In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Overijssel, is op 28 maart 2018 een vonnis gewezen in een civiele procedure tussen eiser en gedaagde. Eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. D.A. Boor, heeft gedaagde, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.C. Dingeldein, aangeklaagd in verband met een overeenkomst die op 30 april 2010 zou zijn gesloten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de overeenkomst door gedaagde is ondertekend, ondanks dat gedaagde betwistte zich de ondertekening te herinneren. De rechtbank oordeelde dat gedaagde niet in staat was tegenbewijs te leveren tegen de inhoud van de overeenkomst, waardoor de inhoud ervan vaststaat. Gedaagde werd veroordeeld tot betaling van € 55.000,00 aan eiser, vermeerderd met wettelijke handelsrente vanaf de vervaldatum van de factuur op 15 december 2015. De rechtbank oordeelde verder dat de rechtsgeldigheid van de overeenkomst niet werd aangetast door het feit dat eiser op dat moment onder de Wet schuldsanering natuurlijke personen (Wsnp) viel. De rechtbank heeft ook de proceskosten aan de zijde van eiser begroot op € 7.395,75 en gedaagde veroordeeld in deze kosten. Het vonnis is openbaar uitgesproken door mr. A.M. Mensink.