ECLI:NL:RBOVE:2018:1596

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
8 mei 2018
Publicatiedatum
8 mei 2018
Zaaknummer
ak_18_737
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van sluiting van woning wegens hennepkwekerij en bestuursdwang

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Overijssel op 8 mei 2018 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een verzoeker uit Borne. De burgemeester van Borne had op 18 april 2018 een last onder bestuursdwang opgelegd, waarbij de woning van verzoeker gesloten zou worden vanwege de aanwezigheid van een hennepkwekerij. Verzoeker, bijgestaan door zijn advocaat, heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om schorsing van de sluiting. Tijdens de zitting op 2 mei 2018 heeft de voorzieningenrechter de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen. De voorzieningenrechter oordeelde dat verzoeker een spoedeisend belang had, aangezien het besluit hem en zijn dochter zou dwingen de woning te verlaten. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er eerder hennepkwekerijen in de woning zijn aangetroffen, maar dat verzoeker niet zelf betrokken was bij de hennepteelt. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat de burgemeester onvoldoende zorgvuldig had gehandeld en dat de sluiting van de woning niet langer gerechtvaardigd was. Daarom heeft de voorzieningenrechter het verzoek van verzoeker toegewezen en de sluiting van de woning geschorst tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar. Tevens is de burgemeester veroordeeld in de proceskosten van verzoeker.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 18/737
uitspraak van de voorzieningenrechter op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker] , te Borne, verzoeker,

gemachtigde: mr. E.S. Fikkert, advocaat te Almelo,
en

de burgemeester van Borne, verweerder,

gemachtigde: E.J. Diepenmaat-van den Hoff.

