ECLI:NL:RBOVE:2018:1395

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
26 april 2018
Publicatiedatum
26 april 2018
Zaaknummer
08/952420-15 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een vrouw voor het voorhanden hebben van hennep en wapens op een woonboot

Op 26 april 2018 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in de zaak tegen een 34-jarige vrouw uit Deventer. De vrouw werd veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf van 60 uur en een boete van 600 euro. De zaak betreft het voorhanden hebben van bijna 7 kilo hennep en enkele wapens op haar woonboot. In 2015 had de vrouw samen met haar partner de hennep opgeslagen, die afkomstig was van een coffeeshop in Deventer die tijdelijk gesloten was. De rechtbank oordeelde dat de vrouw zich bewust was van de aanwezigheid van de hennep en de wapens, waaronder een boksbeugel en een traangasbusje. De rechtbank sprak de vrouw vrij van enkele andere tenlastegelegde feiten, waaronder het voorhanden hebben van goederen en geldbedragen ten behoeve van een hennepkwekerij en het witwassen van geld. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de vrouw, waaronder haar zwangerschap en psychische problemen, en legde een lichtere straf op dan door de officier van justitie was gevorderd. De uitspraak is gedaan na een openbare terechtzitting op 12 april 2018, waarbij de rechtbank de vordering van de officier van justitie en de verdediging heeft gehoord.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08/952420-15 (P)
Datum vonnis: 26 april 2018
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1984 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 12 april 2018.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. J.F. Menke en van hetgeen door de raadsvrouw van verdachte mr. V.W.A.M. van de Port, advocaat te Harderwijk, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte al dan niet samen met (een) ander(en):
feit 1:in de uitoefening van beroep of bedrijf, heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt, in ieder geval aanwezig heeft gehad, 6.854 gram hennep;
feit 2:goederen en een geldbedrag van € 63.901,90 voorhanden heeft gehad ten behoeve van een hennepkwekerij;
Feit 3:een boksbeugel en een ploertendoder voorhanden heeft gehad;
Feit 4:een traangasbusje voorhanden heeft gehad;
Feit 5:geldbedragen van € 62.930,--, € 710,-- en € 261,90 heeft witgewassen, dan wel zich schuldig heeft gemaakt aan ‘schuldwitwassen’.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1.
verdachte op of omstreeks 16 juli 2015, in de gemeente Deventer, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, al dan niet in de uitoefening van een beroep of bedrijf, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, althans opzettelijk heeft vervaardigd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, (te weten in perceel [adres] ), een hoeveelheid/hoeveelheden van meer dan 30 gram van een materiaal
bevattende hennep, te weten (ongeveer) 6.854 gram hennep, althans (een) (grote) hoeveelhe(i)d (en) hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II; terwijl dit gepleegde feit (mede) betrekking heeft op een grote hoeveelheid
van een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet, welke hoeveelheid meer bedraagt dan de bij algemene maatregel van bestuur bepaalde hoeveelheid van een middel (, te weten 6.854 gram hennep, althans meer dan 500 gram hennep);
2.
zij op of omstreeks 16 juli 2015, in de gemeente Deventer, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen stoffen en/of voorwerpen heeft bereid, bewerkt, verwerkt, te koop aangeboden, verkocht, afgeleverd, verstrekt, vervoerd, vervaardigd of voorhanden gehad, te weten (ongeveer) 48, althans een of meer, armatu(u)(r(en), 76, althans een of meer, assimilatielamp(en), 162, althans een of meer, transformato(o)r(en), 2, althans een, luchtafzuiger(s), 10, althans een of meer, kachel(s), 107, althans een of meer, yerrycan(s) met groeimiddel en/of 20, althans een of meer, scha(a)r(en), dan wel vervoermiddelen, ruimten, gelden, andere betaalmiddelen en/of gegevens voorhanden heeft gehad, te weten (ongeveer) 63.901,90 euro, althans (een) geld(bedrag), waarvan zij wist of ernstige reden had te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van een van de in artikel 11, derde en vijfde lid strafbaar gestelde feiten;
3.
zij op of omstreeks 16 juli 2015, in de gemeente Deventer, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, een wapen(s), van categorie I, onder 1° of 3°, te weten een boksbeugel en/of een ploertendoder, voorhanden heeft gehad en/of heeft gedragen;
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voor zover
daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;
4.
zij op of omstreeks 16 juli 2015, in de gemeente Deventer, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, een traangasbusje, zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen met (een) giftige en/of verstikkende en/of weerloosmakende en/of traanverwekkende stof(fen) van de categorie II, onder 6°, voorhanden heeft gehad;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;
art 26 lid 1 Wet wapens en munitie
5.
