ECLI:NL:RBOVE:2018:1635

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
15 mei 2018
Publicatiedatum
15 mei 2018
Zaaknummer
08/770318-17
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor onzedelijke betasting van twee vrouwen in Hengelo

Op 15 mei 2018 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in de zaak tegen een 28-jarige man uit Enschede, die beschuldigd werd van het onzedelijk betasten van twee vrouwen in Hengelo op 19 juni 2017. De rechtbank heeft de man veroordeeld tot een taakstraf van 80 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand met een proeftijd van 2 jaar. De feiten kwamen aan het licht na aangiften van de slachtoffers, die beiden op dezelfde ochtend door de man werden benaderd en onzedelijk werden betast. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de slachtoffers, ondanks enkele verschillen in details, voldoende consistent waren om de verdachte te veroordelen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. De verdachte ontkende de feiten, maar de rechtbank oordeelde dat er wettig en overtuigend bewijs was voor de gepleegde feiten. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers bij het bepalen van de straf. De benadeelde partij, een van de slachtoffers, kreeg een schadevergoeding van €250,- toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08/770318-17
Datum vonnis: 15 mei 2018
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1989 in [geboorteplaats] ,
wonende in [woonplaats] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
1 mei 2018.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A. van Veen en van hetgeen door verdachte en de raadsman mr. L.J. Speijdel, advocaat te Enschede, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:op 19 juni 2017 in Hengelo (O) onverhoeds de billen heeft betast van [slachtoffer 1] ;
feit 2:op 19 juni 2017 in Hengelo (O) [slachtoffer 2] onverhoeds in de billen heeft geknepen.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1.
hij op of omstreeks 19 juni 2017 te Hengelo, in de gemeente Hengelo (O), door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handeling(en), bestaande uit het onverhoeds vastpakken en/of aanraken van dier billen en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) uit het zeer snel op die [slachtoffer 1] toelopen en/of rennen en/of (vervolgens) onverhoeds van achteren de billen van die [slachtoffer 1] vast te pakken en/of aan te raken;
2.
hij op of omstreeks 19 juni 2017 te Hengelo, in de gemeente Hengelo (O), in een schoolgebouw, door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handeling(en), bestaande uit het onverhoeds vastpakken van en/of knijpen in dier bilnaad, althans dier billen en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) uit het onverhoeds van achteren benaderen en/of (daarbij) onverhoeds in de bilnaad, althans in de billen van die [slachtoffer 2] te knijpen, althans dier billen te betasten en/of aan te raken.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Inleiding
Op 19 juni 2017 zijn in Hengelo (O) kort na elkaar twee vrouwen betast aan hun billen door een man. De eerste gebeurtenis heeft plaatsgevonden in de hal van een schoolgebouw aan [straat 1] rond 08.30 uur, toen aangeefster [slachtoffer 2] haar zoontje naar school bracht. De tweede gebeurtenis heeft plaatsgevonden tegen 08.44 uur toen aangeefster [slachtoffer 1] met een lege fietsband aan [straat 1] stond.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat beide tenlastegelegde feiten bewezen kunnen worden verklaard op basis van de aangifte van de aangeefsters, de wijze waarop in beide gevallen de feiten hebben plaatsgevonden, de verklaring van getuige [getuige] en de omschrijving van de dader die past bij de persoon van verdachte.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten. Verdachte ontkent de tenlastegelegde feiten. Wellicht kan worden gezegd dat er een zekere mate van gelijkenis is in de door aangeefsters genoemde werkwijze van verdachte, maar volgens de raadsman is dit onvoldoende om door schakelbewijs tot een bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten te komen.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
[slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben ieder op eigen initiatief en onafhankelijk van elkaar de politie benaderd over hetgeen hen op 19 juni 2018 is overkomen en vervolgens aangifte gedaan.
