ECLI:NL:RBOVE:2018:1662

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
17 mei 2018
Publicatiedatum
17 mei 2018
Zaaknummer
08-910055-17 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag door steekincident tussen broers tijdens vechtpartij

Op 17 mei 2018 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 24-jarige man uit Hengelo, die zijn broer heeft gedood tijdens een vechtpartij in Enschede. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zijn broer met een mes heeft gestoken, wat leidde tot de dood van het slachtoffer. De feiten vonden plaats op 16 augustus 2017, toen de broers in een woning in een conflict verwikkeld raakten. De verdachte heeft tijdens de confrontatie een mes gepakt en, hoewel hij ontkende opzettelijk te hebben gestoken, concludeerde de rechtbank dat hij voorwaardelijk opzet had op de dood van zijn broer. De officier van justitie had vijf jaar gevangenisstraf geëist, en de rechtbank volgde deze eis, waarbij ze rekening hield met de ernst van het feit en de impact op de nabestaanden. De rechtbank verklaarde het bewezen dat de verdachte opzettelijk zijn broer van het leven heeft beroofd, en legde een gevangenisstraf van vijf jaar op, met verbeurdverklaring van het gebruikte mes.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer 08-910055-17 (P)
Datum vonnis: 17 mei 2018
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1993 in [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] ,
nu verblijvende in PI Overijssel, HvB Karelskamp te Almelo.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 23 november 2017, 13 februari 2018 en 03 mei 2018.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A. van Veen en van hetgeen door verdachte en de raadsvrouw mr. K.M. Kuipers-
Ten Voorde, advocaat te Hengelo, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte zijn broer heeft gedood met een mes, dan wel door geweld te gebruiken.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij op of omstreeks 16 augustus 2017, te Enschede, zijn broer [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door met een mes,
althans met een scherp en/of puntig voorwerp in zijn lichaam te steken en/of
te stoten, althans te treffen, in elke geval met kracht geweld op of tegen het
lichaam van die [slachtoffer] heeft uitgeoefend, dat deze [slachtoffer] daardoor
(of op andere wijze) om het leven is gekomen en/of gebracht.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. De bewijsoverwegingen [1]
4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat het gaat om de vraag welke van de twee scenario’s zich heeft voltrokken; verdachte heeft zijn broer [slachtoffer] gestoken met het mes of [slachtoffer] is tijdens de confrontatie met verdachte in het mes gevallen. Volgens de officier van justitie valt op voorhand geen van beide scenario’s uit te sluiten, maar moet worden bepaald welk scenario het meest aannemelijk is. De officier van justitie acht het scenario dat [slachtoffer] in het mes is gevallen niet aannemelijk, gezien de lengte, de locatie en de richting van de steekverwonding, de getuigenverklaringen en omdat dit scenario niet wordt ondersteund door onderzoeksresultaten. Het scenario dat verdachte zijn broer [slachtoffer] met het mes heeft gestoken op het moment dat verdachte voor de tweede maal door [slachtoffer] werd belaagd, is wel aannemelijk, nu deze lezing steun vindt in de bewijsmiddelen, aldus de officier van justitie. Verdachte had voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer] , nu er vanuit mag worden gegaan dat bij het steken in het bovenlichaam met een mes van deze omvang altijd een kans op overlijden bestaat. Op basis van objectieve maatstaven moet er vanuit worden gegaan dat verdachte met zijn handelen de kans op het overlijden van zijn broer welbewust heeft aanvaard. Gelet op het vorenstaande heeft de officier van justitie het standpunt ingenomen dat het ten laste gelegde is bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit. Hiertoe heeft zij aangevoerd dat verdachte ontkent zijn broer te hebben gestoken en dat geen van de aanwezige getuigen hebben gezien dat hij dit heeft gedaan. Deze verklaringen worden gestaafd door de onderzoeksresultaten, door de uitlatingen van de deskundigen van het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) en de overige stukken in het dossier. Volgens de raadsvrouw blijkt uit al deze gegevens in ieder geval niet dat de verklaringen van de verdachte en de getuigen niet juist zijn. De raadsvrouw heeft drie scenario’s benoemd die passen bij het bij [slachtoffer] aangetroffen letsel, te weten dat verdachte het mes tijdens de worsteling van de bank heeft gepakt en [slachtoffer] heeft gestoken, dat [slachtoffer] tijdens de val op de bank dan wel de worsteling met verdachte op het mes is terechtgekomen terwijl verdachte het mes niet vasthield of dat een andere aanwezige persoon het mes heeft gepakt en heeft gestoken. Het scenario dat verdachte heeft gestoken, is volgens de raadsvrouw niet