ECLI:NL:RBOVE:2018:1555

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
26 april 2018
Publicatiedatum
7 mei 2018
Zaaknummer
08/770255-16 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een vader voor ontucht met zijn minderjarige dochter

De rechtbank Overijssel heeft op 26 april 2018 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 57-jarige man, die werd beschuldigd van ontucht met zijn minderjarige dochter. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar en moet een schadevergoeding van ruim 40.000 euro betalen. De zaak kwam aan het licht na een aangifte in 2015, waarbij de verdachte meermalen ontucht zou hebben gepleegd tussen 2001 en 2007. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. Tijdens de zittingen op 26 januari en 13 april 2018 heeft de verdachte een bekennende verklaring afgelegd. De rechtbank heeft de bewezenverklaring gebaseerd op de bekennende verklaring van de verdachte en andere bewijsmiddelen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte strafbaar was voor de bewezen feiten, die zijn vastgelegd in artikel 249 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer, dat door de daden van de verdachte ernstig is beschadigd. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van 41.353,77 euro, te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank heeft ook een schadevergoedingsmaatregel opgelegd, waarbij vervangende hechtenis kan worden toegepast indien de verdachte niet aan zijn betalingsverplichtingen voldoet.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08/770255-16 (P)
Datum vonnis: 26 april 2018
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum 1] 1960 in [geboorteplaats] ( [land] ),
wonende in [adres] ,
zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 26 januari 2018 en 13 april 2018.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. C.Y. Huang en van hetgeen door verdachte en de raadsman mr. J.B.A. Kalk, advocaat te Enschede, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte meermalen ontucht met zijn minderjarige kind heeft gepleegd.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 04 oktober 2001
tot en met 03 oktober 2007 te Glanerbrug, gemeente Enschede, (telkens) ontucht
heeft gepleegd met zijn minderjarig kind, [naam] , geboren op [geboortedatum 2]
1989, bestaande die ontucht hierin dat hij, verdachte, één of
meermalen:
- de vagina, de schaamstreek en/of de borst(en) van voornoemde [naam] heeft
betast en/of bevoeld en/of
- zijn, verdachtes, penis langs/over en/of tegen de vagina van die [naam]
heeft gewreven en/of gedrukt en/of
- zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [naam] heeft gebracht/gedrukt.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
De bewijsmiddelen
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte deze feiten heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten [1] :
1. het proces-verbaal van verhoor aangeefster [naam] d.d. 7 juli 2015 (pagina 18 tot en met 22);
2. het proces-verbaal van de terechtzitting van 13 april 2018, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van de verdachte als bedoeld in art. 359, derde lid, laatste volzin, Sv.
4.2
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van voorgaande bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat:
hij op tijdstippen in de periode van 4 oktober 2001 tot en met 3 oktober 2007 te Glanerbrug, gemeente Enschede, telkens ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarig kind, [naam] , geboren op [geboortedatum 2] 1989, bestaande die ontucht hierin dat hij, verdachte, meermalen:
- de vagina, de schaamstreek en de borsten van voornoemde [naam] heeft
betast en/of bevoeld en/of
- zijn, verdachtes, penis tegen de vagina van die [naam] heeft gewreven en/of gedrukt en/of
- zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [naam] heeft gebracht.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 249 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
het misdrijf:
ontucht plegen met zijn minderjarige kind, meermalen gepleegd.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zes jaren, met de bepaling dat de gevangenneming van verdachte wordt bevolen.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank primair verzocht om de zaak aan te houden teneinde over verdachte een (mono)rapportage van het NIFP te doen opstellen, zodat kan worden bezien of verdachte nog aanvullende therapie of andersoortige psychische hulp kan krijgen. Subsidiair heeft de raadsman met betrekking tot de strafmaat gesteld dat sprake is van lang tijdsverloop, dat verdachte een blanco strafblad heeft, hij zijn excuus heeft aangeboden, hij nadien niet meer met justitie in aanraking is gekomen, hij ook zelf door de gevolgen van het strafbare feit getroffen is en ten slotte dat hij zelf hulp heeft gezocht en in therapie is gegaan. Gelet hierop is een taakstraf van 240 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 jaar, met als bijzondere voorwaarden reclasseringstoezicht en het opvolgen van de aanwijzingen van de reclassering, ook als dit het volgen van een therapie mocht inhouden, een passende straf, aldus de raadsman.
