ECLI:NL:RBOVE:2018:1676

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
17 mei 2018
Publicatiedatum
17 mei 2018
Zaaknummer
08-730711-17 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en openlijk geweld in Hardenberg

Op 17 mei 2018 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 27-jarige man uit Hardenberg. De man werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar en bijzondere voorwaarden. De rechtbank oordeelde dat de man, onder invloed van alcohol en cocaïne, samen met anderen heeft geprobeerd iemand te doden en openlijk geweld heeft gepleegd in het centrum van Hardenberg. Dit geweld volgde op een eerder incident in een Poolcentrum, waarbij de verdachte en zijn medeverdachten hun frustraties op het slachtoffer botvierden. Het slachtoffer, die van zijn fiets werd getrapt en vervolgens meerdere keren werd geschopt en geslagen, had geluk dat hij het incident overleefde. De rechtbank rekende de verdachte deze ernstige feiten zwaar aan, vooral gezien zijn eerdere veroordelingen voor soortgelijke misdrijven. De rechtbank achtte de poging tot doodslag en openlijk geweld bewezen, en legde een hogere straf op dan door de officier van justitie was geëist, mede vanwege de rol van de verdachte als initiatiefnemer van het geweld. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van € 1.052,53 aan het slachtoffer, inclusief wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer 08-730711-17 (P)
Datum vonnis: 17 mei 2018
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1991 in [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 3 mei 2018.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. F.E. van der Zee en van hetgeen door verdachte en de raadsvrouw mr. J.B. Pieters, advocaat te Hoogeveen, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:samen met anderen [slachtoffer] tegen het hoofd/lichaam heeft geschopt en daarmee heeft geprobeerd [slachtoffer] te doden of heeft geprobeerd [slachtoffer] zwaar te mishandelen of [slachtoffer] heeft mishandeld, terwijl er nog geen vijf jaren waren verlopen sinds een eerdere veroordeling voor een soortgelijk misdrijf;
feit 2:samen met anderen openlijk geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer] , waardoor [slachtoffer] letsel heeft opgelopen, terwijl er nog geen vijf jaren waren verlopen sinds een eerdere veroordeling voor een soortgelijk misdrijf.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1. primair
hij op of omstreeks 24 december 2017, in de gemeente Hardenberg, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om slachtoffer [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, door dat hij, verdachte en/of zijn mededader(s), meermalen, althans eenmaal, in/op/tegen het hoofd en/of het gezicht en/of het (elders) tegen het lichaam van die [slachtoffer] heeft geschopt en/of getrapt
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
terwijl tijdens het plegen van het misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan (PR Groningen 22/05/2017 6 weken gevangenisstraf in verband met art. 300 Sr);
1. subsidiair

hij op of omstreeks 24 december 2017, in de gemeente Hardenberg, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon, genaamd [slachtoffer] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet genoemde [slachtoffer]

- (terwijl) die op de grond lag - meermalen, althans eenmaal, in het gezicht en/of tegen het hoofd en/of (elders) tegen het lichaam heeft geschopt en/of getrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

terwijl tijdens het plegen van het misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan (PR Groningen 22/05/2017 6 weken gevangenisstraf in verband met art. 300 Sr);

1. meer subsidiair
hij op of omstreeks 24 december 2017, in de gemeente Hardenberg, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen slachtoffer [slachtoffer] heeft mishandeld door meermalen, althans eenmaal, in/op/tegen het hoofd en/of het gezicht, althans (elders) tegen het lichaam te schoppen en/of te trappen;
terwijl tijdens het plegen van het misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan (PR Groningen 22/05/2017 6 weken gevangenisstraf in verband met art. 300 Sr);
2
hij op of omstreeks 24 december 2017, in de gemeente Hardenberg, openlijk, te weten op of aan de openbare weg, de Voorstraat, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, genaamd [slachtoffer] , -door het opzettelijk aanvallen van - en/of van de fiets aftrappen van - en/of indringen op - en/of slaan en/of stompen van die [slachtoffer] , terwijl dit door hem gepleegde geweld enig lichamelijk letsel, te weten diverse bloeduitstortingen en/of (snij)wonden aan het hoofd en/of in het gezicht, voor die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad;
terwijl tijdens het plegen van het misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan (PR Groningen 22/05/2017 6 weken gevangenisstraf in verband met art. 300 Sr).