zij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 mei 2015 tot en met 16 juli 2015, in de gemeente Deventer en/althans (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, van (een) voorwerp(en), te weten (een) geldbedrag(en) van 62.930 euro en/of 710 euro en/of 261,90 euro, de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen, en/of heeft verhuld en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op (een) voorwerp(en), te weten (een) geldbedrag(en) van 62.930 euro en/of 710 euro en/of 261,90 euro, was,
en/of heeft verborgen en/of verhuld wie (een) voorwerp(en), te weten (een) geldbedrag(en) van 62.930 euro en/of 710 euro en/of 261,90 euro, voorhanden heeft gehad, terwijl zij en/of haar mededader(s) wist(en) dat dat/die voorwerp(en) geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 5 geen veroordeling mocht of zou kunnen volgen, SUBSIDIAIR, terzake dat
zij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 mei 2015 tot en met 16 juli 2015, in de gemeente Deventer en/althans (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, van (een) voorwerp(en), te weten (een) geldbedrag(en) van 62.930 euro en/of 710 euro en/of 261,90 euro, de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op (een) voorwerp, te weten (een) geldbedrag(en) van 62.930 euro en/of 710 euro en/of 261,90 euro was, en/of heeft verborgen en/of verhuld wie (een) voorwerp(en), te weten (een) geldbedrag(en) van 62.930 euro en/of 710 euro en/of 261,90 euro, voorhanden had, terwijl zij en/of haar mededader(s) redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat dat/die voorwerp(en) geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Inleiding
Op 16 juli 2015 heeft in een woonboot gelegen aan de [adres] te Deventer een doorzoeking ter inbeslagneming plaatsgevonden. Tijdens deze doorzoeking is in een kamer op de eerste etage een hoeveelheid van 6.854 gram softdrugs aangetroffen (feit 1).
In de garagebox op het terrein bij deze woonboot werd een groot aantal goederen ten behoeve van een hennepkwekerij aangetroffen (feit 2).
In de hal, in de bovenste lade van een kastje, zijn een boksbeugel en een traangasbusje aangetroffen. Op de verwarming in de hal is een ploertendoder aangetroffen (feiten 3 en 4).
In een slaapkamer is een kluis aangetroffen met daarin geldbedragen van € 62.890,00 en
€ 261,90. Verder is in een kast op dezelfde slaapkamer een geldbedrag van € 400,00 aangetroffen en is in een ladekast in de woonkamer een geldbedrag van € 310,00 aangetroffen (feit 5).
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld voor het onder 1, 3 en 4 ten laste gelegde. Ten aanzien van het onder 2 en 5 ten laste gelegde heeft de officier van justitie vrijspraak gevorderd.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft zich, overeenkomstig de inhoud van een aan de rechtbank overgelegde pleitnota, op het standpunt gesteld dat het onder 1 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard en dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 2, 3, 4 en 5 tenlastegelegde.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
Feit 1:
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat zij wist dat de aangetroffen softdrugs op haar woonboot lag en dat dit handelsvoorraad van coffeeshop “ [naam coffeeshop] ” was, voor welke coffeeshop haar partner, medeverdachte [medeverdachte 1] werkte.
Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft bij de politie verklaard dat hij de softdrugs tijdelijk heeft opgeslagen voor zijn werkgever, medeverdachte [medeverdachte 2] , de eigenaar van coffeeshop “ [naam coffeeshop] ” en dat dit handelsvoorraad van de coffeeshop was.
Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft bij de politie bevestigd dat de aangetroffen hoeveelheid softdrugs aan hem toebehoorde en dat dit handelsvoorraad van zijn coffeeshop “ [naam coffeeshop] ” was.
De rechtbank overweegt dat ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde sprake is van een bekennende verdachte in de zin van artikel 359, derde lid, laatste volzin, Sv. De rechtbank zal daarom in de bijlage volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen die tot de bewezenverklaring hebben geleid.
Feit 2:
Met de officier van justitie en de raadsvrouw van verdachte is de rechtbank van oordeel dat verdachte van het onder 2 ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken omdat dit niet wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Naar het oordeel van de rechtbank is uit de bewijsmiddelen niet gebleken dat verdachte heeft geweten dat de in de tenlastelegging genoemde goederen in de garage behorende bij de woonboot aanwezig waren.
