Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
1.De procedure
- de dagvaarding van 6 februari 2018 met 7 producties
- de akte wijziging/vermeerdering van eis
- de mondelinge behandeling op 15 februari 2018
- de pleitnota van [eiser]
- de pleitnota van [gedaagde]
- de aanhouding ten behoeve van minnelijk overleg.
2.De feiten
3.Het geschil
4.De beoordeling
Lundiform/Mexx). Daarbij zijn telkens van beslissende betekenis alle concrete omstandigheden van het geval, gewaardeerd naar hetgeen de maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen. Dit betekent onder meer dat de uitleg van een schriftelijk contract niet dient plaats te vinden op grond van alleen maar een taalkundige betekenis van de bewoordingen waarin het is gesteld. In praktisch opzicht is de taalkundige betekenis die deze bewoordingen, gelezen in de context van dat geschrift als geheel, in (de desbetreffende kring van) het maatschappelijk verkeer normaal gesproken hebben, bij de uitleg van dat geschrift echter vaak wel van groot belang. Voor een taalkundige/grammaticale uitleg bestaat eerder aanleiding indien het een zuiver commerciële transactie betreft tussen professionele partijen, zoals in dezen aan de orde is.
Alle klanten vervallen terug aan Consens-us tegen € 1,= totaal bij het niet meer (volledig) willen of kunnen werken van [gedaagde] , overlijden van [gedaagde]”, “
Ook als alles afbetaald is vervallen de adressen in alle genoemde gevallen aan Consens-us a € 1,= totaal” en “
[gedaagde] kan geen enkel adres, gekocht of gehuurd, aan derden verkopen. Klanten vervallen altijd aan Consens-us a € 1,= ex en blijven in die zin (ook) “eigendom” van Consens-us”), naar voorshands oordeel van de voorzieningenrechter, met zich dat [gedaagde] tegen een jaarlijkse vergoeding 1000 klantadressen van de vof (maximaal 33% van het totale bestand) zou “kopen” en daarvan in het kader van onderhoud en service gebruik mocht maken en dat bij het beëindigen van de samenwerking alle klanten aan de vof terugvallen. Uit gemelde afspraken valt evenwel niet af te leiden dat [gedaagde] na beëindiging van de samenwerking gedurende een bepaalde termijn en in een geografisch bepaald gebied aan een concurrentie- en/of relatiebeding gebonden is. Bovendien heeft [eiser] nagelaten het klantenbestand van de vof in het geding te brengen, zodat niet kan worden beoordeeld of en, zo ja, welke klanten van de vof door [gedaagde] na 19 januari 2018 actief zouden zijn benaderd. Voor zover al zou moeten worden aangenomen dat de vof en [gedaagde] een rechtsgeldig concurrentie- en/of relatiebeding zijn overeengekomen, dan bieden de door [eiser] overgelegde e-mails van [P] (Gitaarles Zwolle) van 7 en 14 februari 2018 en de e-mail van [R] (Bar Spek) van 22 januari 2018 onvoldoende grondslag voor het oordeel dat [gedaagde] dit beding heeft overtreden. Uit deze e-mails valt immers niet op te maken dat [gedaagde] voornoemde personen actief heeft benaderd met het oogmerk hen ertoe te bewegen om naar zijn eenmanszaak over te stappen. Het voorgaande leidt ertoe dat het gevorderde verbod, zoals weergegeven in rechtsoverweging 3.1 onder (I), dient te worden afgewezen. Dit geldt ook voor het gevorderde als weergegeven in rechtsoverweging 3.1. onder (II) en (V). Ten aanzien van die vorderingen heeft [gedaagde] bovendien onweersproken gesteld dat hij van de vof een ordner met klantgegevens heeft ontvangen, dat hij deze klantgegevens na de beëindiging van de samenwerking direct heeft teruggebracht en dat hij geen gebruik maakt van een (door hem) gedigitaliseerd klantenbestand.
- griffierecht € 291,00
- salaris advocaat