Uit de aangifte van [slachtoffer 1] blijkt dat zij op 19 juni 2017 omstreeks 08.40 uur fietste aan [straat 1] in Hengelo in de richting van het station. Toen zij merkte dat haar voorband lek was, is zij gestopt. Op het moment dat zij naar haar voorwiel kijkt, hoort zij dat iemand van achteren komt aanrennen. Aangeefster kijkt om en ziet een man op haar afrennen; wanneer hij bij haar komt, voelt zij dat hij haar billen betast. Zij voelt dat de man haar billen streelt. Direct daarna loopt de man door. Bij haar werk belt aangeefster de politie en even later ziet zij de man teruglopen, richting het station. Volgens aangeefster had de man donker haar, een Arabisch uiterlijk en droeg hij een rood met wit gestreepte trui, een lichtblauwe spijkerbroek en een zonnebril. Om 08.44 uur heeft aangeefster het eerste contact met de politie gehad. Na de melding die om 08.48 uur bij verbalisant [verbalisant] is binnengekomen, is verdachte kort daarna door die verbalisant aangetroffen op het Stationsplein in Hengelo. De verbalisant zag daar een man die voldeed aan de beschrijving. De man had een Arabisch uiterlijk, had kort donker haar, droeg een blauwe spijkerbroek met een rood shirt met dunne witte strepen en hij had een zonnebril op zijn hoofd. Verdachte is daarop aangehouden en meegenomen ter voorgeleiding naar het PAT in Borne, waar hij om 09.10 uur is aangekomen. Verdachte heeft de beschuldiging ontkend.
[slachtoffer 2] heeft op 22 juni 2017 een informatief gesprek ‘zeden’ bij de politie gehad. In dat gesprek heeft zij melding gemaakt van wat haar op 19 juni 2017 is overkomen. Op 6 juli 2017 doet [slachtoffer 2] aangifte. Uit het informatief gesprek en de aangifte blijkt dat zij op 19 juni 2017 haar zoontje naar de [school] aan [straat 1] in Hengelo bracht. Zij was daar rond half negen ‘s-ochtends. Wanneer [slachtoffer 2] haar fiets bij de ingang wegzet, hoort zij dat een man een fiets van een meisje hard op de grond gooit en iets tegen het meisje zegt. Aangeefster denkt dat de man iets in het Turks heeft gezegd. Het meisje waar de man tegen spreekt zit bij het zoontje van [slachtoffer 2] in de klas. Het meisje en twee jongetjes lopen voor de man uit naar de school. In het halletje van de school loopt de man achter [slachtoffer 2] . Opeens voelt zij van achteren dat zij in haar billen wordt geknepen. [slachtoffer 2] verklaart dat zij dat heel goed kon voelen omdat zij een jurkje droeg. Zij voelde dat de man haar tussen de billen kneep met zijn volle hand.
Als de man langs haar heen loopt, ziet ze dat hij omkijkt. Bij de man ziet ze een zonnebril. De man was licht getint en droeg een rood T-shirt. Als [slachtoffer 2] die dag tussen de middag haar zoontje vraagt wie de jongetjes bij het meisje waren, zegt haar zoontje dat zij de broertjes van het meisje [naam meisje] zijn. Om half elf belt [slachtoffer 2] met school en vertelt dan aan getuige [getuige] , directrice van de school, wat er is gebeurd. [getuige] verklaart dat zij daarna heeft nagevraagd bij collega’s wie de man bij [naam meisje] was en dat een collega haar had verteld dat die man een oom van de kinderen was. Daarna neemt [slachtoffer 2] contact op met de politie en nog diezelfde middag ziet ze op RTV Oost dat nog een vrouw is aangerand rond dezelfde tijd in de buurt van [straat 1] .
Verdachte is op 4 oktober 2017 naar aanleiding van dit feit gehoord door de politie en heeft ontkend de dader te zijn. Ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij op 19 juni 2017 inderdaad de kinderen van zijn broer naar school heeft gebracht.
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de tenlastegelegde feiten bewezen kunnen worden verklaard. De Hoge Raad laat toe dat bewijsmiddelen die ten grondslag zijn gelegd aan de bewezenverklaring van een strafbaar feit, mede worden gebruikt als steunbewijs voor andere, soortgelijke, strafbare feiten (schakelbewijs). Voorwaarde is dat uit dit bewijsmateriaal blijkt van een specifiek gedragspatroon van de verdachte, dat op essentiële punten overeenstemt met de (uit bijvoorbeeld de aangifte blijkende) gang van zaken bij het te bewijzen feit.
