ECLI:NL:RBOVE:2018:1219

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
13 april 2018
Publicatiedatum
13 april 2018
Zaaknummer
ak_zwo_18_172
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Disciplinaire straf opgelegd aan docent wegens ongepast experiment in leslokaal

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel geoordeeld over een disciplinaire straf die aan een docent was opgelegd door de Stichting Openbare Scholengemeenschap Erasmus. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 12 mei 2017, waarbij de docent tijdens een les een experiment uitvoerde met de duikersreflex. Dit experiment, dat door de docent werd gepresenteerd als een manier om de reflex te demonstreren, leidde tot een disciplinaire maatregel van 50% inhouding op zijn salaris. De rechtbank heeft vastgesteld dat het experiment ongepast was, maar oordeelt dat het niet kan worden gekwalificeerd als plichtsverzuim. De rechtbank heeft het beroep van de docent gegrond verklaard en het primaire besluit van de werkgever herroepen. De rechtbank benadrukt dat de goede bedoelingen van de docent en het ontbreken van eerdere waarschuwingen of duidelijke richtlijnen van de werkgever in overweging moeten worden genomen. De rechtbank heeft ook bepaald dat de werkgever de proceskosten van de docent moet vergoeden en het betaalde griffierecht moet terugbetalen. De uitspraak is openbaar gedaan op 13 april 2018.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 18/172

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] te [woonplaats] , eiser,

gemachtigde: mr. P.F.J. Heeffer,
en

Stichting Openbare Scholengemeenschap Erasmus, gevestigd te Almelo, verweerder

gemachtigde: mr. H.A.A. Berendsen.

Procesverloop

Bij besluit van 29 juni 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser een disciplinaire straf opgelegd.
Bij besluit van 4 december 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar
van eiser daartegen ongegrond verklaard. Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 april 2018.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, alsmede J. van Keulen en S.J.A. Eppink.
Ter zitting is [getuige 1] als getuige gehoord.