mogelijk, althans zeer onwaarschijnlijk, nu uit de verklaringen van verdachte en de getuigen volgt verdachte zich al van het mes had ontdaan toen [slachtoffer] terug de woning in kwam. De getuigen hebben het mes niet meer in de handen van verdachte gezien. De raadsvrouw heeft gesteld dat de andere twee scenario’s niet kunnen worden uitgesloten. De conclusie is volgens haar dat niet met zekerheid kan worden vastgesteld hoe de verwonding bij [slachtoffer] is ontstaan. Er is geen sprake van opzet op de dood van [slachtoffer] , al dan niet in voorwaardelijke zin, en evenmin is er sprake van opzet op het eventueel mishandelen. Uit het dossier blijkt niet dat verdachte heeft gestoken, dan wel dat verdachte met kracht geweld op [slachtoffer] heeft uitgeoefend waardoor [slachtoffer] om het leven zou zijn gekomen, aldus de raadsvrouw.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Wettelijk kader
Aan verdachte is het opzettelijk van het leven beroven van zijn broer, [slachtoffer] , in de zin van artikel 287 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) ten laste gelegd. Bij de beantwoording van de vraag of hiervan sprake is dient de rechtbank vast te stellen of verdachte opzettelijk dodelijk geweld heeft toegepast. Daarbij gaat het niet alleen om de vraag of verdachte boos opzet heeft gehad, in die zin dat hij de dood van zijn broer heeft gewild, maar ook om de vraag of verdachte zogenaamd voorwaardelijk opzet heeft gehad. Dat wil zeggen: of verdachte moet hebben geweten dat door zijn handelen de aanmerkelijke kans bestond dat de dood van zijn broer zou intreden en dat verdachte die kans bewust heeft aanvaard.
Bij de beantwoording van die vraag zijn de hiernavolgende, door de rechtbank vastgestelde, omstandigheden van belang.
Op 16 augustus 2017 heeft in een woning aan de [adres] te Enschede tweemaal een confrontatie plaatsgevonden tussen verdachte en zijn broer, [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ). Behalve verdachte en [slachtoffer] waren ten tijde van deze confrontaties nog twee andere personen in de woning aanwezig, zijnde [getuige 1] (hierna: [getuige 1] ) en [getuige 2] (hierna: [getuige 2] ). Na een eerste confrontatie, bestaande uit een handgemeen tussen verdachte en [slachtoffer] , heeft [slachtoffer] de kamer waar zij zich bevonden kort verlaten. Verdachte heeft na deze eerste confrontatie een mes gepakt. Op verzoek van [getuige 1] heeft hij dit mes weggegooid en is het op de bank terechtgekomen. Verdachte is op de bank gaan zitten. [slachtoffer] is zeer kort erop in de kamer teruggekeerd, is over een gedeelte van de bank gesprongen en heeft verdachte, die bij binnenkomst van [slachtoffer] was opgestaan van de bank, aangevallen. Verdachte en [slachtoffer] zijn op de bank gevallen, waarbij verdachte zich onder [slachtoffer] bevond. [2] [slachtoffer] is tijdens de tweede confrontatie aan zijn linkerzij ter hoogte van de elfde rib geraakt door een mes. [slachtoffer] is ten gevolge van deze enkele steekverwonding overleden. [3]
In de woning is een (brood)mes aangetroffen. Op het lemmet van dit (brood)mes zijn sporen van bloed en botresten aangetroffen. Het is veel waarschijnlijker dat dit(brood)mes het mes is dat het bij [slachtoffer] aangetroffen letsel heeft veroorzaakt dan dat het door een willekeurig ander mes is veroorzaakt. [4] , [5]
Vaststelling gebeurtenissen en alternatieve scenario’s
De rechtbank ziet zich ten eerste gesteld voor de vraag of en in hoeverre is vast te stellen wat de werkelijke toedracht is geweest tijdens het gebeuren op 16 augustus 2017. De rechtbank dient aldus te bepalen of het wettig bewijs is geleverd, met andere woorden of het gepresenteerde bewijs toereikend is in die zin dat daaruit de conclusie kan worden getrokken dat het bewezen verklaarde scenario juist is. Als uitgangspunt daarbij heeft te gelden dat ingeval een verdachte het hem tenlastegelegde bestrijdt met een alternatieve lezing van de gebeurtenissen, die niet met een bewezenverklaring zou stroken, de rechter - indien hij tot een bewezenverklaring komt - die aangedragen alternatieve gang van zaken zal moeten weerleggen. Dat kan geschieden door opneming van bewijsmiddelen of vermelding, al dan niet in een nadere bewijsoverweging, van aan wettige bewijsmiddelen te ontlenen feiten en omstandigheden die de alternatieve lezing van de verdachte uitsluiten. Een dergelijke weerlegging is echter niet steeds vereist. In voorkomende gevallen zal de rechter ter weerlegging kunnen oordelen dat de door de verdachte gestelde alternatieve toedracht niet aannemelijk is geworden dan wel dat de lezing van de verdachte als ongeloofwaardig terzijde moet worden gesteld. [6]
De verdediging heeft twee alternatieve scenario’s benoemd die niet stroken met de bewezenverklaring, te weten dat [slachtoffer] tijdens de val op de bank dan wel de worsteling met verdachte op het mes is terechtgekomen terwijl verdachte het mes niet vasthield of dat een ander aanwezige persoon het mes heeft gepakt en heeft gestoken.