Met betrekking tot de werkwijze van de dader die door beide aangeefsters los van elkaar wordt beschreven, kan met voldoende zekerheid worden vastgesteld dat de twee tenlastegelegde feiten door verdachte zijn gepleegd. De rechtbank komt tot dat oordeel door de gelijksoortigheid van de werkwijze van verdachte en de feiten en omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd. Zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2] zijn onverhoeds van achteren door verdachte benaderd en van beide dames heeft hij de billen aangeraakt en betast.
De verklaringen van aangeefsters over het signalement van de man die hen heeft betast, zijn niet geheel eensluidend, maar de rechtbank is van oordeel dat zij met name daar waar het specifieke kenmerken betreft overeenkomen. Beiden verklaren over een getinte man met donker haar die een rood shirt droeg en een zonnebril. [slachtoffer 1] heeft een foto gemaakt van de man die haar heeft betast. Daarop is een man te zien met donker haar, een rood
T-shirt en een blauwe spijkerbroek. Verdachte droeg bij zijn aanhouding een rood shirt met witte strepen, een blauwe spijkerbroek en een zonnebril en verdachte heeft een getint uiterlijk. Op de ID-staat van verdachte van 19 juni 2017 staat een foto van verdachte waarop een man is te zien met een getint uiterlijk, donker haar en een rood T-shirt met witte strepen. Voorts ondersteunen de verklaringen van aangeefsters elkaar doordat de momenten waarop beide incidenten plaats hebben gevonden, kort na elkaar liggen en in de nabije omgeving zijn gepleegd. Rond half negen wordt [slachtoffer 2] immers in het schoolgebouw aan [straat 1] betast en nauwelijks een kwartier later wordt [slachtoffer 1] , terwijl zij aan [straat 1] / [straat 2] staat betast en kort na haar melding bij de politie wordt verdachte aangehouden op het Stationsplein.
De bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien is de rechtbank van oordeel dat verdachte de man is die op 19 juni 2017 aangeefsters [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] bij de billen heeft aangeraakt en betast.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
1.
op 19 juni 2017 te Hengelo in de gemeente Hengelo (O), door een feitelijkheid
[slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het dulden van een ontuchtige handeling, bestaande uit het onverhoeds vastpakken en aanraken van haar billen en bestaande die feitelijkheid uit het zeer snel op die [slachtoffer 1] toelopen en vervolgens onverhoeds van achteren de billen van die [slachtoffer 1] vastpakken en aanraken;
2.
op 19 juni 2017 te Hengelo in de gemeente Hengelo (O), in een schoolgebouw, door een feitelijkheid [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot het dulden van een ontuchtige handeling, bestaande uit het onverhoeds vastpakken van haar billen en bestaande die feitelijkheid uit het onverhoeds van achteren benaderen en onverhoeds in de billen van die [slachtoffer 2] te knijpen.
De rechtbank heeft de eventueel in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten verbeterd in de bewezenverklaring. Verdachte wordt hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 246 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert ten aanzien van feit 1 en feit 2 op:
telkens het misdrijf feitelijke aanranding van de eerbaarheid.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van een maand geheel voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en een taakstraf van 80 uren, subsidiair 40 dagen vervangende hechtenis.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit om bij een bewezenverklaring van de feiten te volstaan met het opleggen van een taakstraf van 100 uren, subsidiair 50 dagen vervangende hechtenis waarvan 20 uren, subsidiair 10 dagen vervangende hechtenis voorwaardelijk.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft twee vrouwen onzedelijk betast bij de billen. De ene vrouw bracht haar zoontje naar school en de andere was onderweg naar haar werk. Verdachte heeft zich daarmee schuldig gemaakt aan zedenmisdrijven. Zedenmisdrijven kennen verschillende gradaties en hoewel de bewezenverklaarde feiten niet in de zwaarste categorie vallen, heeft verdachte door het plegen van deze feiten inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van deze vrouwen, waarbij de ervaring leert dat slachtoffers van dergelijke feiten nog lange tijd lijden aan vooral de psychische gevolgen ervan, zoals gevoelens van angst en onveiligheid. Dit blijkt uit ook de ter zitting voorgelezen slachtofferverklaringen. In het bijzonder uit de verklaring van aangeefster [slachtoffer 2] blijkt dat de gebeurtenis tot op de dag van vandaag, elf maanden na de gebeurtenis, nog veel impact heeft op haar dagelijkse leven.
