ECLI:NL:RBOVE:2018:1394

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
26 april 2018
Publicatiedatum
26 april 2018
Zaaknummer
08/952435-15 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor het aanwezig hebben van hennep en wapens in Deventer

Op 26 april 2018 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in de zaak tegen een 37-jarige man uit Deventer, die werd beschuldigd van het aanwezig hebben van een grote hoeveelheid hennep en verschillende wapens. De verdachte had in 2015 bijna 7 kilo hennep en enkele wapens aan boord van zijn woonboot, die hij op verzoek van zijn werkgever, de eigenaar van een coffeeshop, had opgeslagen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van hennep, het voorhanden hebben van goederen en geld ten behoeve van een hennepkwekerij, en het voorhanden hebben van wapens. De rechtbank legde een voorwaardelijke gevangenisstraf van 30 dagen op, met een proeftijd van 1 jaar, en een taakstraf van 120 uur, waarvan 60 uur voorwaardelijk. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De verdachte werd vrijgesproken van het witwassen van geldbedragen, omdat niet bewezen kon worden dat deze uit misdrijf afkomstig waren.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08/952435-15 (P)
Datum vonnis: 26 april 2018
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1980 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 26 april 2018.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. J.F. Menke en van hetgeen door verdachte en de raadsman mr. A.H.T. de Haas, advocaat te Harderwijk, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte al dan niet samen met (een) ander(en):
feit 1:in de uitoefening van beroep of bedrijf, heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt, in ieder geval aanwezig heeft gehad, 6.854 gram hennep;
feit 2:goederen en een geldbedrag van € 63.901,90 voorhanden heeft gehad ten behoeve van een hennepkwekerij;
Feit 3:een boksbeugel en een ploertendoder voorhanden heeft gehad;
Feit 4:een traangasbusje voorhanden heeft gehad;
Feit 5:geldbedragen van € 62.930,--, € 710,-- en € 261,90 heeft witgewassen, dan wel zich schuldig heeft gemaakt aan ‘schuld witwassen’.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1.
verdachte op of omstreeks 16 juli 2015, in de gemeente Deventer, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, al dan niet in de uitoefening van een beroep of bedrijf, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, althans opzettelijk heeft vervaardigd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, (te weten in perceel [adres] ), een hoeveelheid/hoeveelheden van meer dan 30 gram van een materiaal
bevattende hennep, te weten (ongeveer) 6.854 gram hennep, althans (een) (grote) hoeveelhe(i)d (en) hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II; terwijl dit gepleegde feit (mede) betrekking heeft op een grote hoeveelheid
van een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet, welke hoeveelheid meer bedraagt dan de bij algemene maatregel van bestuur bepaalde hoeveelheid van een middel (, te weten 6.854 gram hennep, althans meer dan 500 gram hennep);
2.
hij op of omstreeks 16 juli 2015, in de gemeente Deventer, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen stoffen en/of voorwerpen heeft bereid, bewerkt, verwerkt, te koop aangeboden, verkocht, afgeleverd, verstrekt, vervoerd, vervaardigd of voorhanden gehad, te weten (ongeveer) 48, althans een of meer, armatu(u)(r(en), 76, althans een of meer, assimilatielamp(en), 162, althans een of meer, transformato(o)r(en), 2, althans een, luchtafzuiger(s), 10, althans een of meer, kachel(s), 107, althans een of meer, yerrycan(s) met groeimiddel en/of 20, althans een of meer, scha(a)r(en), dan wel vervoermiddelen, ruimten, gelden, andere betaalmiddelen en/of gegevens voorhanden heeft gehad, te weten (ongeveer) 63.901,90 euro, althans (een) geld(bedrag), waarvan hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van een van de in artikel 11, derde en vijfde lid strafbaar gestelde feiten;
3.
hij op of omstreeks 16 juli 2015, in de gemeente Deventer, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, een wapen(s), van categorie I, onder 1° of 3°, te weten een boksbeugel en/of een ploertendoder, voorhanden heeft gehad en/of heeft gedragen;
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voor zover
daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;
4.