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Inleiding
Op 24 december 2017, omstreeks 03.43 uur, fietsen [slachtoffer] en [betrokkene] door de Voorstraat in Hardenberg, onderweg van het Poolcentrum naar huis, als ze een groepje van vier jongens passeren waar ze eerder die avond woorden mee hebben gehad. [betrokkene] passeert het groepje jongens en hoort een van hen iets schreeuwen. Wanneer [slachtoffer] langs het groepje jongens fietst, wordt hij door een van hen van zijn fiets getrapt. Hij komt ten val en wordt, al liggend op de grond, meerdere keren geschopt tegen zijn hoofd en lichaam. [betrokkene] probeert hem te hulp te komen, maar hij wordt door de jongens tegengehouden.
[slachtoffer] heeft twee bloedende wonden, op zijn hoofd en in zijn wenkbrauw, opgelopen.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden. Daarbij heeft zij zich onder meer gebaseerd op de camerabeelden, de letselverklaring met foto’s en de verklaringen van zowel aangever, verdachte, de medeverdachten als getuige [getuige 1] .
Voor feit 2 heeft ze geconcludeerd dat de strafverzwarende omstandigheid van het veroorzaken van letsel niet bewezen kan worden, omdat niet duidelijk is wie welk letsel heeft veroorzaakt.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit om haar cliënt van het onder 1 primair en 1 subsidiair ten laste gelegde vrij te spreken. Dat haar cliënt geweld jegens [slachtoffer] heeft uitgeoefend is duidelijk, maar dit geweld was volgens de raadsvrouw niet dusdanig ernstig dat er een aanmerkelijke kans was dat [slachtoffer] daaraan had kunnen overlijden of zwaar lichamelijk letsel had kunnen oplopen.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan [1] .
Verdachte heeft ter terechtzitting van 3 mei 2018 bekend [slachtoffer] op 24 december 2017 in Hardenberg van de fiets geschopt te hebben en daarna, terwijl [slachtoffer] op de grond lag, hem samen met anderen geslagen en geschopt te hebben tegen hoofd en lichaam.
Ten aanzien van feit 1
De rechtbank constateert dat de ten laste gelegde handelingen niet ter discussie staan, maar dat de vraag beantwoord moet worden of die handelingen te kwalificeren zijn als (medeplegen van) poging tot doodslag, poging tot zware mishandeling of mishandeling.
De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Ter terechtzitting zijn de camerabeelden getoond die door een camera in een winkel aan de Voorstraat te Hardenberg zijn gemaakt van het incident in die bewuste nacht. De rechtbank heeft tijdens het onderzoek ter terechtzitting waargenomen dat verdachte de langste jongen van de vier is, dat hij [slachtoffer] van de fiets schopt, dat hij een van degenen is die richting [slachtoffer] , die dan op de grond ligt, een aantal keer slaand en schoppend uithaalt en dat hij als het geweld geëindigd lijkt te zijn, [slachtoffer] nogmaals een aantal keer schopt. Op de beelden is ook te zien dat twee anderen, gelijktijdig en opvolgend, met verdachte schoppen. Ook heeft de rechtbank waargenomen dat er in totaal 15 tot 20 keer geschopt is. Een groot deel van de schoppen is zichtbaar met kracht gegeven.
Aangever [slachtoffer] [2] heeft verklaard dat hij van zijn fiets werd getrapt en toen hij op de grond lag trappen voelde op zijn hoofd. Hij zag en voelde dat de lange jongen met het blonde haar hem in elk geval meerdere trappen gaf op zijn gezicht. De meeste trappen kreeg hij tegen zijn hoofd.
Aangever [betrokkene] [3] heeft verklaard dat hij naar [slachtoffer] toe wilde op het moment dat die op de grond lag, dat [slachtoffer] al een paar klappen op zijn hoofd had gehad en dat hij zag dat [slachtoffer] hierna nog een keer of drie flinke schoppen kreeg van die lange jongen, dat dit allemaal met kracht ging en dat de jongen vooral heeft geschopt op het hoofd van [slachtoffer] . Ook heeft [betrokkene] gezien dat de lange jongen [slachtoffer] nog een knietje heeft gegeven en dat hij [slachtoffer] met zijn vuisten met kracht heeft geslagen en dat die jongen daarbij flink uithaalde.
Getuige [getuige 1] [4] heeft verklaard dat ze 24 december 2017 ’s nachts wakker werd van lawaai en vanaf haar balkon aan de Voorstraat zag dat twee jongens tegenover een groep van vier jongens stonden en dat een van de twee jongens op de grond lag en dat deze jongen werd belaagd door de groep van vier.
[getuige 2] [5] heeft gezien dat verdachte [slachtoffer] van de fiets trapte en dat verdachte, toen [slachtoffer] op de grond lag, [slachtoffer] sloeg met gerichte stoten met zijn handen naar het hoofd van [slachtoffer] .
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij degene is die [slachtoffer] van de fiets schopt, dat hij zichzelf herkend op de beelden en dat hij na het zien van die beelden van mening is dat [slachtoffer] als gevolg van het geweld had kunnen overlijden.
Doordat er tijdens het onderhavige geweldsincident met kracht meermalen is geslagen en met name ook meermalen is geschopt tegen een kwetsbaar lichaamsdeel als het hoofd, is de rechtbank van oordeel dat er wel degelijk sprake is geweest van een aanmerkelijke kans dat [slachtoffer] daadwerkelijk zou komen te overlijden. Dat [slachtoffer] slechts licht hoofdletsel heeft bekomen, doet niets aan die aanmerkelijke kans af.
De rechtbank is ook van oordeel dat verdachte met zijn handelen de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij [slachtoffer] zou kunnen komen te overlijden. De door de verdachte verrichte handelingen worden door de rechtbank beschouwd als te zijn gericht op voltooiing van het voorgenomen misdrijf.
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat het medeplegen van de poging tot doodslag zoals primair ten laste gelegd bewezen kan worden verklaard.
