4.4Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan.
Verdachte heeft ter terechtzitting van 3 mei 2018 bekend dat hij onderdeel uitmaakte van de groep die [slachtoffer] op 24 december 2017 in Hardenberg van de fiets schopte en hem daarna, terwijl [slachtoffer] op de grond lag, samen met anderen heeft geslagen en geschopt tegen hoofd en lichaam.
De rechtbank constateert dat de ten laste gelegde handelingen niet ter discussie staan, maar dat de vraag beantwoord moet worden of die handelingen te kwalificeren zijn als (medeplegen van) poging tot doodslag, poging tot zware mishandeling of mishandeling.
De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Ter terechtzitting zijn de camerabeelden getoond die door een camera in een winkel aan de Voorstraat te Hardenberg zijn gemaakt van het incident in die bewuste nacht. De rechtbank heeft tijdens het onderzoek ter terechtzitting waargenomen dat verdachte de jongen met de licht gekleurde jas is en dat hij een van degenen is die een aantal keer schoppend naar [slachtoffer] uithaalt als die op de grond ligt, nadat hij door een medeverdachte van de fiets geschopt is. Op de beelden is ook te zien dat de twee anderen, gelijktijdig en opvolgend, met verdachte schoppen. Ook heeft de rechtbank waargenomen dat er in totaal 15 tot 20 keer geschopt is. Een groot deel van de schoppen is zichtbaar met kracht gegeven.
Aangever [slachtoffer]heeft verklaard dat hij van zijn fiets werd getrapt en toen hij op de grond lag, trappen voelde op zijn hoofd. Hij weet dat de lange jongen met het blonde haar hem in elk geval meerdere trappen gaf op zijn gezicht. Van de anderen weet hij het niet, omdat hij zijn hoofd beschermde. De meeste trappen kreeg hij tegen zijn hoofd.
Aangever [betrokkene]heeft verklaard dat hij naar [slachtoffer] toe wilde op het moment dat die op de grond lag, dat [slachtoffer] al een paar klappen op zijn hoofd had gehad en dat hij zag dat [slachtoffer] hierna nog een keer of drie flinke schoppen kreeg van die lange jongen, dat dit allemaal met kracht ging en dat de jongen vooral heeft geschopt op het hoofd van [slachtoffer] . Ook heeft [betrokkene] gezien dat de lange jongen [slachtoffer] nog een knietje heeft gegeven en dat hij [slachtoffer] met zijn vuisten met kracht heeft geslagen en dat die jongen daarbij flink uithaalde.
Getuige [getuige 1]heeft verklaard dat ze 24 december 2017 ’s nachts wakker werd van lawaai en vanaf haar balkon aan de Voorstraat zag dat twee jongens tegenover een groep van vier jongens stonden en dat een van de twee jongens op de grond lag en dat deze jongen werd belaagd door de groep van vier.
[getuige 2]heeft gezien dat medeverdachte [medeverdachte] van de fiets trapte en dat [medeverdachte] , toen [slachtoffer] op de grond lag, [slachtoffer] sloeg met gerichte stoten met zijn handen naar het hoofd van [slachtoffer] .
Doordat er tijdens het onderhavige geweldsincident met kracht meermalen is geslagen en met name ook meermalen is geschopt tegen een kwetsbaar lichaamsdeel als het hoofd, is de rechtbank van oordeel dat er wel degelijk sprake is geweest van een aanmerkelijke kans dat [slachtoffer] daadwerkelijk zou komen te overlijden. Dat [slachtoffer] slechts licht hoofdletsel heeft bekomen, doet niets aan die aanmerkelijke kans af.
De rechtbank is ook van oordeel dat verdachte met zijn handelen de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij [slachtoffer] zou kunnen komen te overlijden. De door de verdachte verrichte handelingen worden door de rechtbank beschouwd als te zijn gericht op voltooiing van het voorgenomen misdrijf.
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat het medeplegen van de poging tot doodslag zoals primair ten laste gelegd bewezen kan worden verklaard.
De rechtbank constateert dat verdachte voor feit 2 is aan te merken als een bekennende verdachte en zal daarom, conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 3 mei 2018;
- het proces-verbaal aangifte van [slachtoffer] , pag. 14 tot en met 18.
Net als de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat niet duidelijk is geworden wie van de daders welk letsel bij [slachtoffer] heeft veroorzaakt, zodat de strafverzwarende omstandigheid van lid 2 van artikel 141 Sr niet bewezen kan worden. De rechtbank zal verdachte dan ook van dit onderdeel vrij spreken.