ECLI:NL:RBOVE:2018:1203

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
12 april 2018
Publicatiedatum
12 april 2018
Zaaknummer
08/952039-16 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling echtpaar voor verboden vuurwapenbezit en mishandeling

Op 12 april 2018 heeft de Rechtbank Overijssel een vonnis uitgesproken in de zaak tegen een echtpaar uit Deventer, dat werd beschuldigd van verboden vuurwapenbezit en mishandeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat op 2 februari 2016 in een hotelkamer in Beekbergen een vuurwapen met zes patronen is aangetroffen. De officier van justitie, mr. G.C. Pol, vorderde een gevangenisstraf van twaalf maanden, terwijl de verdediging pleitte voor vrijspraak. De rechtbank oordeelde dat de doorzoeking van de hotelkamer rechtmatig was en dat de verdachte zich bewust was van de aanwezigheid van het vuurwapen. De rechtbank achtte het voorhanden hebben van het vuurwapen wettig en overtuigend bewezen, maar sprak de verdachte vrij van de andere tenlastegelegde feiten. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 256 dagen, met aftrek van voorarrest. De rechtbank hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn van berechting, wat leidde tot een matiging van de straf.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08/952039-16 (P)
Datum vonnis: 12 april 2018
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1961 te [geboorteplaats] ,
wonende in [adres 1] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 29 maart 2018.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. G.C. Pol en van hetgeen door de raadsvrouw van verdachte mr. F.L.C. Schoolderman, advocaat te Amsterdam, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1: samen met een ander op 2 februari 2016 een vuurwapen met daarin zes kogelpatronen voorhanden heeft gehad;
feit 2: op 2 februari 2016 17 kogelpatronen voorhanden heeft gehad;
feit 3: op 26 november 2015 samen met een ander heeft geprobeerd [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, dan wel die [slachtoffer] heeft mishandeld.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1.
hij op of omstreeks 02 februari 2016 te Beekbergen, gemeente Apeldoorn, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een of meer wapens van categorie III, te weten een vuurwapen (revolver, SBF officer, kaliber .38) en/of munitie van categorie III, te weten 6 patronen kaliber .38 GFL Fiocchi, voorhanden heeft gehad;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
2.
hij op of omstreeks 02 februari 2016 te Deventer munitie van categorie III, te weten 16 patronen, merk: Sellier & Bellot, kaliber 9mm luger en/of 1 patroon, merk: Gfl, kaliber 6.35, voorhanden heeft gehad;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
3.
hij in of omstreeks de periode van 26 november 2015 tot en met 27 november 2015 te Deventer tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
- met een vuurwapen, althans een hard en/of stomp voorwerp op/tegen het hoofd van die [slachtoffer] heeft/hebben geslagen en/of
- een harde schop heeft/hebben gegeven met de schoen in/op/tegen het gezicht, althans het hoofd van die [slachtoffer] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 3 geen veroordeling mocht of zou kunnen volgen, SUBSIDIAIR, terzake dat
hij in of omstreeks de periode van 26 november 2015 tot en met 27 november 2015 te Deventer tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen [slachtoffer] heeft mishandeld door
- met een vuurwapen, althans een hard voorwerp op/tegen het hoofd van die [slachtoffer] te slaan en/of
- een harde schop te geven met de schoen in/op/tegen het gezicht, althans het hoofd van die [slachtoffer] ;

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld voor het onder 1 en 2 ten laste gelegde. Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde heeft de officier van justitie vrijspraak gevorderd.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte integraal dient te worden vrijgesproken van het hem ten laste gelegde.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de doorzoeking in de hotelkamer te Beekbergen onrechtmatig heeft plaatsgevonden omdat de machtiging tot binnentreden ter aanhouding in het dossier ontbreekt en door het arrestatieteam zonder bevoegdheid doorzoekingshandelingen zijn verricht.
Gelet hierop is sprake van een onherstelbaar vormverzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering, wat dient te leiden tot uitsluiting van al het bewijs, te weten het aantreffen van het vuurwapen en de munitie, dat het gevolg is geweest van deze onrechtmatige doorzoeking.
Verder heeft de raadsvrouw ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde aangevoerd dat verdachte geen wetenschap heeft gehad van de aanwezigheid van het vuurwapen. Medeverdachte [medeverdachte] heeft bij de politie bekend dat het vuurwapen aan haar toebehoorde en dat verdachte hiervan niets wist. Aan het DNA spoor dat aan de binnenzijde van de loop van het vuurwapen is aangetroffen kan geen bewijswaarde worden toegekend nu de matchkans van het DNA-mengprofiel van verdachte niet is berekend.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft de raadsvrouw aangevoerd dat 16 patronen zijn aangetroffen in de woonwagen [nummer 1] achter een plint van het keukenblok en dat deze plint daartoe door de politie is verbroken. Verder is deze woonwagen een leenwagen waar verdachte ten tijde van het aantreffen van de patronen al enige tijd niet verbleef. Hij zat immers al vanaf eind december 2015 ondergedoken. Daarom is niet gebleken dat verdachte wetenschap heeft gehad van de aanwezigheid van deze 16 patronen in de woonwagen.