hij op of omstreeks 16 juli 2015 ,t in de gemeente Deventer, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, een traangasbusje, zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen met (een) giftige en/of verstikkende en/of weerloosmakende en/of traanverwekkende stof(fen) van de categorie II, onder 6°, voorhanden heeft gehad;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;
5.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 mei 2015 tot en met 16 juli 2015, in de gemeente Deventer en/althans (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, van (een) voorwerp(en), te weten (een) geldbedrag(en) van 62.930 euro en/of 710 euro en/of 261,90 euro, de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen, en/of heeft verhuld en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op (een) voorwerp(en), te weten (een) geldbedrag(en) van 62.930 euro en/of 710 euro en/of 261,90 euro, was, en/of heeft verborgen en/of verhuld wie (een) voorwerp(en), te weten (een) geldbedrag(en) van 62.930 euro en/of 710 euro en/of 261,90 euro, voorhanden heeft gehad, terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en) dat dat/die voorwerp(en) geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 5 geen veroordeling mocht of zou kunnen volgen, SUBSIDIAIR, terzake dat
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 mei 2015 tot en met 16 juli 2015, in de gemeente Deventer en/althans (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, van (een) voorwerp(en), te weten (een) geldbedrag(en) van 62.930 euro en/of 710 euro en/of 261,90 euro, de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op (een) voorwerp, te weten (een) geldbedrag(en) van 62.930 euro en/of 710 euro en/of 261,90 euro was,
en/of heeft verborgen en/of verhuld wie (een) voorwerp(en), te weten (een) geldbedrag(en) van 62.930 euro en/of 710 euro en/of 261,90 euro, voorhanden had, terwijl hij en/of zijn mededader(s) redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat dat/die voorwerp(en) geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Inleiding
Op 16 juli 2015 heeft in een woonboot gelegen aan de [adres] te Deventer een doorzoeking ter inbeslagneming plaatsgevonden. Tijdens deze doorzoeking is in een kamer op de eerste etage een hoeveelheid van 6.854 gram softdrugs aangetroffen (feit 1).
In de garagebox op het terrein van deze woning werd een groot aantal goederen ten behoeve van een hennepkwekerij aangetroffen (feit 2).
In de hal, in de bovenste lade van een kastje, zijn een boksbeugel en een traangasbusje aangetroffen. Op de verwarming in de hal is een ploertendoder aangetroffen (feiten 3 en 4).
In een slaapkamer is een kluis aangetroffen met daarin geldbedragen van € 62.890,00 en € 261,90. Verder is in een kast op dezelfde slaapkamer een geldbedrag van € 400,00 aangetroffen en is in een ladekast in de woonkamer een geldbedrag van € 310,00 aangetroffen (feit 5).
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld voor het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde. Ten aanzien van het onder 5 ten laste gelegde heeft de officier van justitie vrijspraak gevorderd.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft zich, overeenkomstig de inhoud van een aan de rechtbank overgelegde pleitnota, op het standpunt gesteld dat het onder 1 en 2 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat verdachte de 6.854 gram hennep op uitdrukkelijk verzoek van medeverdachte [medeverdachte 1] op de woonboot heeft opgeslagen. Dit was de handelsvoorraad van diens coffeeshop “ [naam coffeeshop] ” die vanwege bestuursdwang voor een periode van drie maanden was gesloten.
Verder heeft verdachte de in de garagebox aangetroffen goederen ten behoeve van een hennepkwekerij en ook het geld aanwezig gehad.
De raadsman heeft zich verder op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 3, 4 en 5 tenlastegelegde.
Hiertoe heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte geen wetenschap had van de wapens en dat er geen bewijs is dat de aangetroffen geldbedragen uit enig misdrijf afkomstig zijn.
Het in de kluis aangetroffen geldbedrag van € 63.191,90 is de omzet van coffeeshop [naam coffeeshop] . Het overige aangetroffen geld (€ 400,00 en € 310,00) is spaargeld van medeverdachte [medeverdachte 2] .
4.4
Het oordeel van de rechtbank
Feit 1:
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij de in de woonboot aan de [adres] aangetroffen hoeveelheid softdrugs tijdelijk heeft opgeslagen voor medeverdachte [medeverdachte 1] en dat dit handelsvoorraad van diens coffeeshop “ [naam coffeeshop] ” was.
Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft bij de politie bevestigd dat de aangetroffen hoeveelheid softdrugs aan hem toebehoorde en dat dit handelsvoorraad van zijn coffeeshop “ [naam coffeeshop] ” was.