Feiten 3 en 4:
Het voorhanden hebben van wapens:
De rechtbank overweegt ten aanzien van voorhanden hebben van de boksbeugel, het traangasbusje en de ploertendoder als volgt.
Vooropgesteld moet worden dat voor een veroordeling ter zake van het voorhanden hebben van een wapen vereist is dat sprake is geweest van een meer of mindere mate van bewustheid bij verdachte over de aanwezigheid van dat wapen.
Zoals hiervoor is overwogen werd in de woonboot van verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] , in de hal, in de bovenste lade van een kastje, een boksbeugel en een traangasbusje aangetroffen. Daarnaast werd, blijkens het door de verbalisanten [verbalisant] en [verbalisant] op 17 juli 2015 opgemaakte proces-verbaal van bevindingen (dossierpagina’s 43 en 44), op de verwarming in de hal een ploertendoder aangetroffen.
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat deze wapens aan haar ex-partner toebehoren, dat deze wapens altijd in het kastje hebben gelegen en dat dit kastje tijdens haar verhuizing naar de woonboot is meegekomen. Verdachte stelt dat zij zich er niet van bewust was dat de wapens nog in het kastje lagen en dat de ploertendoder naar haar weten altijd in het kastje heeft gelegen.
Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft bij de politie verklaard dat hij niets wist van de wapens.
De rechtbank overweegt dat uit de plaats waar de wapens gevonden zijn - in een la van een kastje in de hal, dan wel op of achter de verwarming in de hal - afgeleid moet worden dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] zich beiden bewust waren van de aanwezigheid van de wapens en dat zij dan ook over die wapens gezamenlijk de beschikking hebben gehad.
De rechtbank gaat daarbij uit van de algemene ervaringsregel dat de eigenaar van een woning zich bewust is van wat zich in zijn woning bevindt, zeker als het goed zich bevindt in een veelgebruikte ruimte als de hal.
Dit geldt te meer nu verdachte stelt dat zij wel heeft geweten dat de wapens in het kastje lagen dat zij naar de woonboot heeft meegenomen.
De rechtbank concludeert dan ook dat verdachte zich bewust moet zijn geweest van de aanwezigheid van de wapens in de woonboot.
Aldus is tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] , als bewoners van de woonboot en gebruikers van de woonboot, dan ook sprake van een nauwe en bewuste samenwerking ten aanzien van het voorhanden hebben van de wapens. De rechtbank acht het onder 3 en 4 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
Feit 5:
Met de officier van justitie en de raadsman van verdachte is de rechtbank van oordeel dat de verdachte van het onder 5 ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken omdat dit niet wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Niet is gebleken dat de in de tenlastelegging genoemde geldbedragen uit misdrijf afkomstig zijn.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat:
1.
verdachte op 16 juli 2015, in de gemeente Deventer, tezamen en in vereniging met anderen, al dan niet in de uitoefening van een beroep of bedrijf, opzettelijk aanwezig heeft gehad, (te weten in perceel [adres] ), een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, te weten (ongeveer) 6.854 gram hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II; terwijl dit gepleegde feit (mede) betrekking heeft op een grote hoeveelheid van een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet, welke hoeveelheid meer bedraagt dan de bij algemene maatregel van bestuur bepaalde hoeveelheid van een middel (meer dan 500 gram hennep);
3.
zij op 16 juli 2015, in de gemeente Deventer, tezamen en in vereniging met een ander, wapens, van categorie I, onder 1° of 3°, te weten een boksbeugel en een ploertendoder, voorhanden heeft gehad;
4.
zij op 16 juli 2015 ,in de gemeente Deventer, tezamen en in vereniging met een ander, een traangasbusje, zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen met (een) giftige en/of verstikkende en/of weerloosmakende en/of traanverwekkende stof(fen) van de categorie II, onder 6°, voorhanden heeft gehad;
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte onder 1, 3 en 4 meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij haar daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 3 en 11 en de artikelen 13, 26 en 55 van de Wet wapens en munitie .
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1:
het misdrijf:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, gepleegd in de uitoefening van een beroep of bedrijf, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel;
feit 3:
het misdrijf:
medeplegen van handelen in strijd met artikel 13 eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd;
feit 4:
het misdrijf:
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26 eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van wat zij bewezen heeft geacht, gevorderd dat aan verdachte wordt opgelegd een werkstraf van 160 uren, subsidiair 80 dagen hechtenis, waarvan 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar met daaraan gekoppeld de door de reclassering geadviseerde voorwaarden.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit om bij een eventuele veroordeling te volstaan met de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van één dag gecombineerd met een geheel voorwaardelijke taakstraf van beperkte duur met als bijzondere voorwaarden een meldplicht en een behandelverplichting bij Dimence en een verkorte proeftijd van één jaar.
