3.1.Artikel 2.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (verder: Wabo) bepaalt dat het verboden is zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
b. ……
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
Ingevolge artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo, wordt de omgevingsvergunning, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1., eerste lid, onder a, - samengevat – geweigerd – indien:
a. de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan het bouwbesluit;
b. de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de bouwverordening;
c. de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan;
d. het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, met uitzondering van een tijdelijk bouwwerk dat geen seizoensgebonden bouwwerk is, in strijd is met redelijke eisen van welstand.
e….
In het tweede lid van artikel 2.10 van de Wabo is bepaald dat in gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c (strijd met het bestemmingsplan), de aanvraag mede wordt aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en de vergunning slechts wordt geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.
Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1. eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en (a) indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan:
1. met toepassing van de in het bestemmingsplan opgenomen regels inzake afwijking,
2. in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
3. in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
De onder 2 bedoelde gevallen zijn aangewezen in artikel 4 van de Bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor), de zogenaamde planologische kruimellijst. Hierin is in het elfde lid bepaald dat voor verlening van een omgevingsvergunning in aanmerking komt ”ander gebruik van gronden of bouwwerken dan bedoeld in de onderdelen 1 tot en met 10, voor een termijn van ten hoogste tien jaar”.
Het bestemmingsplan (voor zover hier van belang)
Het bouwplan is gelegen binnen het bestemmingsplan “Buitengracht-Oost” en ligt deels binnen de enkelbestemming “Gemengd-1” (artikel 8), met de functieaanduiding “specifieke vorm van gemengd-2” en deels binnen de enkelbestemming “Verkeer-Verblijfs-gebied” (artikel 16).
De voor “Gemengd-1” aangewezen gronden met de functieaanduiding “specifieke vorm van gemengd-2” zijn bestemd voor:
-maatschappelijke voorzieningen (m), waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van welzijn, gezondheidszorg, religie, onderwijs, openbare diensten, jeugd/kinderopvang, verenigingsleven en speelvoorzieningen, en
-kantoren (k).
De gronden met de bestemming “Verkeer-Verblijfsgebied” zijn onder andere bestemd voor woonstraten, verblijfsvoorzieningen, waaronder pleinen, voet- en rijwielpaden, kunstwerken, groenvoorzieningen, speelvoorzieningen, waaronder begrepen (jeugd- en jongeren), ontmoetingsplaatsen en parkeervoorzieningen.