De rechtbank overweegt dat ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde sprake is van een bekennende verdachte in de zin van artikel 359, derde lid, laatste volzin, Sv. De rechtbank zal daarom in de bijlage volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen die tot de bewezenverklaring hebben geleid.
Feit 2:
Verdachte heeft bij de politie en ter terechtzitting verklaard dat hij de in de tenlastelegging genoemde goederen die bestemd waren voor de kweek van hennep in de garage van zijn woonboot heeft opgeslagen voor een kennis van hem.
De rechtbank overweegt dat ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde sprake is van een bekennende verdachte in de zin van artikel 359, derde lid, laatste volzin, Sv. De rechtbank zal daarom in de bijlage volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen die tot de bewezenverklaring hebben geleid.
Feiten 3 en 4:
Het voorhanden hebben van wapens:
De rechtbank overweegt ten aanzien van voorhanden hebben van de boksbeugel, het traangasbusje en de ploertendoder als volgt.
Vooropgesteld moet worden dat voor een veroordeling ter zake van het voorhanden hebben van een wapen vereist is dat sprake is geweest van een meer of mindere mate van bewustheid bij verdachte over de aanwezigheid van dat wapen.
Zoals hiervoor is overwogen werd in de woonboot van verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] , in de hal, in de bovenste lade van een kastje, een boksbeugel en een traangasbusje aangetroffen. Daarnaast werd blijkens het door de verbalisanten [verbalisant] en [verbalisant] op 17 juli 2015 opgemaakte proces-verbaal van bevindingen (dossierpagina’s 43 en 44), op de verwarming in de hal een ploertendoder aangetroffen.
Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft bij de politie verklaard dat deze wapens aan haar ex-partner toebehoren, dat deze wapens altijd in het kastje hebben gelegen en dat dit kastje tijdens haar verhuizing naar de woonboot is meegekomen.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij niets wist van de wapens en enkel heeft gezien dat een verbalisant een ploertendoder achter de verwarming vandaan haalde.
De rechtbank overweegt dat, daargelaten of de ploertendoder op of achter de verwarming lag, uit de plaats waar de wapens gevonden zijn - in een la van een kastje in de hal, dan wel op of achter de verwarming in de hal - afgeleid moet worden dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] zich beiden bewust waren van de aanwezigheid van de wapens en dat zij dan ook over die wapens gezamenlijk de beschikking hebben gehad.
De rechtbank gaat daarbij uit van de algemene ervaringsregel dat de eigenaar van een woning zich bewust is van wat zich in zijn woning bevindt, zeker als het goed zich bevindt in een kastje waarin ook andere gebruiksvoorwerpen lagen in een veelgebruikte ruimte als de hal.
In dit licht is de enkele ontkenning van verdachte dat hij iets van de wapens wist onvoldoende.
De rechtbank concludeert dan ook dat verdachte zich bewust moet zijn geweest van de aanwezigheid van de wapens in de woonboot.
Aldus is tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] , als bewoners van de woonboot en gebruikers van de ruimtes in die woonboot, dan ook sprake van een nauwe en bewuste samenwerking ten aanzien van het voorhanden hebben van de wapens. De rechtbank acht het onder 3 en 4 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
Feit 5:
Met de officier van justitie en de raadsman van verdachte is de rechtbank van oordeel dat de verdachte van het onder 5 ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken omdat dit niet wettig en overtuigend bewezen kan worden. Niet is gebleken dat de in de tenlastelegging genoemde geldbedragen uit misdrijf afkomstig zijn.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat:
1.
verdachte op 16 juli 2015, in de gemeente Deventer, tezamen en in vereniging met anderen, al dan niet in de uitoefening van een beroep of bedrijf, opzettelijk aanwezig heeft gehad, (te weten in perceel [adres] ), een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, te weten (ongeveer) 6.854 gram hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II; terwijl dit gepleegde feit (mede) betrekking heeft op een grote hoeveelheid van een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet, welke hoeveelheid meer bedraagt dan de bij algemene maatregel van bestuur bepaalde hoeveelheid van een middel (meer dan 500 gram hennep);
2.