Procesverloop

Bij besluit van 18 april 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder verzoeker een last onder bestuursdwang opgelegd.
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningen-rechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 mei 2018. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en N.D.M. Veldhuis.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
In zijn verzoekschrift vordert verzoeker schorsing van het primaire besluit en de ten uitvoer-legging van de last onder bestuursdwang op te schorten tot zes weken na de beslissing op bezwaar.
2. De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Verzoeker is mede-eigenaar (gezamenlijk met zijn ex-partner) en bewoner van de woning
op het adres [adres] te Borne. Verweerder is uit een op 28 februari 2018 ontvangen hennepbericht is gebleken dat op 27 februari 2018 in de woning een in werking zijnde hennepkwekerij is aangetroffen. Het blijkt te gaan om 1042 hennepplanten en er is sprake van een eerdere oogst.
In verband hiermee heeft verweerder verzoeker bij brief van 22 maart 2018 in kennis gesteld van het voornemen om gebruik te maken van zijn bevoegdheid om verzoeker een last onder bestuursdwang op te leggen, strekkende tot het sluiten van de woning voor een periode van drie maanden.
Verzoeker heeft op 27 maart 2018 (mondeling) en op 5 april 2018 (schriftelijk) zijn zienswijze ingediend. Verweerder heeft in deze zienswijze geen aanleiding gezien om
van zijn voornemen tot sluiting van de woning af te zien.
Op 29 maart 2018 is door de politie een bestuurlijke rapportage opgemaakt over de hennepkwekerij.
Verzoeker woont sinds 4 april 2018 met zijn dochter in de woning aan de [adres] te Borne. Tegelijkertijd heeft zijn vriendin in hetzelfde pand de woonruimte met [nummer 2] betrokken.
Bij het primaire besluit heeft verweerder bevolen om de woning ingaande 26 april 2018 voor een periode van drie maanden (tot en met 26 juli 2018) te sluiten. Verweerder heeft geconcludeerd dat er in de woning en de schuur gelegen aan de [adres]
te Borne softdrugs zijn aangetroffen die als een handelshoeveelheid middelen als bedoeld
in lijst II van de Opiumwet moeten worden aangemerkt. Er is sprake van recidive en gezien de grootte van de hennepkwekerijen en de professionele opzet en de verklaringen van de aangehouden verdachten, is het zeer aannemelijk dat hier een criminele organisatie achter zit.
3. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoeker een spoedeisend belang
niet kan worden ontzegd, nu het besluit maakt dat hij met zijn dochter de woning dient te verlaten.
4. Op grond van artikel 5:21 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt
onder een last onder bestuursdwang verstaan: de herstelsanctie, inhoudende:
a. een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding, en
b. de bevoegdheid van het bestuursorgaan om de last door feitelijk handelen
ten uitvoer te leggen, indien de last niet of niet tijdig wordt uitgevoerd.
Onder herstelsanctie wordt op grond van artikel 5:2 van de Awb verstaan: een bestuurlijke sanctie die strekt tot het geheel of gedeeltelijk ongedaan maken of beëindigen van een overtreding, tot het voorkomen van herhaling van een overtreding, dan wel tot het wegnemen of beperken van de gevolgen van een overtreding.
Ingevolge artikel 13b, eerste lid van de Opiumwet is de burgemeester bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in woningen of lokalen dan wel in of op bij woningen of zodanige lokalen behorende erven een middel als bedoeld in lijst I of II dat wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.
Onder een middel als hiervoor bedoeld wordt onder meer verstaan: een middel dat verkregen wordt uit planten van het geslacht Cannabis, zoals hennep.
In artikel 174a van de Gemeentewet is bepaald:
1. De burgemeester kan besluiten een woning, een niet voor het publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf te sluiten, indien door gedragingen in de woning of het lokaal of op het erf de openbare orde rond de woning, het lokaal of het erf wordt verstoord.
2. De in het eerste lid genoemde bevoegdheid komt de burgemeester eveneens toe
in geval van ernstige vrees voor verstoring van de openbare orde op de grond dat de rechthebbende op de woning, het lokaal of het erf eerder een woning, een niet voor het publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf op een zodanige wijze heeft gebruikt of doen gebruiken dat die woning, dat lokaal of dat erf op grond van het eerste lid is gesloten, en er aanwijzingen zijn dat betrokkene de woning, het lokaal of het erf ten aanzien waarvan hij rechthebbende is eveneens op een zodanige wijze zal gebruiken of doen gebruiken.
3. De burgemeester bepaalt in het besluit de duur van de sluiting. In geval van ernstige vrees voor herhaling van de verstoring van de openbare orde kan hij besluiten de duur van de sluiting tot een door hem te bepalen tijdstip te verlengen.
4. Bij de bekendmaking van het besluit worden belanghebbenden in de gelegenheid gesteld binnen een te stellen termijn maatregelen te treffen waardoor de verstoring van de openbare orde wordt beëindigd. De eerste volzin is niet van toepassing, indien voorafgaande bekendmaking in spoedeisende gevallen niet mogelijk is.
5. De artikelen 5:25 tot en met 5:28 van de Algemene wet bestuursrecht zijn van overeenkomstige toepassing. De burgemeester kan van de overtreder de ingevolge artikel 5:25 van de Algemene wet bestuursrecht verschuldigde kosten invorderen bij dwangbevel.
5. Verzoeker heeft betoogd dat verweerder in de omstandigheden van zijn geval aanleiding had moet zien om af te zien van de sluiting.
Verzoeker stelt daartoe dat:
-verweerder ten onrechte geen onderscheid heeft gemaakt tussen nummer [nummer 1] en [nummer 2] ;
-er geen overtreding was in nummer [nummer 1] (de woning) en er daardoor ook geen sprake kan zijn van recidive;
-de kwekerij zich immers op [nummer 2] bevond;
-uit de toelichting bij het Damoclesbeleid blijkt dat er een onderscheid wordt gemaakt tussen een huur- en een eigen woning;
-dat verweerder verzoeker er ten onrechte niet op heeft gewezen dat hij de huurovereenkomst civielrechtelijk kan ontbinden;
-verzoeker de huurovereenkomst zelf heeft ontbonden;
-verzoeker niet heeft kunnen voorkomen dat een derde zich zou inschrijven en dat de woning aangesloten zou worden op de nutsvoorzieningen;