Overwegingen

1. Verweerder heeft aan eiser vanwege plichtsverzuim een disciplinaire straf opgelegd bestaande uit een inhouding van zijn bezoldiging voor 50% van zijn maandsalaris.
Eiser vindt dat er geen sprake is van plichtsverzuim en subsidiair dat de opgelegde straf onevenredig is.
2. Van toepassing is artikel 10.b.7 van de CAO VO 2016/2017 - voor zover hier van belang – luidende :
Disciplinaire straffen
1. De werknemer die zich aan plichtsverzuim schuldig maakt, kan om die reden disciplinair worden gestraft.
2. Plichtsverzuim omvat zowel het overtreden van enig voorschrift als het doen of nalaten van iets dat een goed werknemer in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen.
3. De disciplinaire straffen die kunnen worden opgelegd zijn:
…..
d. inhouding bezoldiging, voor ten hoogste 50% van het maandsalaris. Desgewenst wordt een inhoudingregeling overeengekomen.
3. Eiser werkt sinds 1 september 2001 op de school voor praktijkonderwijs (thans : PRO)
die sinds 1 augustus 2006 ondergebracht is bij verweerder.
Op vrijdag 12 mei 2017 gaf eiser op de school les aan een vierde klas. Tijdens de les kwamen naar aanleiding van een tekst uit het boek voor het vak Nederlands spionage-praktijken en martelmethodes ter sprake.
Eiser heeft de klas uitgelegd dat waterboarding een martelmethode is omdat mensen het gevoel hebben te stikken als er een doek over hun hoofd ligt en water daaroverheen gegooid wordt. Hij vertelde, dat dat te maken heeft met de duikersreflex. Ter sprake kwam dat je deze reflex beleeft als je een natte doek op je gezicht legt. Om dit aanschouwelijk te maken heeft eiser vervolgens een experiment met leerlingen gedaan, waarbij een theedoek met water op het hoofd van een leerling werd gelegd die in de klas op een tafel lag. De leerling had de doek vast en kon die elk moment wegtrekken. Van dwang was geen sprake. Een drietal leerlingen hebben op basis van vrijwilligheid aan dit experiment deelgenomen.
Het experiment is gezien door een collega van eiser, [getuige 1] Hij is de klas in gelopen
en heeft staan kijken. Hij heeft eiser toen niet aangesproken op wat er gebeurde. [getuige 1] heeft later die dag wel aan zijn teamleider, [naam teamleider] , verteld wat hij had gezien. Zij gaf hem te kennen er niets mee te doen.
Na het weekend heeft [getuige 1] het voorval gemeld bij de interim-vestigingsdirecteur van
de school, J. van Keulen. Dit was op dinsdag 16 mei 2017 (Van Keulen was maandag niet aanwezig). Van Keulen heeft die dag een afspraak met eiser gemaakt voor een gesprek op woensdag 17 mei 2017. Na dat gesprek heeft Van Keulen melding gedaan van het gebeurde bij de voorzitter van het College van Bestuur van verweerder, H. Schoenmaker.
Vervolgens heeft onderzoek plaatsgevonden. Eiser is bij besluit van 17 mei 2017 als ordemaatregel geschorst voor de duur van het onderzoek. Tijdens het onderzoek heeft eiser op 19 mei 2017 zijn visie op de les op 12 mei 2017 ingebracht, zijn op 23 mei 2017 de drie leerlingen gehoord die aan het experiment hadden deelgenomen en is onderzocht of het bij verweerder geldende veiligheidsprotocol door eiser was overschreden. De schorsing heeft in totaal 17 dagen geduurd.
Het onderzoek heeft geleid tot de bestreden besluitvorming.
Daarin is meegenomen, dat eiser in zijn visie van 19 mei 2017 afstand had genomen
van het experiment en daarvoor excuses had aangeboden, maar dat hij daarop later in zijn zienswijze van 20 juni 2017 en in bezwaar is teruggekomen.
Tevens is in de bestreden besluitvorming aan eiser de waarschuwing gegeven, dat nieuwe incidenten van dit soort niet getolereerd worden en zullen leiden tot de disciplinaire straf
van ontslag.
Tenslotte is aan eiser een betalingsregeling aangeboden.
4. De rechtbank neemt het volgende in overweging.
Eiser heeft het experiment gedaan in het kader van aanschouwelijk onderwijs, zoals hij
wel vaker experimenten zegt te doen. Verweerder heeft aangegeven wel voorstander te
zijn van aanschouwelijk onderwijs op de praktijkschool, maar te vinden dat daaraan grenzen
zijn verbonden. Die grenzen zijn echter niet op enigerlei wijze beschreven, geduid of afgesproken. Er is daarmee geen duidelijkheid wat volgens verweerder wel en wat niet past.
Ter zitting heeft Van Keulen gezegd, dat hij niet op de hoogte was van de experimenten van eiser tijdens diens lessen.
Verweerder heeft ter zitting desgevraagd aangegeven niet te twijfelen aan de goede bedoelingen van eiser bij zijn wijze van lesgeven.
Eiser heeft naar voren gebracht dat de leerlingen die aan het experiment deelnamen dat
op basis van vrijwilligheid hebben gedaan en zelf steeds de regie hadden. Er was geen
sprake van dwang. Hun veiligheid was op geen enkel moment in gevaar. Ter zitting heeft verweerder gemeld, dat onderzocht is of er in strijd is gehandeld met het geldende veiligheidsprotocol, maar dat dat niet het geval was.
Ook heeft eiser aangegeven, dat het experiment in een goede en ontspannen sfeer plaatsvond. Er werd gelachen en de leerlingen gaven aan het leuk te vinden. Achteraf zijn er geen klachten geweest van leerlingen of ouders. Dit alles is door verweerder niet weersproken.
Niet gebleken is dat eiser eerder is aangesproken op zijn wijze van lesgeven en/of dat daarover eerder afspraken zijn gemaakt.