hij op 16 juli 2015, in de gemeente Deventer, stoffen en voorwerpen heeft voorhanden gehad, te weten armaturen, 76 assimilatielampen, 162 transformatoren, 2 luchtafzuigers, 10 kachels, 107 jerrycans met groeimiddel en 20 scharen, waarvan hij wist dat zij bestemd waren tot het plegen van een van de in artikel 11, derde en vijfde lid strafbaar gestelde feiten;
3.
hij op 16 juli 2015, in de gemeente Deventer, tezamen en in vereniging met een ander, wapens, van categorie I, onder 1° of 3°, te weten een boksbeugel en een ploertendoder, voorhanden heeft gehad;
4.
hij op 16 juli 2015 ,in de gemeente Deventer, tezamen en in vereniging met een ander, een traangasbusje, zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen met (een) giftige en/of verstikkende en/of weerloosmakende en/of traanverwekkende stof(fen) van de categorie II, onder 6°, voorhanden heeft gehad.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 11, 11a en 13 en de artikelen 13, 26 en 55 van de Wet wapens en munitie .
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1:
het misdrijf:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod,gepleegd in de uitoefening van een beroep of bedrijf, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel;
feit 2:
het misdrijf:
stoffen/voorwerpen voorhanden hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van een van de in artikel 11, derde en vijfde lid, van de Opiumwet strafbaar gestelde feiten;
feit 3:
het misdrijf:
medeplegen van handelen in strijd met artikel 13 eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd;
feit 4:
het misdrijf:
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26 eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van wat zij bewezen heeft geacht gevorderd dat aan verdachte wordt opgelegd:
- een werkstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis;
- een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 30 dagen met een proeftijd van twee jaar.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit om bij een eventuele veroordeling te volstaan met de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van één dag gecombineerd met een geheel voorwaardelijke taakstraf van beperkte duur zonder bijzondere voorwaarden en een verkorte proeftijd van één jaar.
De raadsman heeft daarbij onder meer gewezen op de omstandigheden dat in de tegenwoordige jurisprudentie niet al te stringent wordt omgegaan met handelsvoorraden van coffeeshops van meer dan 500 gram, dat verdachte de voorwerpen voor de hennepteelt heeft opgeslagen voor een bedrijf dat nog eigenaar van deze voorwerpen is en dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn.
Voorts heeft de raadsman verzocht om rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals deze blijken uit het reclasseringsadvies.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft zich op 16 juli 2015 schuldig gemaakt aan het aanwezig hebben van een hoeveelheid softdrugs van 6.854 gram hennep op zijn woonboot. Dit betrof de externe bedrijfsvoorraad van coffeeshop “ [naam coffeeshop] ” die verdachte op verzoek van medeverdachte [medeverdachte 1] , eigenaar van de coffeeshop en werkgever van verdachte, op zijn woonboot had ondergebracht totdat de bedrijfsvoering van deze coffeeshop, na tijdelijke sluiting, mocht worden hervat.
De omstandigheid dat verdachte er bewust voor heeft gekozen om deze 13 keer grotere voorraad dan 500 gram softdrugs op zijn woonboot toe te laten, is een risico dat voor rekening van verdachte komt.
Daarnaast heeft verdachte samen met zijn partner een boksbeugel, een ploertendoder en een busje traangas voorhanden gehad. Ook dit rekent de rechtbank verdachte aan.
De rechtbank overweegt dat de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) uitgaan van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden bij het aanwezig hebben van softdrugs tussen de 5.000 en 10.000 gram, en dat wordt uitgegaan van een geldboete van € 170,00 voor het voorhanden hebben van een boksbeugel en een ploertendoder en een geldboete van € 290,00 voor het voorhanden hebben van een busje traangas.
De rechtbank acht strikte navolging van dit uitgangspunt in dit geval echter niet passend omdat het door verdachte gepleegde feit rechtstreeks voortvloeide uit de exploitatie van coffeeshop “ [naam coffeeshop] ” waar verdachte bedrijfsleider was en hij nadrukkelijk door zijn werkgever was gevraagd om de handelsvoorraad op zijn woonboot op te slaan.
De rechtbank heeft kennis genomen van de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals deze onder meer blijken uit de inhoud van het reclasseringsrapport d.d. 3 april 2018. In dit rapport wordt geadviseerd om een werkstraf en een voorwaardelijke straf zonder voorwaarden op te leggen.