De raadsvrouw heeft daarbij onder meer gewezen op de omstandigheden dat verdachte hoogzwanger is, dat zij meerdere depressies heeft gehad en dat zij op dit moment voor haar psychische problematiek in behandeling is bij de poli psychiatrie en zwangerschap van Dimence te Deventer. Het is van bijzonder belang dat verdachte haar behandeling kan voortzetten.
Voorts heeft de raadsvrouw verzocht om rekening te houden met de overige persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals deze blijken uit het reclasseringsadvies.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft zich op 16 juli 2015 schuldig gemaakt aan het aanwezig hebben van een hoeveelheid softdrugs van 6.854 gram hennep op haar woonboot. Dit betrof de externe bedrijfsvoorraad van coffeeshop “ [naam coffeeshop] ” die haar partner op verzoek van zijn werkgever, eigenaar van voormelde coffeeshop, op hun woonboot had ondergebracht totdat de bedrijfsvoering van de coffeeshop, na tijdelijke sluiting, mocht worden hervat.
De rechtbank stelt vast dat de rol van verdachte aanmerkelijk kleiner is geweest dan die van haar partner en diens werkgever en niet veel meer heeft ingehouden dan het bieden van een tijdelijke opslagplek voor de softdrugs. Verdachte heeft echter wel toegelaten dat de voorraad softdrugs op de mede door haar bewoonde woonboot werd ondergebracht. Dit komt ook voor haar risico.
Daarnaast heeft verdachte samen met haar partner een boksbeugel, een ploertendoder en een busje traangas voorhanden gehad. Ook dit rekent de rechtbank verdachte aan.
De rechtbank heeft kennis genomen van de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals deze onder meer blijken uit de inhoud van het reclasseringsrapport d.d. 26 maart 2018 en een brief van Dimence d.d. 30 januari 2018. In het reclasseringsrapport wordt geadviseerd om een voorwaardelijke straf op te leggen met daaraan als bijzondere voorwaarden gekoppeld een meldplicht en een ambulante behandelverplichting bij Dimence of een soortgelijke instelling.
De rechtbank heeft bij de strafoplegging verder acht geslagen op het uittreksel justitiële documentatie van verdachte d.d. 13 maart 2018 waaruit blijkt dat verdachte op 26 september 2011 door de politierechter te Zwolle is veroordeeld ter zake van hennepteelt en gekwalificeerde diefstal maar verder geen relevante justitiële documentatie heeft.
De rechtbank overweegt dat de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) uitgaan van een geldboete van € 170,00 voor het voorhanden hebben van een boksbeugel, € 170,00 voor het voorhanden hebben van een ploertendoder en een geldboete van € 290,00 voor het voorhanden hebben van een busje traangas.
Alles afwegend ziet de rechtbank aanleiding om een werkstraf van 60 uur geheel voorwaardelijk op te leggen alsmede een geldboete van in totaal € 600,00.
Gelet op de aard van de zaak en het ontbreken van een verband met de thans door verdachte ondergane ambulante behandeling ziet de rechtbank geen noodzaak voor een bijzondere voorwaarde ter zake. De rechtbank zal om die reden ook geen bijzondere voorwaarde als gevorderd verbinden aan de voorwaardelijk opgelegde werkstraf.
De rechtbank heeft bij de strafoplegging in aanmerking genomen dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is overschreden. Verdachte heeft redelijkerwijs met vervolging rekening moeten houden vanaf 16 juli 2015, de dag waarop zij door de politie is aangehouden. De zaak is niet binnen twee jaar nadien afgerond met een eindvonnis maar na twee jaren en negen maanden. Er zijn onvoldoende omstandigheden naar voren gekomen die een dergelijke lange termijn van berechting rechtvaardigen.
Overschrijding van de redelijke termijn wordt in beginsel gecompenseerd door vermindering van de straf die zou zijn opgelegd indien de redelijke termijn niet zou zijn overschreden.
Ingevolge vigerende jurisprudentie van de Hoge Raad van 17 juni 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BD2578) wordt echter geen vermindering toegepast indien het gaat om een straf waarvan het onvoorwaardelijk gedeelte minder beloopt dan een geldboete van
€ 1.000,00.
Daarvan is hier sprake. De overschrijding van de redelijke termijn zal derhalve in deze zaak geen consequenties hebben voor de op te leggen straf.
