ECLI:NL:RBOVE:2018:1601

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
29 maart 2018
Publicatiedatum
9 mei 2018
Zaaknummer
C/08/214976 / KG ZA 18-66
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontruiming van een woning wegens betalingsachterstand in huur

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Overijssel op 29 maart 2018, hebben eiseressen [A] en [B] een kort geding aangespannen tegen gedaagden [C] en [D] vanwege een betalingsachterstand in de huur van een woning. De huurovereenkomst, die op 19 december 2017 inging, was gebaseerd op de Leegstandswet en voorzag in een huurprijs van € 850,- per maand, met bijkomende kosten van € 50,-. Gedaagden hebben echter geen huur betaald sinds december 2017, waardoor de achterstand inmiddels is opgelopen tot € 4.274,87. Eiseressen hebben gedaagden herhaaldelijk gesommeerd om de achterstallige betalingen te voldoen, maar gedaagden zijn niet verschenen in de procedure en hebben niet gereageerd op de aanmaningen.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat eiseressen voldoende spoedeisend belang hebben bij hun vordering, gezien de aanzienlijke betalingsachterstand en de financiële problemen die zij hierdoor ondervinden. De rechter heeft vastgesteld dat er geen restitutierisico is, aangezien gedaagden de vorderingen niet betwisten. De vordering tot ontruiming van de woning is toegewezen, evenals de betaling van de achterstallige huur en bijkomende kosten. Gedaagden zijn veroordeeld om binnen zeven dagen na betekening van het vonnis de woning te ontruimen en te verlaten, en hoofdelijk te betalen voor de openstaande schuld, vermeerderd met een maandelijkse huurprijs voor elke maand dat zij de woning niet verlaten. Tevens zijn gedaagden veroordeeld in de proceskosten van eiseressen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer / rolnummer: C/08/214976 / KG ZA 18-66
Vonnis in kort geding van 29 maart 2018 (fs)
in de zaak van

1.[ A] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[ B],
wonende te [woonplaats] ,
eiseressen,
advocaat mr. R. Smink te Enschede,
tegen

1.[C ] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[D],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagden,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna [A] c.s. en [C] c.s. , dan wel afzonderlijk [ A] , [ B] , [C] en [D] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de mondelinge behandeling.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De beoordeling

2.1.
Bij de dagvaarding zijn de bij de wet voorgeschreven formaliteiten in acht genomen, zodat verstek zal worden verleend.
2.2.
Onweersproken is door [A] c.s. gesteld dat partijen op 18 december 2017 een huurovereenkomst conform artikel 15 van de Leegstandswet hebben gesloten met betrekking tot de woning aan [het adres] (hierna: de woning). De huurprijs bedroeg € 850,- per maand, de kosten voor bijkomende leveringen en diensten
€ 50,- per maand, bij vooruitbetaling te voldoen voor de eerste van de maand. Tevens is een waarborgsom van € 450,- overeengekomen. De huurovereenkomst is ingegaan op
19 december 2017.
2.3.
Bij e-mailbericht van 26 januari 2018 heeft [A] c.s. de die dag tussen partijen met betrekking tot betalingsachterstand gemaakte afspraken bevestigd. Afgesproken is dat [C] c.s. voor 31 januari 2018 de huur van januari en de kosten voor bijkomende leveringen en diensten zou betalen. Voor 1 februari 2018 zou de huur voor februari en de contractuele boete worden voldaan. Voorts is [C] c.s. er in de e-mail op gewezen dat niet langer uitstel wordt verleend en dat bij niet-tijdige betaling de huurovereenkomst zal worden beëindigd en [C] c.s. zal worden gesommeerd de woning binnen veertien dagen te verlaten.
2.4.
Bij brief van 2 februari 2018 is [C] c.s. gesommeerd om binnen veertien dagen, dus uiterlijk op 16 februari 2018, het op dat moment openstaande bedrag van € 2.966,23 te voldoen. Daarbij is aangekondigd dat buitengerechtelijke incassokosten in rekening zullen worden gebracht als niet op tijd wordt betaald.
2.5.
Bij e-mailbericht van 7 februari 2018 is [C] c.s. gesommeerd om uiterlijk
16 februari 2018 het in de brief van 2 februari 2018 vermelde bedrag minus de boete, derhalve om € 2.919,95, te voldoen.
2.6.
Bij brieven van 26 februari 2018 heeft [A] c.s. de huur per 1 juni 2018 opgezegd, voor het geval in dit kort geding niet een ontruiming tegen een eerdere datum wordt bevolen.
2.7.
Op 27 februari 2018 is [C] c.s. gesommeerd om uiterlijk 1 maart 2018 de huur en servicekosten voor de maand maart te voldoen en worden zij in gebreke gesteld voor het geval zij dat nalaten.
2.8.
Tot op heden heeft [C] c.s. niets aan [A] c.s. betaald. De betalingsachterstand bedraagt inmiddels € 4.274,87. In dat bedrag is inbegrepen de achterstallige huur en servicekosten van december 2017 tot en met maart 2018 ten bedrage van € 3.077,15, de incassokosten van € 387,74, de contractuele boete van € 810,-
(= 3 x € 270,- per maand, bij 1% per dag = € 9,- x 30 dagen per maand).