De rechtbank heeft bij de strafoplegging verder acht geslagen op het uittreksel justitiële documentatie van verdachte d.d. 13 maart 2018 waaruit blijkt dat verdachte op 2 oktober 2012 door de politierechter te Zutphen onder meer is veroordeeld ter zake van hennepteelt maar verder geen relevante justitiële documentatie heeft.
Alles afwegend ziet de rechtbank aanleiding om een werkstraf van 120 uren, waarvan 60 uren voorwaardelijk op te leggen alsmede een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 30 dagen.
De rechtbank heeft bij de strafoplegging in aanmerking genomen dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is overschreden. Verdachte heeft redelijkerwijs met vervolging rekening moeten houden vanaf 16 juli 2015, de dag waarop hij door de politie is aangehouden. De zaak is niet binnen twee jaar nadien afgerond met een eindvonnis maar na twee jaren en negen maanden. Er zijn onvoldoende omstandigheden naar voren gekomen die een dergelijke lange termijn van berechting rechtvaardigen.
Overschrijding van de redelijke termijn wordt in beginsel gecompenseerd door vermindering van de straf die zou zijn opgelegd indien de redelijke termijn niet zou zijn overschreden.
In overeenstemming met de lijn die volgt uit een arrest van de Hoge Raad van 17 juni 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BD2578) wordt echter geen vermindering toegepast indien het gaat om een straf waarvan het onvoorwaardelijk gedeelte minder beloopt dan:
- een maand in geval van een gevangenisstraf of hechtenis;
- honderd uren in geval van een taakstraf;
Daarvan is hier sprake. De overschrijding van de redelijke termijn zal derhalve in deze zaak geen consequenties hebben voor de op te leggen straf.
7.4
De inbeslaggenomen voorwerpen
De rechtbank zal de teruggave aan verdachte gelasten van de aan hem toebehorende op de beslaglijst onder de nummer 2, 3, 4 en 5 vermelde voorwerpen, aangezien deze niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en het belang van strafvordering zich niet tegen teruggave verzet.
De rechtbank is van oordeel dat de op de kennisgeving van inbeslagneming onder de nummers 1 en 2 (dossierpagina 56) vermelde verdovende middelen vatbaar zijn voor onttrekking aan het verkeer, aangezien met betrekking tot deze verdovende middelen het onder 1 bewezenverklaarde feit is begaan en zij van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.
De rechtbank is van oordeel dat de op de kennisgeving van inbeslagneming vermelde voorwerpen (ruimlijst 23866, dossierpagina’s 50 en 51) vatbaar zijn voor onttrekking aan het verkeer, aangezien met betrekking tot deze voorwerpen het onder 2 bewezenverklaarde feit is begaan en zij van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen , 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36b, 36c, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 5 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, gepleegd in de uitoefening van een beroep of bedrijf, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel;
feit 2:
stoffen/voorwerpen voorhanden hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van een van de in artikel 11, derde en vijfde lid, van de Opiumwet strafbaar gestelde feiten;
feit 3:
medeplegen van handelen in strijd met artikel 13 eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd;
feit 4:
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26 eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1, 2, 3 en 4 bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
30 (dertig) dagen;
- bepaalt dat deze gevangenisstraf
in zijn geheel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien verdachte voor het einde van de
proeftijd van 1 (één) jaarde navolgende voorwaarde niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
120 (honderdtwintig) uren;
- bepaalt dat van deze taakstraf een gedeelte van 60 (zestig) uren niet ten uitvoer zal worden gelegdtenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien verdachte voor het einde van de proeftijd van 1 (één) jaar de navolgende voorwaarde niet is nagekomen:
- stelt als algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- beveelt, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
60 dagen, subsidiair 30 dagen;
- beveelt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de taakstraf in mindering wordt gebracht, waarbij als maatstaf geldt dat twee uren per dag aftrek plaatsvindt;
de inbeslaggenomen voorwerpen
- verklaart onttrokken aan het verkeer de op de kennisgeving van inbeslagneming onder de nummers 1 en 2 (dossierpagina 56) vermelde verdovende middelen;
- verklaart onttrokken aan het verkeer de op de kennisgeving van inbeslagneming vermelde voorwerpen (ruimlijst 23866, dossierpagina’s 50 en 51)
- gelast de teruggave aan verdachte van de aan dit vonnis gehechte beslaglijst genoemde voorwerpen onder de nummers 2, 3, 4 en 5 (telefoontoestel Samsung Galaxy S4, breekijzer, boek en geluidsapparatuur, merk avtech met bijbehorende kabels).