7.3
Het aanhoudingsverzoek
De rechtbank wijst het aanhoudingsverzoek af. Gelet op de lange duur van de periode waarin de seksuele handelingen plaatsvonden en de ernst van de feiten is de rechtbank van oordeel dat een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf gerechtvaardigd is. Om die reden komt de rechtbank niet toe aan het formuleren van voorwaarden in het kader van een voorwaardelijke straf waarvoor rapportages over de persoon van verdachte van belang zouden kunnen zijn, terwijl de rechtbank voorts geen enkele aanwijzing in het dossier heeft aangetroffen, noch op zitting argumenten heeft gehoord, die een mate van verminderde toerekeningsvatbaarheid zou/zouden doen vermoeden die van invloed zou kunnen zijn op de strafoplegging.
7.4
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren is gekomen. Bij haar beslissing over de hoogte van de straf heeft de rechtbank vooral aansluiting gezocht bij hetgeen in naar aard en ernst grotendeels vergelijkbare strafzaken als de onderhavige, door rechterlijke colleges wordt opgelegd. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft gedurende een lange periode ernstige seksuele handelingen gepleegd met zijn minderjarige dochter [naam] die toen tussen de 12 en 18 jaar oud was. De handelingen zouden hebben voortgeduurd tot en met haar 19e jaar, dus ook toen zij meerderjarig was. Deze handelingen bestonden niet alleen uit het betasten van vagina en borsten, het wrijven en drukken van zijn penis tegen haar vagina, maar zelfs uit het bij herhaling vaginaal penetreren van zijn dochter met zijn penis. [naam] zou zelfs zwanger geworden zijn van haar vader en zich hebben laten aborteren. De seksuele handelingen begonnen toen [naam] nog maar kort in Nederland was en herenigd was met haar vader. Verdachte heeft op grove wijze misbruik gemaakt van het vertrouwen dat zijn dochter in hem mocht stellen en de aanhankelijkheid die ze voor hem voelde. Door zijn handelen heeft verdachte ernstige inbreuk gemaakt op [naam] lichamelijke en geestelijke integriteit en heeft hij haar onherstelbaar beschadigd. Uit de schriftelijke slachtofferverklaring die [naam] ter zitting heeft voorgelezen blijkt welke enorme impact het handelen van verdachte op het verloop van haar leven heeft gehad en dat zij nog dagelijks geconfronteerd wordt met wat haar vader haar heeft aangedaan. Verdachte heeft zijn dochter haar jeugd en een veilig thuis ontnomen en zich op geen enkele wijze rekenschap gegeven van de consequenties die zijn strafbare handelen voor zijn dochter zouden kunnen hebben. Verdachte heeft zich enkel laten leiden door zijn eigen seksuele verlangens. De rechtbank rekent dit verdachte zeer zwaar aan.
Reeds in augustus 2013 is verdachte door zijn familie geconfronteerd met de verdenking. Verdachte zou toen “sorry” gezegd hebben, maar tegenover [naam] nooit bekend hebben. Ook toen verdachte door de politie gehoord werd, heeft hij de gelegenheid voorbij laten gaan om verantwoordelijkheid te nemen. Eerst op de zitting van 13 april 2018 heeft verdachte een bekennende verklaring afgelegd en uitgesproken dat [naam] de waarheid vertelt. Daardoor heeft verdachte [naam] nog meer leed toegevoegd.
De rechtbank heeft acht geslagen op het uittreksel uit het Algemeen Documentatieregister d.d. 23 februari 2018, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder (ter zake van strafbare feiten) is veroordeeld en zich ook nadien niet schuldig heeft gemaakt aan het plegen van strafbare feiten.
De rechtbank zal bij de strafoplegging in het voordeel van verdachte rekening houden met het feit dat het onwenselijk lang heeft geduurd voordat deze zaak bij de rechtbank is aangebracht. Verdachte heeft hierdoor lange tijd in onzekerheid verkeerd over de afloop van de zaak. Voorts heeft de rechtbank in het voordeel van verdachte rekening gehouden met het feit dat verdachte vrijwillig langdurig behandeld is door Mediant en De Tender.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat gelet op de ernst van de feiten, de duur en de frequentie waarin deze plaatsvonden en een juiste normhandhaving een langdurige gevangenisstraf, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar, gerechtvaardigd is.
De rechtbank komt tot een lichtere strafoplegging dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank oplegt de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
De rechtbank is van oordeel dat er thans geen gronden voor de gevangenneming zijn. De vordering wordt afgewezen.

