgaand aan de bestelling van PEC van 10 maart 2016 aanwezig is geweest. Ook is ter zitting gebleken dat in dat gesprek niet expliciet is gesproken over de merchandise/cashcomponent. PEC suggereert met het overleggen van het e-mailverkeer van 13 januari 2017 dat het gesprek met de heer [medewerker RS] waarin afspraken zijn gemaakt over het schuiven tussen de componenten bartering en merchandise/cashcomponent later in maart, althans in april 2016 heeft plaatsgehad. PEC heeft echter niet duidelijk gemaakt wanneer dat gesprek precies is geweest, terwijl [financieel manager PEC] ter zitting heeft verklaard dat het schuiven tussen de componenten met name in een in oktober 2016 tussen PEC en RS gevoerd gesprek aan de orde is gekomen. Voor zover dit laatste inderdaad het geval is, speelt bovendien de vraag of PEC er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat [medewerker RS] bevoegd was een dergelijke afspraak namens RS te maken. [directeur RS] heeft immers ter zitting verklaard dat hij in oktober 2016 aan PEC duidelijk heeft gemaakt niet akkoord te kunnen gaan met het wegstrepen van het meerdere dat aan teamkleding besteld zou worden tegen het mindere dat aan merchandise besteld zou worden. Daarnaast geldt dat RS reeds in de hiervoor onder 2.14. genoemde e-mail van 23 augustus 2016 aan PEC kenbaar heeft gemaakt dat zij niet akkoord ging met de hoogte van de door PEC gefactureerde cashcomponent. Nu PEC aldus tegenover de gemotiveerde betwisting door RS onvoldoende feiten en omstandigheden heeft gesteld op grond waarvan moet worden aangenomen dat de afspraak over het schuiven van de componenten (tevens) met RS is gemaakt, zal de rechtbank ook aan deze stelling van PEC voorbijgaan. Dit betekent dat PEC ten aanzien van de merchandise/cashcomponent slechts aanspraak kan maken op een bedrag van € 73.061,49.
2.148,00(2,0 punten × tarief € 1.074,00)