3.Het geschil

3.1.
[A] c.s. vordert samengevat - bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, [C] c.s. te veroordelen om binnen zeven dagen na betekening van het te wijzen vonnis de woning aan [het adres] te ontruimen en te verlaten en [C] c.s. hoofdelijk te veroordelen tot betaling van de schuld ten bedrage van € 4.274,87, te vermeerderen met
€ 850,- per maand voor iedere maand dat [C] c.s. met ingang van april 2018 de woning niet verlaten zal hebben. Tot slot vordert [A] c.s. veroordeling van [C] c.s. in de kosten van dit geding.

4.De beoordeling

4.1.
[A] c.s. heeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende aannemelijk gemaakt dat het gevorderde bedrag een aanzienlijke geldsom betreft en dat [A] c.s. door het onbetaald laten van de gevorderde bedragen en het niet kunnen verhuren van de woning aan een betalende huurder in ernstige financiële problemen dreigt te komen. [A] c.s. heeft aldus voldoende spoedeisend belang bij haar vordering.
4.2.
De gevorderde voorziening strekt naast de gevorderde ontruiming ook tot betaling van een geldsom. Voor toewijzing van een dergelijke vordering in kort geding is slechts dan plaats, als het bestaan en de omvang van de vordering voldoende aannemelijk zijn, terwijl voorts uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening vereist is en het risico van onmogelijkheid van terugbetaling -bij afweging van de belangen van partijen- aan toewijzing niet in weg staat (o.a. HR 28 mei 2004, NJ 2004, 602).
4.3.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is een restitutierisico niet aan de orde, nu [C] c.s. de vorderingen van [A] c.s. niet betwist. Het is aldus zeer onwaarschijnlijk dat [A] c.s. een toe te wijzen vordering zal moeten terugbetalen. De voorzieningenrechter acht hierbij van belang dat het niet kunnen betalen - wat hier ook van zij - geen reden is om te oordelen dat de [C] c.s. niet moet betalen.
4.4.
De voorzieningenrechter zal de vorderingen, die hem niet onrechtmatig of ongegrond toekomen, dan ook toewijzen.
4.5.
[C] c.s. zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [A] c.s. worden begroot op:
- dagvaarding € 101,81
- griffierecht 895,00
- salaris advocaat
527,00
Totaal € 1.523,81

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt [C] c.s. om binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis de woning aan [het adres] met al de hunnen en (enkel) het hunne te ontruimen en te verlaten,
5.2.
veroordeelt [C] en [D] hoofdelijk tot betaling van de schuld van
€ 4.274,87, te vermeerderen met € 850,- per maand voor iedere maand dat [C] c.s. met ingang van 1 april 2018 de woning aan [het adres] niet hebben verlaten,
5.3.
veroordeelt [C] en [D] hoofdelijk in de proceskosten met bepaling dat indien deze kosten niet binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis zijn betaald, daarover de wettelijke rente is verschuldigd vanaf dat moment tot aan de dag der algehele voldoening. De kosten aan de zijde van [A] c.s. worden tot op deze uitspraak begroot op € 1.523,81,
5.4.
veroordeelt [C] en [D] hoofdelijk in de nakosten van deze procedure ten bedrage van respectievelijk € 131,-- zonder betekening en € 199,-- in geval van betekening, indien en voor zover [C] c.s. niet binnen een termijn van veertien dagen na aanschrijving aan dit vonnis heeft voldaan, met bepaling dat indien deze kosten niet binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis zijn betaald, gedaagde daarover de wettelijke rente is verschuldigd vanaf dat moment tot aan de dag der algehele voldoening,
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. U. van Houten en in het openbaar uitgesproken op
29 maart 2018. [1]

Voetnoten

1.type: