ECLI:NL:RBOVE:2018:1556

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
23 januari 2018
Publicatiedatum
7 mei 2018
Zaaknummer
08/730751-15
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tenuitvoerlegging van voorwaardelijk opgelegde jeugddetentie wegens overtreding van voorwaarden

In deze zaak heeft de rechtbank Overijssel op 23 januari 2018 uitspraak gedaan over de tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde jeugddetentie van 90 dagen voor een 20-jarige man. De man had herhaaldelijk de voorwaarden van zijn voorwaardelijke straf overtreden door drugs te gebruiken, ondanks de geboden hulp. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man, geboren in 1997 en momenteel verblijvende in JJI de Hunnerberg te Nijmegen, niet in staat was om zich aan de voorwaarden te houden. De officier van justitie had op 12 december 2017 een vordering ingediend tot tenuitvoerlegging van de jeugddetentie, die op 9 januari 2018 werd behandeld. Tijdens de zitting werd de man bijgestaan door zijn advocaat, mr. D. Greven, en werd ook de reclasseringsambtenaar J. Ippen gehoord. De rechtbank heeft kennisgenomen van de verklaringen van de veroordeelde, die aangaf dat zijn verblijf in de kliniek Catamaran hem niet had geholpen en dat hij na zijn behandeling daar opnieuw in de problemen was gekomen. De reclasseringsambtenaar stelde voor dat de man een intensieve behandeling in een verslavingskliniek zou ondergaan, maar vanwege een wachttijd was dit momenteel niet mogelijk. De rechtbank oordeelde dat, gezien de herhaalde overtredingen van de voorwaarden en het gebrek aan adequate behandeling, de jeugddetentie alsnog ten uitvoer moest worden gelegd. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie toegewezen en gelast dat de niet tenuitvoergelegde jeugddetentie van 90 dagen zal worden tenuitvoergelegd, met aftrek overeenkomstig het bepaalde in artikel 77dd lid 4 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Afdeling Strafrecht
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08/730751-15
Uitspraak van de meervoudige kamer voor strafzaken op de vordering van de officier van justitie op grond van artikel 77dd Wetboek van Strafrecht (Sr) in de zaak van
[veroordeelde] ,
geboren op [geboortedatum] 1997 in [geboorteplaats] ,
wonende in [woonplaats] ,
nu verblijvende in JJI de Hunnerberg te Nijmegen,
verder te noemen de veroordeelde, bijgestaan door mr. D. Greven, advocaat te Enschede.

1.Het verloop van de procedure

Op 12 december 2017 heeft de officier van justitie op de griffie een vordering ingediend tot tenuitvoerlegging van een aan de veroordeelde voorwaardelijk opgelegde jeugddetentie van 90 dagen. De vordering is gedateerd 11 december 2017.
De vordering is behandeld op de terechtzitting van 9 januari 2018.
Bij de behandeling zijn de officier van justitie, de veroordeelde en de raadsvrouw gehoord.
Ook is (telefonisch) gehoord de reclasseringsambtenaar J. Ippen.
De rechtbank heeft kennis genomen van het door de officier van justitie overgelegde dossier van de strafzaak tegen de veroordeelde.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van:
  • een uittreksel uit de justitiële documentatie van 11 december 2017;
  • een brief (advies) van de heer [medewerker Jeugdbescherming] , jeugdbeschermer van de Jeugdbescherming Overijssel, d.d. 11 december 2017 en
  • de beschikking van de rechter-commissaris van 11 december 2017, waarbij de voorlopige tenuitvoerlegging is gelast.