Ten aanzien van feit 2
De rechtbank constateert dat verdachte voor feit 2 is aan te merken als een bekennende verdachte en zal daarom, conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 3 mei 2018;
- het proces-verbaal aangifte van [slachtoffer] , pag. 14 tot en met 18.
Net als de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat niet duidelijk is geworden wie van de daders welk letsel bij [slachtoffer] heeft veroorzaakt, zodat de strafverzwarende omstandigheid van lid 2 van artikel 141 Sr niet bewezen kan worden. De rechtbank zal verdachte dan ook van dit onderdeel vrij spreken.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van het voorgaande wettig en overtuigend bewezen dat:
1 primair
hij op 24 december 2017, in de gemeente Hardenberg, tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om slachtoffer [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, meermalen tegen het hoofd en/of het gezicht en elders tegen het lichaam van die [slachtoffer] heeft geschopt en/of getrapt
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij op 24 december 2017, in de gemeente Hardenberg, openlijk, te weten op de openbare weg, de Voorstraat, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, genaamd [slachtoffer] , -door het opzettelijk aanvallen van - en/of van de fiets aftrappen van - en/of slaan en/of stompen van die [slachtoffer] .
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte onder 1 primair en 2 meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 287 juncto 45 en 141 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1 primair en 2
Eendaadse samenloop van:
het misdrijf:
medeplegen van poging tot doodslag
en
het misdrijf:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte veroordeeld wordt tot een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit om rekening te houden met de geconstateerde verminderde toerekeningsvatbaarheid en de inzet die haar cliënt al heeft laten zien om aan zichzelf te werken. Ze heeft daarom verzocht te volstaan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van de voorlopige hechtenis en een voorwaardelijke gevangenisstraf met reclasseringstoezicht en behandelverplichting.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft zich, onder invloed van veel alcohol en cocaïne, schuldig gemaakt aan het met anderen proberen iemand te doden en aan openlijke geweldpleging, anders gezegd het met een groep plegen van zinloos uitgaansgeweld. Schijnbaar naar aanleiding van een incident eerder die avond in het Poolcentrum –het omstoten van een glas bier door aangevers, waarvoor aangevers zelfs een biertje hebben teruggegeven- vonden verdachte en de medeverdachten het nodig om, terwijl een ieder al op weg was naar huis, hun frustratie alsnog met geweld op [slachtoffer] te botvieren. De vriend die te hulp wilde schieten werd tegengehouden. Dit zijn ernstige feiten, waarbij [slachtoffer] van geluk mag spreken dat hij het heeft overleefd. De rechtbank rekent verdachte deze delicten zwaar aan.
Bij het bepalen van de strafmaat weegt de rechtbank de verschillende rollen die de verdachten in het geheel hebben gehad mee. De rol van verdachte als initiatiefnemer is aanzienlijk geweest.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank acht geslagen op het op hem betrekking hebbende uittreksel justitiële documentatie van 19 maart 2018 waaruit blijkt dat verdachte vaker met justitie in aanraking is geweest, ook voor -recente- geweldsdelicten.
In het kader van deze strafzaak zijn rapportages over de persoon van verdachte opgemaakt. De rechtbank heeft kennis genomen van de reclasseringsrapporten van 18 januari 2018 en 20 april 2018 en van een psychologische rapportage van 16 maart 2018. De conclusies uit deze rapporten neemt de rechtbank over.
De psycholoog heeft geconstateerd dat bij verdachte sprake is van een persoonlijkheids-stoornis met antisociale, borderline en ontwijkende trekken en ernstige stoornissen in het gebruik van alcohol en cocaïne. Dit was ook zo toen verdachte de feiten pleegde en het heeft hem beïnvloed. De psycholoog adviseert om verdachte het ten laste gelegde in verminderde mate toe te rekenen.
Als verdachte niet leert om anders om te gaan met zijn persoonlijkheidsstoornis en terugvalt in middelengebruik, acht de psycholoog dat, op grond van de stoornissen van verdachte, er een grote kans is op nieuw agressief gedrag. Om het recidiverisico te verminderen adviseert de psycholoog een ambulante behandeling gericht op de persoonlijkheidsstoornis en het middelengebruik in combinatie met begeleid wonen en controle op middelengebruik.
Door zijn schorsing uit de voorlopige hechtenis op 31 januari 2018 heeft verdachte begeleiding van Tactus Verslavingszorg. Tactus heeft geadviseerd om de toen opgelegde schorsingsvoorwaarden nu als bijzondere voorwaarden te verbinden aan een voorwaardelijke straf.
Mede omdat de rechtbank, anders dan de raadsvrouw en de officier van justitie, uitgaat van de onder 1 primair bewezenverklaarde poging tot doodslag, komt de rechtbank tot een hogere straf dan de officier van justitie heeft geëist. Gelet op de ernst van de gepleegde delicten is de rechtbank van oordeel dat niet volstaan kan worden met een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf.
Alles afwegende zal de rechtbank aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden opleggen, waarvan 6 maanden voorwaardelijk. Aan het voorwaardelijke deel zal de rechtbank de geadviseerde bijzondere voorwaarden koppelen die gedurende een proeftijd van drie jaren zullen gelden.