Hetzelfde geldt voor het patroon dat in de doucheruimte van voormelde woonwagen is aangetroffen nu geen informatie beschikbaar is waar dit patroon in de doucheruimte is aangetroffen.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde heeft de raadsvrouw aangevoerd dat aangever [slachtoffer] pas dagen na het voorval aangifte heeft gedaan en dat hij bij de dokter een andere verklaring heeft gegeven over het ontstaan van het letsel, namelijk dat hij van de trap is gevallen. Dit komt overeen met de verklaring van verdachte. De verklaringen van de zus van aangever, [betrokkene 1] , en haar nicht, [betrokkene 2] , zijn onbetrouwbaar omdat deze inconsistenties bevatten. Deze verklaringen kunnen dus niet voor het bewijs worden gebruikt.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1:
Het verweer: onherstelbaar vormverzuim:
Uit een proces-verbaal van 23 mei 2016 blijkt dat de politie op zaterdag 31 december 2015 omstreeks 22:27 uur een melding heeft ontvangen van een schietpartij op het woonwagenkamp aan de [adres 2] te Deventer tussen enkele leden van de [naam 1] en verdachte. Uit voormeld proces-verbaal blijkt dat verdachte hiervan aangifte heeft gedaan maar dat gedurende het onderzoek ook een verdenking tegen hemzelf is gerezen. Hij werd als verdachte aangemerkt omdat uit forensisch onderzoek was gebleken dat de meeste patroonhulzen waren aangetroffen nabij het trappetje dat toegang geeft tot zijn woonwagen en deze patroonhulzen van een verschillend kaliber waren.
Naar aanleiding van die verdenking is op 2 februari 2016 een arrestatieteam de hotelkamer [nummer 2] van het Hotel het [naam 2] binnengetreden om verdachte aan te houden.
Het arrestatieteam beschikte op het moment van het binnentreden van de hotelkamer over een door een hulpofficier van justitie verleende mondelinge machtiging (p. 1347) die op artikel 55a Wetboek van Strafvordering (binnentreden ter aanhouding) was gebaseerd.
Uit het proces-verbaal van aanhouding d.d. 2 februari 2016 (p. 1418) blijkt dat verdachte in opdracht van de officier van justitie om 05:01 uur door leden van het arrestatieteam is aangehouden en dat tijdens de aanhouding door de verbalisanten onder het kussen van verdachte een op een vuurwapen gelijkend voorwerp is aangetroffen.
Nadat verdachte in de hotelkamer is aangehouden, heeft verbalisant van politie [verbalisant] (p. 1422) op grond van artikel 49 Wet wapens en munitie ter inbeslagneming de hotelkamer doorzocht.
De rechtbank houdt het ervoor dat de politie op het moment van het binnentreden van de hotelkamer al een door de hulpofficier van justitie [naam 3] verleende schriftelijke machtiging tot binnentreden ter inbeslagneming (p 130) bezat, nu deze gedateerd is op 2 februari 2016 en het niet aannemelijk is dat de politie pas na de aanhouding van verdachte een machtiging tot doorzoeking van de hulpofficier heeft gekregen. Nu het wapen tijdens de aanhouding van verdachte door een arrestatieteam is aangetroffen, is van een onrechtmatige doorzoeking geen sprake. Dat nadien op basis van de verleende machtiging (verder) is gezocht naar (een) vuurwapen(s) maakt dat niet anders. Het verweer dat de hulpofficier niet had mogen overgaan tot het afgeven van de machtiging, verwerpt de rechtbank. Gelet op wat hiervoor is overwogen, was er voldoende grond voor een “redelijkerwijs kunnen vermoeden” zoals bedoeld in artikel 49 Wet wapens en munitie dat in de hotelkamer waar verdachte verbleef, wapens of munitie aanwezig waren. Verder is niet gebleken van omstandigheden die tot het oordeel leiden dat de doorzoeking zonder machtiging niet in redelijke verhouding stond tot het daarmee beoogde doel.
Van een vormverzuim is dus geen sprake.
Het voorhanden hebben van het vuurwapen:
De rechtbank overweegt ten aanzien van voorhanden hebben van het vuurwapen en de daarin aanwezige kogelpatronen als volgt.