8.De schade van benadeelden

8.1
De vordering van de benadeelde partij
Mr. M.M. de Boer te Amsterdam heeft zich namens de benadeelde partij [naam] als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 86.291,77, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
- 2015 Eigen Bijdrage € 351,90;
- 2016 Eigen Bijdrage € 385,-;
- 2017 Eigen Bijdrage € 371,86;
- eigen risico € 120,01;
- kosten van de psycholoog € 125,-;
- collegegeld 2,5 jaar € 4.938,-;
- studielening 30 maanden € 30.000,-.
Wegens immateriële schade wordt een bedrag van € 50.000,- gevorderd.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
Het standpunt van de officier van justitie is dat de gestelde schade goed is onderbouwd en voor toewijzing vatbaar is, met vaststelling van de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel. Indien de rechtbank het smartengeld aan de hoge kant vindt, dient dat bedrag naar redelijkheid en billijkheid geschat te worden.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman verzoekt om de vordering niet-ontvankelijk te verklaren, aangezien [naam] in [land] twee burgeroorlogen heeft meegemaakt waarbij zij traumatische ervaringen heeft opgedaan, zoals zij bij de rechter-commissaris heeft verklaard. Vanwege de beperkte informatie is het daardoor niet mogelijk om te bepalen welk gedeelte van de immateriële schade valt toe te rekenen aan die trauma’s en welk gedeelte door het tenlastegelegde feit is veroorzaakt. Het voorgaande geldt ook voor de materiële schade, waarbij nog een rol speelt dat de huidige studie van [naam] wellicht voor haar te hoog gegrepen was. Hieruit volgt dat de vordering een onevenredige belasting van het strafproces vormt.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door de bewezenverklaarde feiten rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij. De opgevoerde materiële schadeposten, voor zover deze zien op de medische kosten, zijn niet betwist en voldoende onderbouwd en aannemelijk. De rechtbank zal het gevorderde daarom toewijzen tot een bedrag van € 1.353,77, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop de strafbare feiten zijn gepleegd.
Verder is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. Immers, de strafbare feiten vormen een dusdanig ernstige inbreuk op het zelfbeschikkingsrecht en de lichamelijk integriteit van het slachtoffer, dat dit in zichzelf als een aantasting van de persoon dient te worden beschouwd en daarom immateriële schade toegewezen kan worden. Uit de onderbouwing van de immateriële schadepost blijkt dat de gevolgen van verdachtes strafbare handelen voor de benadeelde partij ernstig en van langdurige aard zijn. De begroting van immateriële schade is voorbehouden aan de rechter. De rechtbank zal de omvang van de geleden schade naar maatstaven van billijkheid schatten op € 40.000,-. De benadeelde partij zal voor het overige deel (te weten € 10.000,-) niet-ontvankelijk worden verklaard. De benadeelde partij kan de vordering in zoverre slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
De onder de posten studievertraging opgevoerde schade (totaal € 34.938,-) is onvoldoende komen vast te staan, omdat de gestelde schade en het ontstaan daarvan niet voldoende is onderbouwd, terwijl door of namens verdachte de omvang ervan gemotiveerd is betwist. Het in de gelegenheid stellen van de benadeelde partij om deze schadeposten alsnog nader te onderbouwen leidt tot een onevenredige belasting van de strafrechtelijke procedure, zodat de rechtbank de benadeelde partij die gelegenheid niet zal bieden.
De benadeelde partij zal om die reden voor dat deel (te weten € 34.938,-) niet-ontvankelijk worden verklaard. De benadeelde partij kan de vordering in zoverre slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
8.5
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij heeft verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de feiten is toegebracht.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op artikel 57 Sr.

10.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
ontucht plegen met zijn minderjarige kind, meermalen gepleegd;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) jaren;
schadevergoeding
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij mr. M.M. de Boer te Amsterdam, optredende namens de benadeelde partij [naam] , van een bedrag van
€ 41.353,77, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 oktober 2007;
- veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat verdachte verplicht is ter zake van de bewezenverklaarde feiten en tot
betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 41.353,77,te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 oktober 2007 ten behoeve van de benadeelde, met bevel, voor het geval dat volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat vervangende hechtenis voor de duur van 241 dagen zal worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- bepaalt dat de benadeelde partij mr. M.M. de Boer te Amsterdam, optredende namens de benadeelde partij [naam] , voor een deel van € 44.938,- niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
gevangenneming
- wijst de vordering af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. den Dulk, voorzitter, mr. A.M. Rikken en mr. C.C.S. Bordenga-Koppes, rechters, in tegenwoordigheid van E.P. Endlich, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 26 april 2018.
Mr. Rikken is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de regiopolitie Oost-Nederland, team Zeden (ON) met registratienummer [nummer] . Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.