6.3.Gelet op vorenstaande heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat verzoekers het bepaalde in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo juncto artikel 24.1, onder c, van de planregels overtreden door de wooneenheden in het pand op het perceel te (laten) gebruiken als zorgwoningen. Verweerder heeft zich terecht bevoegd geacht om hiertegen handhavend op te treden door het opleggen van een last onder dwangsom aan beide verzoekers.
De aanwending van de bevoegdheid
7. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) volgt dat, gelet op het algemeen belang dat is gediend met handhaving, in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik zal moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Verder kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
8. Verzoekers stellen dat verweerder de mogelijkheid heeft om de vereiste omgevingsvergunning te verlenen (met toepassing van de binnenplanse afwijkingsbevoegdheid zoals neergelegd in artikel 24.5.1, onder b, van de planregels) waardoor het gebruik van het pand op het perceel als zorgwoningen wel is toegestaan.
De voorzieningenrechter duidt deze grond aldus dat verzoekers stellen dat er een concreet zicht op legalisatie bestaat. De voorzieningenrechter overweegt hierover dat verweerder in de stukken en ter zitting genoegzaam heeft gemotiveerd waarom hij niet bereid is om af te wijken van het bestemmingsplan. Dit is in de jurisprudentie aangemerkt als het ontbreken van een concreet zicht op legalisatie. Deze grond slaagt dan ook niet.
9. Verzoekers stellen dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld door lasten op te leggen die het gehele pand op het perceel bestrijken. Het had op de weg van verweerder gelegen om per wooneenheid te onderzoeken of er sprake is van een gebruik als zorgwoning.
De voorzieningenrechter overweegt hierover dat de lasten zien op het beëindigen van het gebruik als zorgwoning. Een gebruik als ‘reguliere’ woning is daarentegen gewoon toegestaan. Op het moment dat de begunstigingstermijn is verstreken, zal verweerder ter plaatse controleren of aan de last is voldaan. Indien de wooneenheden op dat moment ‘regulier’ worden bewoond dan wel indien wooneenheden leeg staan, is er geen sprake van een overtreding en verbeuren verzoekers geen dwangsom. Een uitsplitsing van de last per wooneenheid is dan ook niet nodig.
10. Verzoekers stellen dat de dwangsom disproportioneel hoog is, mede gelet op het feit dat zowel aan [verzoeker 1] als aan Meesterwerk een last is opgelegd.
De voorzieningenrechter overweegt hierover dat het blijkens de jurisprudentie is toegestaan om een last onder dwangsom, die betrekking heeft op één overtreding, op te leggen aan meerdere (rechts)personen, juist om de kans te vergroten dat een einde wordt gemaakt aan de overtreding. De rechtbank verwijst in dit kader naar, onder meer, de uitspraak van de Afdeling van 28 september 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BT2796. Wat betreft de hoogte van de dwangsom overweegt de voorzieningenrechter dat een dwangsom fungeert als een prikkel om de overtreding ongedaan te maken. Om dit doel te kunnen bereiken zal een dwangsom voldoende hoog moeten zijn. Dit laat onverlet dat, gelet op het bepaalde in artikel 5:32b, derde lid, van de Awb, verweerder inzichtelijk zal moeten maken waarom hij heeft gekozen voor deze hoogte van de dwangsom, nu verzoekers deze hoogte expliciet in hun bezwaarschrift hebben bestreden. Ter zitting heeft verweerder een (begin van een) motivering gegeven door te verwijzen naar het financiële voordeel, bestaande uit huurinkomsten en de mogelijke pgb’s. Verweerder dient deze motivering alsnog op te nemen in de komende beslissing op bezwaar.
11. Samenvattend oordeelt de voorzieningenrechter dat verweerder zich terecht bevoegd heeft geacht om handhavend op te treden tegen het gebruiken van de wooneenheden in het pand op het perceel als zorgwoningen en dat verweerder in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken.
Het bestreden primaire besluit kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter, met een aanvullende motivering wat betreft de hoogte van de dwangsommen, in stand worden gelaten.
12. Verzoekers hebben ter zitting de voorzieningenrechter verzocht om, indien het verzoek om schorsing van het primaire besluit wordt afgewezen, desondanks wel de voorlopige voorziening te treffen dat de begunstigingstermijn wordt verlengd om verzoekers in de gelegenheid te stellen vervangende woonruimte te vinden voor de personen die thans in het pand wonen. De reden hiervoor is dat de begunstigingstermijn op 23 april 2018 afloopt waardoor er te weinig tijd resteert. Verzoekers stellen minimaal drie maanden nodig te hebben, nu er sprake is van een bijzondere doelgroep en de woningmarkt overspannen is.
De voorzieningenrechter oordeelt dat de resterende begunstigingstermijn te kort is om vervangende woonruimte te regelen. De voorzieningenrechter zal daarom dit verzoek toewijzen door het primaire besluit te schorsen tot en met 23 juni 2018. Dit betekent dat verzoekers vanaf 24 juni 2018 dwangsommen kunnen verbeuren.
13. Ondanks dat het schorsingsverzoek (deels) wordt toegewezen, oordeelt de voorzieningenrechter dat er voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding bestaat. De reden hiervoor is het volgende.
Verzoekers hebben zich in deze procedure weinig voortvarend opgesteld. Weliswaar heeft Meesterwerk, in tegenstelling tot [verzoeker 1] , relatief snel bezwaar gemaakt maar in beide gevallen is er ‘slechts’ sprake van een pro forma bezwaar, dat eerst op 6 maart 2018 is voorzien van gronden. Verder is pas op 14 maart 2018 een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend. Dat de begunstigingstermijn ondertussen nagenoeg is verstreken, is dan ook grotendeels aan verzoekers zelf te wijten. Verder is ter zitting is gebleken dat verzoekers tot op heden niets hebben ondernomen om de bewoners van het pand elders op korte termijn te kunnen huisvesten.
Door zo te handelen dienen de kosten voor rechtskundige bijstand geheel voor eigen rekening te blijven.