8.De schade van benadeelden

8.1
De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 1.052,53, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de strafbare feiten zijn gepleegd. De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
- € 104,90 reparatie fiets;
- € 17,63 medicijnen;
- € 180,- premie fysiotherapie.
Wegens immateriële schade wordt een bedrag van € 750,- gevorderd.
Voor gemaakte proceskosten wordt een bedrag van € 180,41 gevorderd.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat van de vordering van de benadeelde partij de kosten voor fysiotherapie voor de helft toegewezen worden, omdat de behandelingen zich in de afrondende fase bevinden. De overige gevorderde posten zijn volgens de officier van justitie toewijsbaar.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de vernieling van de fiets niet in de aangifte is opgenomen, zodat de schade aan de fiets niet voor vergoeding in aanmerking komt. Daarnaast vindt de raadsvrouw de door de benadeelde partij gevorderde immateriële schade niet in overeenstemming met vergelijkbare gevallen waar bedragen rond € 300,- zijn opgelegd. Het afsluiten van een betere ziektekosten verzekering acht de raadsvrouw niet aan de orde, omdat het toekomstig voordeel dat de benadeelde partij daarvan kan genieten niet voor rekening van verdachte hoeft te komen.
Een vergoeding van € 480,- lijkt de raadsvrouw op zijn plaats.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door de bewezenverklaarde feiten rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij.
De schade aan de fiets staat in dusdanig nauw verband met het feitencomplex dat de rechtbank de daarvoor opgevoerde schadepost toewijsbaar acht.
De opgevoerde kosten voor de ziektekostenverzekering acht de rechtbank eveneens toewijsbaar, omdat met de gegeven (en door de verdediging niet weersproken) uitleg ter terechtzitting gebleken is dat de benadeelde partij door de duurdere verzekering af te sluiten juist kosten voor fysiotherapie heeft bespaard.
De opgevoerde medicijnkosten zijn niet betwist, dit bedrag acht de rechtbank eveneens toewijsbaar.
Voor wat betreft de immateriële schade is de rechtbank van oordeel dat het opgevoerde bedrag, gelet op de heftigheid van het beangstigende, zinloze uitgaansgeweld, een redelijk bedrag is.
De rechtbank zal het gevorderde daarom toewijzen tot een bedrag van € 1.052,53, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop de strafbare feiten zijn gepleegd.
8.5
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij heeft verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht mede aansprakelijk is voor de schade die door de feiten is toegebracht.