Dit vonnis is gewezen door mr. A.A.A.M. Schreuder, voorzitter, mr. W.F. Boele en mr. F. van der Maden, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.R. Lageveen, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 26 april 2018.
Mr. F. van der Maden is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit bladzijden uit het dossier van de politie Oost-Nederland, recherche Deventer, met nummer 2015199176. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
 Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 12 januari 2017, inhoudende de verklaring van [verdachte] [1] ;
 Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 12 januari 2017, inhoudende de bekennende verklaring van [medeverdachte 1] [2] ;
 Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 12 januari 2017, inhoudende de verklaring van [medeverdachte 2] [3] ;
 Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 17 juli 2015, inhoudende het relaas van verbalisanten [4] ;
 Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 31 juli 2015, inhoudende het relaas van verbalisant [5] ;
 Het relaas van onderzoek d.d. 11 augustus 2015, inhoudende het relaas van verbalisant [6] ;
 De kennisgeving van in beslagneming [7] ;
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
 Het proces-verbaal ter terechtzitting d.d. 12 april 2018, inhoudende de bekennende verklaring van verdachte;
 Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 12 januari 2017, inhoudende de verklaring van [verdachte] [8] ;
 Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 17 juli 2015, inhoudende het relaas van verbalisanten [9] ;
 Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 31 juli 2015, inhoudende het relaas van verbalisant [10] ;
 De kennisgeving van in beslagneming, met bijgevoegde ruimlijst [11] ;
Ten aanzien van het onder 3 en 4 ten laste gelegde:
 Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 17 juli 2015, inhoudende, zakelijk weergegeven, het relaas van verbalisanten: [12]
Op donderdag 16 juli 2015 werd een doorzoeking gedaan in de woonboot gelegen aan de [adres] te Deventer.
Inbeslaggenomen goederen:
Pepperspray Hal, bovenste lade van kastje.
Boksbeugel Hal, bovenste lade van kasje
Ploertendoder Hal, op de verwarming.
 Het relaas van onderzoek d.d. 31 juli 2015, inhoudende, zakelijk weergeven, het relaas van verbalisanten. [13]
Op donderdag 16 juli 2015 werd bij doorzoeking van de woning aan de [adres] te Deventer een boksbeugel, een busje traangas en een ploertendoder aangetroffen en inbeslaggenomen.
Boksbeugel: Dit voorwerp is een wapen in de zin van artikel 2 lid 1, categorie I onder 3 van de WWM.
Busje traangas: Dit voorwerp is een wapen in de zin van artikel 2 lid 1, categorie II onder 6 van de WWM.
Ploertendoder: Dit is een wapen in de zin van artikel 2 lid 1, categorie 1 onder 3 van de WWM.
 Het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 2] d.d. 12 januari 2017, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven [14] :

De in mijn woning aangetroffen ploertendoder, boksbeugel en busje traangas zijn spullen van mijn ex. Toen ik op de boot kwam wonen heb ik een kastje meegenomen. Deze stond in de hal van de woonboot. In dat kasje lagen die wapens. Ze zijn blijven liggen nadat mijn ex bij mij is weggegaan.

 Het proces-verbaal ter terechtzitting d.d. 12 april 2018, inhoudende de verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven:

Op 16 juli 2015 was ik aanwezig in mijn woonboot aan de [adres] . Ik zag dat de politie een ploertendoder achter de verwarming weg haalde.

Voetnoten

1.Dossierpagina 006-008.
2.Dossierpagina 002-003
3.Dossierpagina 009-011.
4.Dossierpagina 43-44.
5.Dossierpagina 46-49.
6.Dossierpagina 53-55.
7.Dossierpagina 56-82.
8.Dossierpagina 006-008.
9.Dossierpagina 43-44.
10.Dossierpagina 46-49.
11.Dossierpagina 50-51
12.Dossierpagina 43-44.
13.Dossierpagina 84-89.
14.Dossierpagina 009-011.