4.3Het oordeel van de rechtbank
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat in de periode van 10 mei 2015 tot en met
2 juni 2015 kentekenplaten met het kenteken [kenteken 1] zijn gestolen van de auto van aangeefster [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ). Uit de aangifte van [slachtoffer 1] blijkt onder meer dat op 27 mei 2015 door haar man werd gezien dat de kentekenplaten van haar auto aan de voor- en achterkant weg waren en dat er andere kentekenplaten, met het kenteken [kenteken 9] , op de auto waren bevestigd.
Op 26 mei 2015 werd aangifte gedaan door [slachtoffer 3] (hierna: [slachtoffer 3] ) van diefstal van een Mercedes-Benz en handelaarskentekenplaten. Op voornoemde datum kwam een man bij het autobedrijf van [slachtoffer 3] die geïnteresseerd was in een Mercedes-Benz en daarmee een proefrit wilde maken. De persoon werd te woord gestaan door een medewerker van het autobedrijf, [medewerker] (hierna: [medewerker] ), waarna [slachtoffer 3] het gesprek over nam. Toen [slachtoffer 3] wegging om het kentekenbewijs van de Mercedes-Benz te halen en daarna terugkwam, was de man verdwenen met de Mercedes-Benz. De man liet een rode Renault Laguna met het kenteken [kenteken 1] staan bij het autobedrijf van [slachtoffer 3] , Dit kenteken was niet afgegeven voor deze Laguna, maar behoorde, gezien de aangifte van [slachtoffer 1] , toe aan aangeefster [slachtoffer 1] . [slachtoffer 3] en [medewerker] hebben door middel van een getoonde foto verdachte herkend als de man die de Mercedes-Benz bij het autobedrijf had meegenomen.
Verder bleek uit het onderzoek van de politie dat voor de rode Renault Laguna het kenteken [kenteken 9] is afgegeven, dat die auto op naam staat van [vriendin verdachte] (hierna: [vriendin verdachte] ) en dat [vriendin verdachte] woonachtig is aan de [adres 1] te Almere. Uit GBA onderzoek van de politie naar voornoemd adres bleek dat verdachte ook op dat adres staat ingeschreven. Verder blijkt uit onderzoek van de politie dat [vriendin verdachte] en verdachte op 12 mei 2015 op het politiebureau te Almere zijn geweest om een aangifte van diefstal van een Renault Laguna met het kenteken [kenteken 9] in te trekken. Door de politie werd op 27 mei 2015 vastgesteld dat er geen aangifte van diefstal was gedaan van voornoemde auto. Vervolgens heeft de politie op 29 mei 2015 contact gehad met [vriendin verdachte] over de aangifte, waarop [vriendin verdachte] onder meer verklaarde dat verdachte, haar vriend, de auto als laatste had gebruikt.
Op 27 mei 2017 werd aangifte gedaan door [slachtoffer 4] (hierna: [slachtoffer 4] ) van diefstal van een Mercedes-Benz met het kenteken [kenteken 5] en van handelaarskentekenplaten. Op voornoemde datum kwam een blanke lange magere man bij het autobedrijf. De man kreeg de Mercedes-Benz mee voor een proefrit, waarna de Mercedes-Benz niet terug werd gebracht.
Op 29 mei 2015 werd aangifte gedaan door [slachtoffer 5] (hierna: [slachtoffer 5] ) van diefstal van een BMW 3-serie met het kenteken [kenteken 7] en handelaarskentekenplaten. Op voornoemde datum kwam een blanke tengere man bij het autobedrijf die geïnteresseerd was een in BMW 3-serie en een proefrit wilde maken. De BMW werd meegegeven voor een proefrit en de man kwam vervolgens niet terug met de BMW. De man liet een Mercedes-Benz met het kenteken [kenteken 5] achter bij het autobedrijf van [slachtoffer 5] . De rechtbank stelt vast dat dit de Mercedes-Benz betreft die op 27 mei 2017 bij [slachtoffer 4] was meegegeven voor een proefrit.