5. In geschil is ten eerste of er sprake is van plichtsverzuim.
Eiser vindt van niet. Het experiment betrof niet waterboarding maar de duikersreflex
die op een later moment in de loop van de les ter sprake kwam. Hij heeft die reflex toen aanschouwelijk willen maken. Zijn bedoeling was goed en de veiligheid van de leerlingen
is geen moment in gevaar geweest. De leerlingen vonden het experiment leuk. Er zijn geen negatieve reacties geweest van leerlingen en of ouders. Hij heeft geen spijt van het experiment, maar ziet wel dat er anders tegenaan kan worden gekeken.
Verweerder ziet het experiment als uitvloeisel van en in samenhang met het gesprek over waterboarding tijdens de les. Verweerder vindt dat het uitvoeren van experimenten die door leerlingen aangemerkt zullen en kunnen worden als martelmethoden elke grens van aanschouwelijk onderwijs overschrijdt. Het experiment is volgens verweerder volslagen ongepast binnen het aanschouwelijke onderwijs. Verweerder sluit niet uit dat het experiment ertoe kan leiden, dat leerlingen buiten school zelf ermee aan de slag gaan.
Eiser had dienen te volstaan met een korte toelichting op martelmethoden en vervolgens
de leerlingen er op moeten wijzen dat deze methoden juridisch en moreel verwerpelijk zijn.
Verweerder vindt dat eiser de grens van wat pedagogisch en didactisch verantwoord is, heeft overschreden. Het is een ernstig incident, dat bovendien het beeld van de school schade kan berokkenen. Er dient een duidelijk signaal naar eiser uit te gaan, dat dit niet kan. Verweerder acht daarom de opgelegde straf juist en proportioneel.
De rechtbank kan verweerder volgen in zijn standpunt dat het experiment met de duikersreflex als uitvloeisel van een gesprek over waterboarding niet past binnen het aanschouwelijke onderwijs en beter niet had kunnen plaatsvinden. Dat geldt ook voor
verweerders standpunt dat het beeld vermeden moet worden, dat de school martelmethodes aanschouwelijk maakt. Dat gevaar was ondanks de goede bedoeling van eiser en de nuance die ligt in de loop van de les, zeker aanwezig. Bovendien kan worden gevolgd dat zonder meer vermeden moet worden dat leerlingen op het idee komen om buiten school in een minder veilige setting met de duikersreflex aan de slag gaan.
Het gaat de rechtbank in het licht van het onder 4. vermelde echter te ver om na de vaststelling dat het experiment als ongepast is aan te merken, het gebeurde te duiden als plichtsverzuim.
De rechtbank wijst op de onomstreden goede bedoeling van eiser bij zijn wijze van lesgeven, de nuance in eisers verhaal over de loop van de les ertoe leidende dat het niet ging om het aanschouwelijk maken van waterboarding, maar om de later in de les besproken duikers-reflex te laten zien, het gegeven dat het experiment gebeurde op basis van vrijwilligheid,
in goede veiligheid en in een goede ontspannen sfeer, het ontbreken van enige negatieve reactie van leerlingen en/of ouders op het experiment, het vooraf ontbreken van duidelijkheid over wat volgens verweerder wel of niet kan binnen het aanschouwelijke onderwijs en daarmee het ontbreken van overtredingen of het niet in acht nemen van regels, afspraken
of ijkpunten en tenslotte het gegeven dat niet is gebleken dat eiser eerder op enig moment
is aangesproken op zijn wijze van lesgeven.
De rechtbank is van oordeel dat het hier gaat om een aspect van het functioneren van
eiser. Dit had door verweerder kunnen en moeten worden opgepakt in het kader van een functioneringsgesprek. In zo’n gesprek had verweerder de grenzen van het aanschouwelijke onderwijs, zoals de school die ziet, kunnen benoemen en hadden met eiser afspraken gemaakt kunnen worden over zijn wijze van lesgeven in het vervolg, waarbij verweerder tevens de mogelijkheid had een krachtig signaal te geven dat het experiment met de duikersreflex als ongepast is ervaren.
Door de strafoplegging en eisers verzet daartegen is zo’n gesprek tot nu toe achterwege gebleven, terwijl de rechtbank ter zitting is gebleken dat het zo spoedig mogelijk houden
van dat gesprek in het belang van alle betrokkenen is.
6. Het beroep is gegrond.
Het bestreden besluit kan niet in stand blijven.
De rechtbank ziet grond ter finale afdoening met toepassing van artikel 8:72, derde lid
van de Algemene wet bestuursrecht zelf in de zaak te voorzien door het primaire besluit
van 29 juni 2017 te herroepen.
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.004,- (1 punt voor het indienen van
het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 501,-en een wegingsfactor 1).
8. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, dient verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 170,- te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit van 4 december 2017;
  • herroept het primaire besluit van 29 juni 2017;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 170,-- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2004,--.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Oosterveld, rechter, in aanwezigheid van
M.W. Hulsman, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de datum van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.