De alternatieve lezing van de verdediging dat een derde [slachtoffer] met het mes heeft gestoken, schuift de rechtbank als hoogst onwaarschijnlijk terzijde. Uit geen van de afgelegde verklaringen blijkt dat [getuige 1] of [getuige 2] op enig moment een wapen in handen hebben gehad en alle verklaringen over de rol van deze beide andere aanwezige personen op het moment van de tweede confrontatie zijn vrijwel gelijkluidend. Ook overigens bieden de stukken geen aanknopingspunten voor deze alternatieve lezing van de gebeurtenissen.
Wat betreft de alternatieve lezing inhoudende dat [slachtoffer] in het mes gevallen is, acht de rechtbank, naast de hiervoor reeds vastgestelde feiten en omstandigheden, het volgende van belang.
Door getuige [getuige 1] is verklaard dat hij zag dat [slachtoffer] over de bank sprong en dat [slachtoffer] verdachte aanvloog. De broers rolden volgens [getuige 1] met elkaar over de bank en kwamen op de vensterbank terecht. Op de bij de verklaring van [getuige 1] gevoegde door [getuige 1] gemaakte tekening van de ruimte en de zich daarin bevindende personen staat het mes ingetekend, liggend op de hoek van de bank aan de zijde van de vensterbank. [7] Getuige [getuige 1] heeft voorts verklaard dat [slachtoffer] niet met zijn rug de bank heeft geraakt. [8]
Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat hij heeft gezien dat [slachtoffer] op verdachte af rende en dat de broers tegen elkaar aansprongen en samen tegen de vensterbank vielen. Daarna vielen beide broers op de bank. [9]
Verdachte heeft verklaard dat hij tijdens de worsteling op de bank steeds onder zijn broer lag. [10]
Gezien het vorenstaande staat voor de rechtbank vast dat de worsteling tussen verdachte en [slachtoffer] zich heeft afgespeeld op het gedeelte van de bank dat zich bevond voor de vensterbank. De rechtbank stelt op basis van de verklaringen zoals hiervoor uiteengezet, als ook de tekening van getuige [getuige 1] met daarop de plaatsaanduiding van verdachte en van het mes ten opzichte van de bank en de foto van de bank, dat op die plek op de bank waar verdachte en [slachtoffer] met elkaar terecht kwamen, geen mogelijkheid bestaat dat het mes in de bank ergens tussen geklemd – en daardoor naar boven gericht - heeft vastgezeten. Op grond hiervan en daarbij in aanmerking nemend de locatie, de diepte en de richting van de steekverwonding, acht de rechtbank de lezing dat [slachtoffer] in het mes zou zijn gevallen niet aannemelijk.
De rechtbank is van oordeel dat de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden, in samenhang bezien met het deskundigenbewijs met betrekking tot de steekwond, moeten leiden tot de conclusie dat verdachte met het mes heeft gestoken in het lichaam van [slachtoffer] . Hierbij acht de rechtbank tevens van belang dat het mes volgens voormelde tekening van [getuige 1] binnen handbereik van verdachte moet hebben gelegen tijdens de confrontatie met [slachtoffer] .
Opzet
Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of verdachte opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer] . De rechtbank is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen niet blijkt dat verdachte boos opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer] . Daarom moet worden beoordeeld of verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer] , met andere woorden of verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer] zou sterven.
De rechtbank stelt voorop dat het steken met een mes in de romp ter hoogte van hart en longen, naar algemene ervaringsregels de aanmerkelijke kans met zich meebrengt dat deze persoon door deze handeling zal komen te overlijden.