9.De vordering tenuitvoerlegging

De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering tenuitvoerlegging wordt toegewezen.
De raadsvrouw heeft om verlenging van de proeftijd verzocht.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering van de officier van justitie moet worden toegewezen. Het is gebleken dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan het plegen van nieuwe strafbare feiten heeft schuldig gemaakt. Een verlenging van de proeftijd acht de rechtbank niet aan de orde.

10.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d en 55 Sr.

11.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1 primair en 2 meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
eendaadse samenloopvan:
feit 1 primair
medeplegen van poging tot doodslag
en
feit 2
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
18 (achttien) maanden;
- bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte van
6 (zes) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien verdachte voor het einde van de
proeftijd van 3 (drie) jarende navolgende voorwaarden niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardendat verdachte:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, Sr, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- stelt als
bijzondere voorwaardendat verdachte:
- zich op eerste uitnodiging meldt bij Tactus Verslavingsreclassering te Zwolle en zich vervolgens blijft melden op de door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent deze instelling dat nodig acht;
- zich ambulant laat behandelen bij de forensische polikliniek JusTact van Tactus Verslavingszorg of een soortgelijke forensische instelling, zulks ter beoordeling van de reclassering, op de tijden en plaatsen als door of namens die instelling aan te geven, teneinde zich te laten behandelen voor zijn alcoholverslaving, ook als dit inhoudt een klinische opname ten behoeve van crisis, detoxificatie stabilisatie, observatie en/of diagnostiek, voor de duur van maximaal zeven weken, als de reclassering dit noodzakelijk acht, waarbij verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die opname door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven;
- zich zal onthouden van het gebruik van alcohol en harddrugs en zich verplicht ten behoeve van de naleving van dit verbod mee te werken aan bloedonderzoek, urinecontroles, blaastesten en/of zweetonderzoek;
- zal verblijven in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang te weten Stichting Limor, of een soortgelijke instelling, zulks te bepalen door de reclassering, en zich zal houden aan het (dag-)programma dat deze instelling in overleg met de reclassering heeft opgesteld;
- draagt deze reclasseringsinstelling op om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
schadevergoeding
- veroordeelt verdachte tot hoofdelijke betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van een bedrag van € 1.052,53, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 december 2017, voor zover dit bedrag niet door een mededader zal zijn voldaan;
- veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op 180,41, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van de bewezenverklaarde feiten tot
betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 1.052,53,te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 december 2017 ten behoeve van de benadeelde, met bevel, voor het geval dat volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat vervangende hechtenis voor de duur van 20 dagen zal worden toegepast, een en ander voor zover dit bedrag niet door een mededader zal zijn voldaan. Tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als verdachte en/of zijn mededader/mededaders heeft/hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte en/of zijn mededader/mededaders aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft/hebben betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
opheffing bevel voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op;
tenuitvoerlegging voorwaardelijke straf
- gelast de
tenuitvoerleggingvan de bij vonnis van de Politierechter Groningen van 22 mei 2017 met parketnummer 18.012134-17 voorwaardelijk opgelegde
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) weken.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.T.C. Jordaans, voorzitter, mr. G.H. Meijer en mr. R.M. van Vuure, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.E. Blauw, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 17 mei 2018.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de Politie, Eenheid Oost-Nederland, District IJsselland, Basisteam Vechtdal met nummer [nummer] . Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Proces-verbaal aangifte [slachtoffer] , pag. 15, eerste alinea
3.Proces-verbaal aangifte [betrokkene] , pag. 25; 4de, 5de en 6de alinea
4.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , pag. 51
5.Proces-verbaal van verhoor verdachte [getuige 2] , pag. 132, 8ste alinea