7.4
De inbeslaggenomen voorwerpen
De raadsvrouw van verdachte heeft verzocht om het bedrag van € 710,00 aan verdachte terug te geven omdat dit spaargeld van verdachte is.
De rechtbank stelt vast dat in onderhavige zaak in totaal een bedrag van € 63.192,00 in beslag is genomen en dat het door de raadsvrouw bedoelde bedrag ook in dit bedrag is opgenomen.
Nu echter op dit geldbedrag conservatoir beslag is gelegd, is dit beslag in de onderhavige strafzaak niet aan de orde en kan de rechtbank hierover geen beslissing nemen.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen , 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 2 en 5 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt haar daarvan vrij;
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt haar daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, gepleegd in de uitoefening van een beroep of bedrijf, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel.
feit 3:
medeplegen van handelen in strijd met artikel 13 eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd;
feit 4:
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26 eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1, 3 en 4 bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
geldboete van € 600,00 (zeshonderddertig euro)
- beveelt, voor het geval dat verdachte de geldboete niet betaald, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 12 dagen;
- veroordeelt verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
60 uren (zestig) uren;
- beveelt, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
30 dagen;
- bepaalt dat deze taakstraf in zijn geheel
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien verdachte voor het einde van de proeftijd van 1 (één) jaar de navolgende voorwaarde niet is nagekomen:
- stelt als algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- beveelt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de taakstraf in mindering wordt gebracht, waarbij als maatstaf geldt dat twee uren per dag aftrek plaatsvindt;
Dit vonnis is gewezen door mr. A.A.A.M. Schreuder, voorzitter, mr. W.F. Boele en mr. F. van der Maden, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.R. Lageveen, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 26 april 2018.
Mr. F. van der Maden is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit bladzijden uit het dossier van de politie Oost-Nederland, recherche Deventer, met nummer 2015199176. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
  • Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 12 januari 2017, inhoudende de verklaring van [verdachte] ;
  • Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 12 januari 2017, inhoudende de verklaring van [medeverdachte 1]
 Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 12 januari 2017, inhoudende de verklaring van [medeverdachte 2] [2] ;
 Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 17 juli 2015, inhoudende het relaas van verbalisanten [3] ;
 Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 31 juli 2015, inhoudende het relaas van verbalisant [4] ;
 Het relaas van onderzoek d.d. 11 augustus 2015, inhoudende het relaas van verbalisant [5] ;
 De kennisgeving van in beslagneming [6] ;
Ten aanzien van het onder 3 en 4 ten laste gelegde:
 Het proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] d.d. 12 januari 2017, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven [7] :

De in mijn woning aangetroffen ploertendoder, boksbeugel en busje traangas zijn spullen van mijn ex. Toen ik op de boot kwam wonen heb ik een kastje meegenomen. Deze stond in de hal van de woonboot. In dat kasje lagen die wapens. Ze zijn blijven liggen nadat mijn ex bij mij is weggegaan.

 Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 17 juli 2015, inhoudende, zakelijk weergegeven, het relaas van verbalisanten: [8]
Op donderdag 16 juli 2015 werd een doorzoeking gedaan in de woonboot gelegen aan de [adres] te Deventer.
Inbeslaggenomen goederen:
Pepperspray Hal, bovenste lade van kastje.
Boksbeugel Hal, bovenste lade van kasje
Ploertendoder Hal, op de verwarming.
 Het relaas van onderzoek d.d. 31 juli 2015, inhoudende, zakelijk weergeven, het relaas van verbalisanten. [9]
Op donderdag 16 juli 2015 werd bij doorzoeking van de woning aan de [adres] te Deventer een boksbeugel, een busje traangas en een ploertendoder aangetroffen en inbeslaggenomen.
Boksbeugel: Dit voorwerp is een wapen in de zin van artikel 2 lid 1, categorie I onder 3 van de WWM.
Busje traangas: Dit voorwerp is een wapen in de zin van artikel 2 lid 1, categorie II onder 6 van de WWM.
Ploertendoder: Dit is een wapen in de zin van artikel 2 lid 1, categorie 1 onder 3 van de WWM.

Voetnoten

1.Dossierpagina 006-008.
2.Dossierpagina 002-003
3.Dossierpagina 43-44.
4.Dossierpagina 46-49.
5.Dossierpagina 53-55.
6.Dossierpagina 56-82.
7.Dossierpagina 009-011.
8.Dossierpagina 43-44.
9.Dossierpagina 84-89.