Vervolgens dient de rechtbank te beoordelen of verdachte die aanmerkelijke kans willens en wetens heeft aanvaard. Voor de vaststelling dat verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan die kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen). [11] Uit het dossier kan niet worden opgemaakt wat ten tijde van het gebeuren in verdachte is omgegaan. Om te kunnen bepalen of sprake was van voorwaardelijk opzet, zijn daarom de feitelijke omstandigheden van het geval bepalend. Daarbij zijn de aard en de omstandigheden waaronder het feit is verricht, van belang. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
Verdachte is door [slachtoffer] besprongen, waarna verdachte onder [slachtoffer] terecht is gekomen, het mes heeft opgepakt en richting het lichaam van [slachtoffer] heeft gestoken. Die steekbeweging is naar het oordeel van de rechtbank, zodanig dat dit naar de uiterlijke verschijningsvorm kan worden aangemerkt als zo zeer gericht op de dood van [slachtoffer] dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op de dood ook heeft aanvaard. Van contra-indicaties is de rechtbank niet gebleken.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte voorwaardelijk opzet gehad op de dood van zijn broer [slachtoffer] .
Conclusie
De rechtbank is op basis van het vorenstaande van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat:
hij op 16 augustus 2017, te Enschede, zijn broer [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door met een mes in zijn lichaam te steken, waardoor deze [slachtoffer] om het leven is gekomen.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd in de bewezen verklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in artikel 287 Sr. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Hierbij overweegt de rechtbank dat aan de hand van het dossier, mede gelet op de ontkenning van de verdachte ten aanzien van het steken, een eventueel noodweerscenario niet kan worden beoordeeld. Het bewezenverklaarde levert op het misdrijf: doodslag.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Hierbij overweegt de rechtbank dat aan de hand van het dossier, mede gelet op de ontkenning van de verdachte ten aanzien van het steken, niet kan worden vastgesteld dat verdachte heeft gehandeld als onmiddellijk gevolg van een hevige gemoedsbeweging.
De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft oplegging gevorderd van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vijf jaren, met aftrek van de in voorarrest doorgebrachte tijd.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft met een mes een einde gemaakt aan het leven van zijn broer [slachtoffer] . Het doden van een medemens is de meest ernstige, onomkeerbare aantasting van het hoogste rechtsgoed, namelijk het recht op leven. Met zijn handelen heeft verdachte aan [slachtoffer] dat recht en daarmee zijn meest wezenlijke bezit ontnomen. Dat [slachtoffer] de broer van verdachte was, maakt verdachtes daad des te schokkender. Bovendien heeft verdachte onherstelbaar verdriet en leed toegebracht aan de nabestaanden en de directe familie en heeft verdachte hen in een onmogelijke positie gemanoeuvreerd in hun liefde voor beide broers, zoals door de moeder van verdachte en [slachtoffer] in de door haar opgestelde en ter zitting voorgedragen slachtofferverklaring treffend is verwoord.
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezenverklaarde feit in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals deze onder meer tot uitdrukking komen in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. In de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht is voor doodslag geen oriëntatiepunt opgesteld. De rechtbank heeft bij haar overwegingen een uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 5 augustus 2014 [12] betrokken. Hierin is door het Gerechtshof overwogen dat gedurende de laatste jaren voor doodslag gemiddeld een gevangenisstraf van acht jaren pleegt te worden opgelegd. De rechtbank neemt dit, in navolging van het Gerechtshof, bij het bepalen van de op te leggen straf als uitgangspunt.
Uit de justitiële documentatie van verdachte volgt dat verdachte eerder met justitie in aanraking is geweest. Nu dit niet was in verband met een geweldsdelict maar in verband met overtreding van de Opiumwet, zal de rechtbank deze eerdere straf niet in het nadeel van verdachte meenemen.
De rechtbank heeft kennis genomen van de over verdachte opgemaakte rapporten van de psycholoog en de reclassering. De rechtbank heeft daarbij in het bijzonder gelet op het rapport dat drs. A.M. Hertig, GZ-psycholoog, op 12 oktober 2017 heeft uitgebracht. Daarin constateert de deskundige dat verdachte een licht verstandelijke beperking heeft, dat sprake is van acculturatieproblematiek en een lichte stoornis in cannabisgebruik. De psycholoog stelt vast dat verdachte een in de kern kwetsbare, sociaal emotioneel onrijpe persoonlijkheid heeft, dat hij moeite kent met het stellen van grenzen naar anderen, dat verdachte weinig weerbaar is en zich verbaal moeilijk kan uiten.