Op 2 juni 2015 werd aangifte gedaan door [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ) van diefstal van de kentekenplaten met het kenteken [kenteken 2] van zijn auto. Op voornoemde datum zag [slachtoffer 2] dat de originele kentekenplaten met voornoemde kenteken niet meer op zijn auto zaten en dat er andere kentekenplaten met het kenteken [kenteken 7] op zijn auto waren bevestigd. De rechtbank stelt vast dat de kentekenplaten met het kenteken [kenteken 7] horen bij de BMW 3-serie die op 29 mei 2015 werd meegegeven voor een proefrit door [slachtoffer 5] .
Op 3 juni 2015 achtervolgde de politie een persoon die in een BMW reed. Op die BMW waren de gestolen kentekenplaten bevestigd met het kenteken [kenteken 2] . De rechtbank stelt vast dat dit de kentekenplaten zijn waarvan door [slachtoffer 2] aangifte van diefstal werd gedaan. Nadat de achtervolging was geëindigd, werd verdachte aangehouden als bestuurder van de BMW. In de BMW werden diverse goederen aangetroffen, waaronder een pasfoto van verdachte, een verklaring van vermissing van het rijbewijs op naam van verdachte en een navigatiesysteem TOMTOM. Verdachte heeft over het navigatiesysteem bij de politie verklaard dat die aan de vader van [vriendin verdachte] toebehoort. Uit het dossier blijkt verder dat de BMW op 5 juni 2015 teruggegeven werd aan [slachtoffer 5] .
Verdachte heeft zich ter terechtzitting op zijn zwijgrecht beroepen.
Naar vaste jurisprudentie kan de omstandigheid dat een verdachte weigert een verklaring af te leggen of een bepaalde vraag te beantwoorden op zichzelf, mede gelet op het bepaalde in artikel 29, eerste lid, Wetboek van Strafvordering (Sv), niet tot het bewijs bijdragen. Dat brengt echter niet mee dat de rechter, indien een verdachte voor een omstandigheid die op zichzelf of in samenhang met de verdere inhoud van de bewijsmiddelen beschouwd redengevend moet worden geacht voor het bewijs van het aan hem tenlastegelegde feit, geen redelijke, die redengevendheid ontzenuwende, verklaring heeft gegeven, zulks niet in zijn overwegingen omtrent het gebezigde bewijsmateriaal zou mogen betrekken.
De rechtbank stelt vast dat verdachte voor alle voornoemde belastende feiten en omstandigheden die redengevend zijn voor het bewijs – zoals de herkenning van verdachte door [slachtoffer 3] en [medewerker] als de persoon die de Mercedes-Benz op 26 mei 2015 heeft meegenomen voor een proefrit, de bij het autobedrijf van [slachtoffer 3] achtergelaten Renault Laguna (waarop de van [slachtoffer 1] gestolen kentekenplaten met het kenteken [kenteken 1] waren bevestigd) die op naam van zijn vriendin [vriendin verdachte] staat en waarover zij op 29 mei 2015 heeft verklaard dat verdachte de auto als laatste heeft gebruikt, de vaststelling van de politie dat er geen aangifte van diefstal van die Renault Laguna werd gedaan, de Mercedes-Benz met het kenteken [kenteken 5] die op 27 mei 2015 bij [slachtoffer 4] werd meegenomen en vervolgens op 29 mei 2015 bij het autobedrijf van [slachtoffer 5] werd achtergelaten, het door [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] gegeven signalement van de dader dat past bij verdachte, de op 29 mei 2015 bij [slachtoffer 5] meegenomen BMW met het kenteken [kenteken 7] waarin verdachte op 3 juni 2015 als bestuurder reed en na een achtervolging werd aangehouden en waarop de van [slachtoffer 2] gestolen kentekenplaten met het kenteken [kenteken 2] waren bevestigd, de in de BMW aangetroffen goederen van verdachte – geen enkele redelijke, die redengevendheid ontzenuwende, verklaring heeft gegeven.
De rechtbank is daarom, gelet op het vorenstaande - mede in aanmerking genomen de korte periode waarin alle voornoemde belastende feiten en omstandigheden hebben plaatsgevonden en de overeenkomsten in de modus operandi - en op grond van de bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang, van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder feit 1 primair ten laste gelegde diefstallen van de kentekenplaten en de onder feit 2 primair ten laste gelegde verduistering van de voertuigen en handelaarskentekenplaten.