De verdachte heeft het tenlastegelegde voortdurend ontkend. De vraag waarom verdachte deze feiten heeft gepleegd blijft daarmee onbeantwoord. Ook de reclassering heeft in haar onderzoek naar de persoon van verdachte daarover geen duidelijkheid kunnen krijgen. Uit het rapport van de reclassering van 26 april 2018 blijkt dat verdachte vier jaar geleden vanuit Syrië naar Nederland is gekomen als asielzoeker en dat het sindsdien bergafwaarts met hem is gegaan. Om zijn problemen te vergeten is verdachte die gaan dempen met alcohol- en drugsgebruik en is hij in een psychose geraakt. Hierdoor was verdachte verward en liet hij als gevolg van psychoses door het middelengebruik geradicaliseerd gedrag zien en veroorzaakte hij overlast. Thans gaat het beter met verdachte en is er vrijwillige hulpverlening. De kans op herhaling kan de reclassering vanwege de ontkenning van verdachte en het door hem niet machtig zijn van de Nederlandse taal in combinatie met zijn psychiatrische problematiek, niet inschatten.
De rechtbank is van oordeel, dat gelet op het bovenstaande en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, het passend en geboden is aan verdachte een taakstraf van 80 uren op te leggen. Daarnaast acht de rechtbank het passend en geboden om verdachte gevangenisstraf van een maand geheel voorwaardelijk op te leggen, mede om te voorkomen dat verdachte zich andermaal schuldig maakt aan het plegen van soortgelijke feiten.

8.De schade van benadeelden

8.1
De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 2] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van
€ 250,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. De gevorderde schade betreft immateriële schade.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering toewijsbaar is.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair gesteld dat gelet op de bepleitte vrijspraak, de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Subsidiair heeft de verdediging gesteld dat bij een bewezenverklaring de vordering van de benadeelde partij redelijk is.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het bewezenverklaarde feit 2 rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij. De opgevoerde schadepost is niet betwist, voldoende onderbouwd en aannemelijk. De rechtbank zal het gevorderde daarom toewijzen.
8.5
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij heeft verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door feit 2 is toegebracht.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op het hiervoor genoemde wetsartikel. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 57 Sr.

10.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
ten aanzien van feit 1 en feit 2 telkens het misdrijf feitelijke aanranding van de eerbaarheid;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1 en 2 bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) maand;
- bepaalt dat deze gevangenisstraf
in zijn geheel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien verdachte voor het einde van de
proeftijd van 2 (twee) jarende navolgende voorwaarde niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
80 (tachtig) uren;
- beveelt, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
40 (veertig) dagen;
schadevergoeding
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] van een bedrag van € 250,- (tweehonderdvijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 juni 2017;
- veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van het bewezenverklaarde feit 2 tot
betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 250,- (tweehonderdvijftig),te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 juni 2017 ten behoeve van de benadeelde, met bevel, voor het geval dat volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat vervangende hechtenis voor de duur van
5 (vijf) dagenzal worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.J. Stoové, voorzitter, mr. F.H.W. Teekman en
mr. A.M. den Dulk, rechters, in tegenwoordigheid van mr. W.J. van der Leest, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 15 mei 2018.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit bladzijden uit het dossier van de politie eenheid Oost-Nederland met nummer PL0600-2017280399. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
1.
Het proces-verbaal van de zitting van 1 mei 2018, voor zover inhoudende de verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven:
Desgevraagd zeg ik u dat ik op 19 juni 2017 de kinderen van mijn broer naar school in Hengelo heb gebracht.
2.
Een proces-verbaal van aangifte van 19 juni 2017 (pag. 17 van het dossier), voor zover inhoudende de verklaring van [slachtoffer 1] , zakelijk weergegeven:
Op 19 juni 2017, omstreeks 08.40 uur, fietste ik met mijn hond over [straat 1] in Hengelo ter hoogte van de [straat 2] . Ik stopte omdat ik merkte dat mijn voorband lek was. Ik stopte en had mijn fiets tussen mijn benen en mijn hond nog steeds aan de rechterkant.
Met dat ik naar mijn voorwiel kijk, hoor ik iemand van achteren aan komen rennen. Ik draaide mij om en ik zag dat het de man was die ik even daarvoor aan de overzijde van de straat had zien lopen. Ik zag die man op mij af rennen. Terwijl hij mij benaderde en bij mij kwam, voelde ik dat hij mij bij mijn billen pakte.
Ik voelde dat hij mijn billen streelde. Ik zag ook dat hij direct doorliep.
Ik heb mijn fiets in de fietsenstalling gezet bij mijn werk. Daar heb ik de politie gebeld. Op het moment dat ik daar stond zag ik dat dezelfde man die mij zojuist had aangerand weer langs zag lopen. Hij liep ontspannen en rende niet. Hij liep weer terug en ik zag dat hij de straat, [straat 1] , weer overstak en zijn weg vervolgde in de richting van het station.
De man heeft een Arabisch uiterlijk. Zijn huid is getint. Rood met wit gestreepte trui, een
lichtblauwe spijkerbroek.
Ook droeg hij een zwarte zonnebril.
Ik ben mijn werk binnen gelopen. Ik had al contact gehad met de politie, dat was om 08.44 uur. Ik hoorde nadat de politie bij mij was dat ze een man op het station hadden
aangehouden die voldeed aan het signalement.
V: Heb je er nog met iemand over gesproken?
A: Ik voelde nog wat adrenaline door mijn lichaam gaan. Ik was nog wat hyper en
trillerig.
3.
Het proces-verbaal van aanhouding van 19 juni 2017 (pag. 8 van het dossier), voor zover inhoudende het relaas van verbalisant [verbalisant] , zakelijk weergegeven:
Op 19 juni 2017 was ik, verbalisant [verbalisant] , gekleed in uniform en rijdend op een opvallende bike van Politie. Omstreeks 08:48 uur hoorde ik een melding vanuit de Regionale Meldkamer Oost Nederland dat er een vrouw zou zijn aangerand nabij de [winkel] aan [straat 1] te Hengelo. Vanuit de Regionale meldkamer werd het volgende signalement gedeeld: man met een Arabisch uiterlijk, droeg een zonnebril,
rood wit gestreept shirt. Mogelijke dader zou zijn weggelopen in de richting van de Rabobank, richting het station. Hierop uitgekeken naar deze verdachte.
Ter hoogte van de fietsenstalling, Stationplein te Hengelo, zag ik een Arabische man welke zo mogelijk voldeed aan het opgegeven signalement. Deze man had kort zwart haar, mager postuur, droeg blauwe spijkerbroek, een rood shirt met dunnen witte strepen en had een zonnebril met ronde glazen op zijn hoofd.
Hierop deze man aangesproken. Ik hoorde dat de man aangaf geen Nederlands te spreken.
Voorgeleiding.
[verbalisant] , hoofdagent, en [verbalisant] , hoofdagent, brachten de verdachte ter geleiding voor een hulpofficier van justitie over naar de plaats van onderzoek, Ibt Arrestantencomplex Borne te Borne en kwamen daar op 19 juni 2017 te 09:10 uur aan.
4.
De ID-staat betreffende verdachte van 19 juni 2017 (pag. 12 van het dossier) bevattende een foto van verdachte gemaakt in het Ibt Arrestantencomplex Borne waarop te zien is dat verdachte een getint uiterlijk heeft, donker haar en een rood shirt draagt met witte strepen.
5.
Een proces-verbaal van aangifte van 6 juli 2017 (pag. 38 van het dossier), voor zover inhoudende de verklaring van [slachtoffer 2] , zakelijk weergegeven:
Op 19 juni 2017 bracht ik mijn zoontje naar de [school] . Ik was daar rond 08.25 uur/08.30 uur. Ik heb mijn fiets vlakbij de ingang gezet, tegen de muur. Er kwam een man achter mij langs. Die gooide de fiets van een meisje heel hard op de grond. Ik hoorde dat hij iets in het volgens mij Turks tegen een meisje zei. Dat meisje waar de man tegen sprak zit bij mijn zoontje in de klas. Die kinderen liepen al vooruit en die man kwam er achteraan.
Dat meisje ken ik doordat ze bij mijn zoon [naam zoon] in de klas zat.
Ik zag dat dit meisje met twee jongetjes naar binnen liep. Ik heb mijn zoon [naam zoon] gevraagd wie die jongens waren. [naam zoon] zei tegen mij dat die ene jongen het broertje van het meisje [naam meisje] was.
V: Wanneer heb je dat aan [naam zoon] gevraagd?
A: Toen wij tussen de middag thuis waren. Die dag.
[naam zoon] en ik gingen naar binnen.
Ik was in het halletje. Die man liep achter mij. Ik voelde dat ik opeens van achteren in de bilnaad werd geknepen. Ik kon dat heel goed voelen omdat ik een jurkje droeg. Ik voelde heel goed dat die man mij kneep tussen de billen. Hij deed dat mijn zijn volle hand.
Toen hij langs mij heen was gelopen zag ik dat hij nog om keek. Hij keek over zijn linker schouder. Ik weet dat ik een zonnebril bij hem heb gezien.
[naam zoon] zat toen op zijn stoeltje en hij vroeg mij toen: "Wat deed die meneer bij jou?
V: Kon [naam zoon] nog wat aan jou merken?
A: [naam zoon] keek wel steeds naar mij. Ik kon aan hem merken dat hij zich af vroeg wat er
was gebeurd. Hij keek mij steeds zo vragend aan. [naam zoon] vroeg mij ook wat die meneer
bij mij deed.
A: Ik heb thuis de school gebeld en hen op de hoogte gebracht. Ik om ongeveer
10.3
uur gebeld. Ik heb gesproken met [getuige] . [getuige] is het hoofd van de school. Ik heb haar verteld dat ik in het gangetje was en dat een mij onbekende man tussen de billen had geknepen. Ik vroeg aan [getuige] of zij wist wie dat was. Ik had haar verteld dat dit de vader of een kennis moest zijn van [naam meisje] .
V: Wat weet je over de man?
A: Hij was een beetje getint. Donker haar. Hij had een rood T-shirt aan.
Toen de man naar binnen ging had hij zijn zonnebril boven op zijn hoofd.
A: Ik vroeg aan [naam zoon] of hij de man kende die [naam meisje] naar school had gebracht. Ik heb [naam zoon] gevraagd of die twee jongetjes die bij [naam meisje] waren broertjes waren van [naam meisje] . Die twee jongetjes lijken heel veel op [naam meisje] . [naam zoon] zei toen dat dat inderdaad twee broertjes waren van [naam meisje] .
6.
Een proces-verbaal van verhoor van 11 juli 2017 (pag. 43 van het dossier), voor zover inhoudende de verklaring van [getuige] , zakelijk weergegeven:
Ik ben vestigingsleiders op de [school] aan [straat 1] in Hengelo.
Op 19 juni 2017 heb ik tussen de middag mevrouw [slachtoffer 2] teruggebeld.
Haar zoontje had haar verteld dat hij dacht dat de man een meisje uit zijn klas kwam brengen. Dat meisje heet [naam meisje] .
Ik heb mijn collega's gevraagd of ze die ochtend iemand op school hadden gezien bij [naam meisje] en haar broertjes. Een collega heeft die man zien lopen in de school. Ze vertelde dat een man [naam meisje] en haar broertjes naar school had gebracht en die man zei dat hij een oom van de kinderen was.