Gezien de ontkenning van verdachte kan de psycholoog de mate van beïnvloeding van de stoornis op het gedrag niet vaststellen en kan de psycholoog evenmin uitspraak doen over de mate van toerekening en de kans op herhaling. De licht verstandelijke beperking en acculturatieproblematiek bij een in de kern verlegen en vermijdende jongeman met daaruit voortvloeiend beperkingen op alle levensgebieden (met name beperkte sociale- en coping vaardigheden en beperkte zelfredzaamheid) ziet de psycholoog als belangrijke risicofactoren. Hoewel nauwelijks aanwezig ziet de psycholoog als beschermende factoren verdachtes positieve houding tegenover autoriteit en positieve levensdoelen, de acceptatie van hulpverlening en het vragen om hulp, als ook de aanwezigheid van een goed moreel besef. De psycholoog acht vergroting van de copingvaardigheden en assertiviteit ten aanzien van het stellen van grenzen in sociale situaties met leeftijdsgenoten van belang, als ook het binnen een gestructureerde pro sociale omgeving werken aan alle leefgebieden. De psycholoog adviseert oplegging van een deels voorwaardelijk strafdeel met als bijzondere voorwaarden dat verdachte zich zal richten naar de aanwijzingen van de reclassering waarbinnen verdachte wordt opgenomen in een beschermde woonvorm en zal deelnemen aan begeleidingsinterventies ook als dat inhoudt dat verdachte wordt doorverwezen naar een forensische polikliniek gespecialiseerd in het omgaan met cliënten met een verstandelijke beperking om verdachte ego-versterkende trainingen en begeleiding te bieden.
De rechtbank is van oordeel dat genoemd rapport zorgvuldig tot stand is gekomen en sluit aan bij de daarin vastgestelde problematiek. Deze persoonlijke omstandigheden weegt de rechtbank mee bij haar strafmaatoverwegingen.
De rechtbank heeft zich voorts rekenschap gegeven van het feit dat verdachte niet de (aanvankelijke) agressor in dit gebeuren is geweest en dat hij op de bewuste avond meermalen is aangevallen door zijn broer. Ook verdachtes levensgeschiedenis en het gegeven dat verdachte door deze tragische gebeurtenis zijn broer is verloren en verder zal moeten leven met het verdriet van dit gemis, weegt de rechtbank mee.
Alles overwegend is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf moet worden opgelegd van vijf jaren.
7.4
De inbeslaggenomen voorwerpen
De rechtbank is van oordeel dat het op de beslaglijst vermelde voorwerp, te weten een mes, moet worden verbeurdverklaard, omdat het een voorwerp betreft met behulp van welke het feit is begaan of voorbereid.
De rechtbank zal de teruggave aan de rechthebbende gelasten van de aan hem toebehorende op de beslaglijst vermelde bank, aangezien dit niet vatbaar is voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en het belang van strafvordering zich niet tegen teruggave verzet.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 33 en 33a Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
het misdrijf: doodslag;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
5 (vijf) jaren;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
de in beslag genomen voorwerpen
- verklaart verbeurd het in beslag genomen voorwerp, te weten een mes;
- gelast de teruggave van het in beslag genomen voorwerp, te weten een bank, aan de rechthebbende.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. Rikken, voorzitter, mr. M.A.H. Heijink en
mr. A.M. den Dulk, rechters, in tegenwoordigheid van
D.A.C. Brockötter, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 17 mei 2018.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de regiopolitie Oost-Nederland met nummer PL0600-2017382231. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Het proces-verbaal van de terechtzitting van 3 mei 2018, voor zover inhoudende de verklaring van verdachte.
3.De deskundigenverslagen, te weten een rapport radiologisch onderzoek naar een niet natuurlijke dood van 30 oktober 2017, opgemaakt door F. Bakers, radioloog, en een rapport Pathologie onderzoek naar een niet natuurlijke dood van 8 februari 2018, opgemaakt door M. Buiskool, arts en patholoog, pagina 764, 783.
4.Het deskundigenverslag, te weten een DNA-onderzoek aan het aangetroffen mes, pagina 839.
5.Het deskundigenverslag, te weten een microsporen- en kras-, indruk- en vormsporenonderzoek aan een rib, van 20 maart 2018, van dr. P.D. Zoon en ing. I. Keereweer.
6.HR 16 maart 2010; ECLI:NL:PHR:2010:BK3359.
7.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] , pagina 244, met bijlage pagina 254.
8.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] , pagina 267.
9.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] , pagina 214.
10.Het proces-verbaal van de terechtzitting van 3 mei 2018, voor zover inhoudende de verklaring van verdachte.
11.HR 25 maart 2003, ECLI:NL:HR:2003:AE9049 (HIV I)
12.ECLI:GHARL:2014:6185