2. De standpunten van de veroordeelde, zijn raadsvrouw, de reclasseringswerker en de officier van justitie

De veroordeelde en de raadsvrouw maken bezwaar tegen de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf.
De veroordeelde heeft daartoe, zakelijk weergegeven, als volgt verklaard:
Mijn verblijf in de kliniek Catamaran heeft mij geen goed gedaan. Voor mijn gevoel kwam ik daar in het afvalputje van de criminaliteit terecht. Er waren allemaal verslaafden die volop drugs gebruikten en men heeft mij daar heroïneverslaafd gemaakt. Desondanks heb ik het traject daar goed doorlopen en succesvol afgerond. Na Catamaran ging ik naar de RIBW te Deventer, maar daar ging het niet goed. Op een gegeven moment heb ik daar een overdosis drugs genomen omdat ik het niet meer zag zitten. Vanaf het moment dat ik vervolgens bij Humanitas terecht kwam ging het beter met mij en heb ik geen harddrugs meer gebruikt.
Ook op 6 en 7 december 2017 heb ik niet gebruikt en ik had toen ook geen harddrugs in mijn bezit. Ik ben vanwege mijn gedrag in de nacht van 6 op 7 december 2017 naar het arrestantencomplex te Borne gebracht. Dat gedrag werd veroorzaakt door onverwerkte trauma’s en niet door drugsgebruik. Ik denk dat ik toen in een psychose ben geraakt. Ik ontken in het arrestantencomplex tegen de psychiaters van de GGD te hebben gezegd dat ik drugs had gebruikt. Ik wil graag verder met mijn opleiding in de ICT en op zoek gaan naar woonruimte in Enschede. Teruggaan naar Deventer is wat mij betreft geen optie. Ik heb daar alleen maar foute vrienden. Ik wil graag begeleid gaan wonen en meermalen per week in gesprek gaan met Tactus. Momenteel gebruik ik nog een onderhoudsdosis methadon maar ook die wil ik zo spoedig mogelijk met hulp van Tactus afbouwen. Mijn uiteindelijke doel is een leven zonder drugs en alcohol en een baan in de ICT.
Het standpunt van reclasseringsambtenaar Ippen is, dat veroordeelde het beste af zou zijn met een intensieve behandeling in een verslavingskliniek, aansluitend aan zijn detentie, maar dat de mogelijkheid daarvoor, gelet op een wachttijd van zo’n vier maanden, thans ontbreekt. Volgens Ippen lijkt op dit moment een civiele plaatsing met een rechterlijke machtiging de enige optie. Over de termijn waarbinnen dat gerealiseerd kan worden valt volgens Ippen niets te zeggen. Er moet in ieder geval sprake zijn van een crisissituatie. De jeugdreclassering is volgens de heer Ippen best bereid veroordeelde de helpende hand te bieden maar loopt op dit moment vast in het systeem. Concluderend stelt de heer Ippen dat in afwachting van verdere hulpverlening, eventueel vanuit de volwassenenreclassering, thans de tenuitvoerlegging dient te worden gelast.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de vordering wegens het bij herhaling overtreden van de bijzondere voorwaarden dient te worden toegewezen, temeer nu op korte termijn opname van veroordeelde in een kliniek niet mogelijk is.
De raadsvrouw stelt zich op het standpunt dat de vordering dient te worden afgewezen nu niet onomstotelijk vast staat dat veroordeelde de bijzondere voorwaarden heeft overtreden. Dat daarvan sprake is, is volgens de raadsvrouw enkel gebaseerd op vermoedens. Indien veroordeelde al voorwaarden zou hebben overtreden zou een tenuitvoerlegging van 90 dagen een te zwaar middel zijn. Bij tenuitvoerlegging zal veroordeelde na de uitspraak nog zo’n 58 dagen moeten zitten. De situatie zal na die 58 dagen niet anders zijn dan nu. Veroordeelde zou graag zien dat hij zo spoedig mogelijk vrij komt zodat hij met de nodige begeleiding kan gaan werken aan zijn toekomst. De stiefvader van veroordeelde heeft laten weten dat hij ter overbrugging van de periode tot de aanvang van te realiseren hulpverlening, met hem mee kan naar zijn huis in Spanje, waar hij wat zou kunnen klussen. Een civiele rechterlijke machtiging is naar de mening van de raadsvrouw niet aan de orde. Die zal in deze situatie nooit worden afgegeven. Aldus verzoekt zij om veroordeelde in vrijheid te stellen en hem over te dragen aan de volwassenenreclassering.

3.De ontvankelijkheid

De vordering is tijdig ingediend. De rechtbank stelt vast dat de officier van justitie ook overigens in de vordering kan worden ontvangen.

4.De beoordeling

Op grond van de stukken en de behandeling op de zitting stelt de rechtbank het volgende vast.
De veroordeelde is bij onherroepelijk geworden vonnis van de meervoudige kamer in de rechtbank Overijssel van 8 december 2016 veroordeeld tot onder meer een jeugddetentie voor de duur van 285 dagen met aftrek overeenkomstig artikel 27 Sr, waarvan 90 dagen
voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Als bijzondere voorwaarde geldt onder meer dat veroordeelde wordt verboden verdovende middelen te gebruiken.
De veroordeelde heeft vorenstaande bijzondere voorwaarde niet nageleefd. De rechtbank overweegt daarover het volgende.
Door de jeugdbeschermer [medewerker Jeugdbescherming] wordt op 11 december 2017 gemeld
  • dat veroordeelde op 11 mei 2017 in het ziekenhuis te Deventer opgenomen is geweest in verband met een overdosis en aldus zijn middelengebruik niet onder controle had;
  • dat uit informatie blijkt dat veroordeelde binnen Catamaran beschikte over verdovende middelen;
  • dat veroordeelde tijdens zijn verblijf binnen de kliniek van Tactus te Zutphen op 31 augustus 2017 verdovende middelen heeft gebruikt;
  • dat op 6 december 2017 door Humanitas aan de jeugdreclassering is gemeld dat veroordeelde verdovende middelen had gebruikt;
  • dat veroordeelde tijdens zijn verblijf in het arrestantencomplex te Borne in december 2017 aan de psychiaters heeft verteld dat hij wederom verschillende verdovende middelen had gebruikt.
De ontkenning van veroordeelde ter zitting acht de rechtbank, gelet op deze mededelingen van de jeugdbeschermer, niet geloofwaardig.
Ter terechtzitting is gebleken dat een klinische behandeling van veroordeelde, aansluitend op zijn detentie, geïndiceerd is maar dat daarvoor op korte termijn de mogelijkheid ontbreekt.
Nu veroordeelde vorenstaande bijzondere voorwaarde, ondanks de hem geboden hulp, bij herhaling heeft overtreden en een adequate behandeling voor zijn verslavingsproblematiek vooralsnog niet voorhanden is, ziet de rechtbank, mede in het belang van veroordeelde, geen andere mogelijkheid dan de niet tenuitvoergelegde jeugddetentie alsnog ten uitvoer te leggen.

5.De beslissing

De rechtbank gelast dat de niet tenuitvoergelegde jeugddetentie van
90(
negentig) dagenalsnog zal worden tenuitvoergelegd, met aftrek overeenkomstig het bepaalde in artikel 77dd lid 4 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze beslissing is genomen door mr. E.J.M. Bos, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. G.J. Stoové en mr. K.J. Haarhuis, rechters, in tegenwoordigheid van P.G.M. Klaassen, griffier en in het openbaar uitgesproken op 23 januari 2018.