-verzoeker bij gebrek aan wetenschap betwist dat er meerdere keren geoogst is;
-verzoeker betwist dat het woon-/leefklimaat en/of de veiligheid van de omwonenden in het geding is geweest;
-de termijn zeven dagen tot sluiting te kort is.
6. Verweerder heeft een bouwvergunning d.d. 12 juni 1995 en bijbehorende tekening ten behoeve van het oprichten van een woning op het perceel [nummer 2] overgelegd. In de tekening is met lijnen de ligging van de nummers [nummer 1] en [nummer 2] aangegeven. Op de tekening is te zien dat nummer [nummer 2] naast de woning met nummer [nummer 1] gelegen is. Uit de tekening blijkt verder dat nummer [nummer 2] niet achter de woning ligt, zoals verzoeker heeft gesteld. In het huisnummerbesluit van [nummer 1] augustus 2014 is [nummer 2] toegekend aan het deel van het pand aan de rechterkant, zoals toentertijd bij de bouwaanvraag is aangegeven.
Gelet op het vorenstaande en gelet op de bestuurlijke rapportage van de politie is
de voorzieningenrechter voorlopig van oordeel dat verweerder terecht heeft aangenomen
dat de hennepkwekerij zich in de woning nr. [nummer 1] in het pand bevond.
7. Bij het uitoefenen van zijn bevoegdheid op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet heeft verweerder beleidsvrijheid. Daaruit vloeit voort dat de rechter de invulling van die bevoegdheid door verweerder terughoudend moet toetsen.
Betreffende de aanwending van de bevoegdheid van artikel 13b van de Opiumwet heeft verweerder op 11 november 2014 de “beleidsregel Damoclesbeleid 2014” vastgesteld (verder: de beleidsregel). De voorzieningenrechter acht deze beleidsregel in het algemeen niet onredelijk.
Artikel 3, tweede 2 sub b van de beleidsregel bepaalt dat bij de handel in softdrugs
in woningen bij een tweede overtreding van de Opiumwet binnen vijf jaar na de eerste overtreding de woning wordt gesloten voor een periode van 3 maanden.
8. Nu zowel op 3 november 2016 als op 27 februari 2018 in de woning aan de [adres] een grote hennepkwekerij is aangetroffen, is naar het oordeel van de voorzieningenrechter sprake van recidive, zodat sprake is van een situatie waarin verweerder op zich bevoegd is om op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet bestuursdwang toe te passen. De stelling van verzoeker dat de termijn van zeven dagen voor sluiting te kort is geweest deelt de voorzieningenrechter niet nu verzoeker reeds vanaf 22 maart 2018 van het voornemen tot sluiting op de hoogte was en rekening diende te houden met de uitvoering van dit voornemen.
9. Bestuursdwang mag slechts strekken tot beëindiging en voorkoming van overtredingen van de Opiumwet. Indien toepassing van deze bevoegdheid in een concreet geval verder zou strekken, zou de sanctie niet meer uitsluitend het karakter van een herstelsanctie, maar ook een leed toevoegend karakter hebben en derhalve als een strafsanctie moeten worden beschouwd.
10. Verzoeker heeft een beroep gedaan op artikel 3, eerste lid, sub 3 van de beleidsregel.
De voorzieningenrechter leest hierin, dat een eigenaar/verhuurder in afwijking van toepassing van het tweede lid sluiting kan voorkomen door op mededeling van de verweerder de huurovereenkomst met de huurder civielrechtelijk te ontbinden. Gelet op het gelijkheidsbeginsel is deze mogelijkheid van toepassing op alle verhuurders.
De voorzieningenrechter stelt vast dat de huurovereenkomst van de woning aan de [adres] per 1 april 2018 op initiatief van verzoeker per 1 april 2018 is ontbonden, zij het om andere reden. Hiermee is feitelijk wel een eind gekomen aan de huursituatie die gelegenheid gaf tot het houden van de hennepkwekerij. Ook in het eerdere geval van de op
3 november 2016 ontdekte hennepkwekerij is gebruik gemaakt van een huursituatie.
Nu verzoeker op 4 april 2018 als eigenaar met zijn dochter in de woning aan de [adres] is gaan wonen en zijn vriendin in hetzelfde pand nr. [nummer 1] a heeft betrokken,
is de gelegenheid die voortkwam uit een huursituatie weg genomen.
Niet gesteld, noch gebleken is dat verzoeker zelf een rol heeft gehad bij het houden van de hennepkwekerijen.
11. In het primaire besluit heeft verweerder overwogen dat de onderhavige last onder bestuursdwang ziet op herstel van de woonsituatie en een veilige omgeving en op het teniet doen van de bekendheid als drugspand om herhaling te voorkomen. Dit zijn de doelstellin-gen die verweerder met de beleidsregel beoogt.
De voorzieningenrechter stelt vast dat doordat eiser met zijn dochter en zijn vriendin
de woningen [adres] en [nummer 2] in het pand zijn gaan bewonen, de woonsituatie is hersteld. Aannemelijk is dat hiermee de bekendheid als drugspand - voor zover hiervan sprake was – vervaagt en de veiligheid van de omgeving is hersteld. Daarmee lijken de doelen van de bestuursdwang al bereikt.
12. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder bij aanwending
van zijn bevoegdheid genoemd onder 9 onvoldoende (kenbaar) rekening gehouden met hetgeen onder 10, 11 en 12 is overwogen.
Onvoldoende duidelijk is welk bestuursrechtelijk doel de bestuursdwang in de gegeven situatie (nog) dient, en hoe dat is afgewogen tegen het woonrecht van verzoeker en zijn minderjarige dochter.
13. Gelet op het voorgaande is het primaire besluit, naar het oordeel van de voorzieningenrechter, onvoldoende zorgvuldig voorbereid en onvoldoende gemotiveerd.
14. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom toe en treft de voorlopige voorziening dat het besluit tot sluiting van de woning wordt geschorst tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar.
Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoeker het griffierecht vergoedt ten bedrage van € 170,00.
15. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte
proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1002,00 (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 501,00 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- schorst het besluit tot sluiting van de woning tot zes weken na bekendmaking van de
beslissing op bezwaar;
- draagt verweerder op het griffierecht van € 170 aan verzoeker te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van
€ 1002,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Oosterveld, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van C. Kuiper, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.