Vooropgesteld moet worden dat voor een veroordeling ter zake van het voorhanden hebben van een wapen of munitie in de zin van artikel 26 Wet Wapens en Munitie vereist is dat sprake is geweest van een meer of mindere mate van bewustheid bij verdachte omtrent de aanwezigheid van dat wapen of die munitie.
Zoals hiervoor is overwogen, werd onder het hoofdkussen van verdachte een vuurwapen met daarin zes patronen aangetroffen.
Medeverdachte [medeverdachte] heeft bij de politie verklaard dat het wapen aan haar toebehoort, dat het wapen onder het kussen lag aan de kant van het bed waar zij eerst zelf wilde gaan liggen, maar dat verdachte daar is gaan liggen. Verdachte wist echter niets van het wapen.
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat een voorganger in de hotelkamer het wapen kan hebben achtergelaten, vervolgens heeft verdachte bij de rechter-commissaris verklaard dat hij niet wist dat het wapen in de hotelkamer lag. Bij de raadkamerzitting heeft verdachte verklaard dat het wapen van medeverdachte [medeverdachte] is.
Naar het oordeel van de rechtbank is er, gelet op de plek waar het vuurwapen is aangetroffen, te weten onder het hoofdkussen van verdachte onder handbereik van zowel verdachte als medeverdachte [medeverdachte] , geen andere conclusie mogelijk dan dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte] zich beiden bewust waren van de aanwezigheid van het vuurwapen en de munitie en dat zij dan ook over dat wapen en die munitie gezamenlijk de beschikking hebben gehad.
Aldus is tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte] dan ook sprake van een nauwe en bewuste samenwerking ten aanzien van het voorhanden hebben van het vuurwapen en de munitie. De rechtbank acht het onder 1 tenlastegelegde dus wettig en overtuigend bewezen.
De verklaring van verdachte en medeverdachte [medeverdachte] dat verdachte niet wist dat het wapen in de hotelkamer lag acht de rechtbank, gelet op de plek waar het vuurwapen is aangetroffen, niet geloofwaardig.
Ten aanzien van feit 2:
Met de raadsvrouw van verdachte is de rechtbank van oordeel dat de verdachte van het onder 2 ten laste gelegde moet worden vrijgesproken omdat dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden. Daargelaten of verdachte in de betreffende woonwagen verbleef, kan op basis van de bewijsmiddelen niet worden geconcludeerd dat verdachte wist dat de patronen in deze woonwagen aanwezig waren.
Ten aanzien van feit 3:
Met de officier van justitie en de raadsvrouw van verdachte acht de rechtbank evenmin bewezen wat aan verdachte onder 3 is ten laste gelegd, zodat zij hem ook daarvan zal vrijspreken.
De rechtbank heeft uit de inhoud van wettige bewijsmiddelen niet de overtuiging bekomen dat verdachte het onder 3 ten laste gelegde heeft begaan.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat:
1.
hij op 2 februari 2016 te Beekbergen, gemeente Apeldoorn, tezamen en in vereniging met een ander een wapen van categorie III, te weten een vuurwapen (revolver, SBF officer, kaliber .38) en munitie van categorie III, te weten 6 patronen kaliber .38 GFL Fiocchi, voorhanden heeft gehad.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
het misdrijf
: medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie IIIen
het misdrijf:
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden met aftrek van voorarrest.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit om bij een eventuele veroordeling te volstaan met de oplegging van een voorwaardelijke straf.
De raadsvrouw heeft daarbij gewezen op de omstandigheid dat verdachte bij de schietpartij op 31 december 2015 gewond is geraakt en zich daarom bedreigd voelde.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij het volgende van belang.
Verdachte heeft samen met een ander in een hotelkamer een geladen vuurwapen voorhanden gehad. Het behoeft geen betoog dat het bezit van een vuurwapen levensgevaarlijk is en dat het ongecontroleerde bezit van vuurwapens bij anderen gevoelens van onveiligheid veroorzaakt. Gelet op de omstandigheid dat verdachte ruim een maand voor het aantreffen van het wapen slachtoffer was geworden van een schietpartij, waarbij hij bijna is gedood, maakt dat het zeer wel aannemelijk is dat verdachte, als hij zich (opnieuw) bedreigd zou voelen, ook daadwerkelijk gebruik zou hebben gemaakt van het wapen. Anders dan de raadsvrouw heeft betoogd dat het begrijpelijk is dat verdachte zich als gevolg van die schietpartij heeft bewapend, is de rechtbank van oordeel dat dat nimmer een omstandigheid kan zijn die in rechte tot gevolg heeft dat een lagere straf wordt opgelegd.
De rechtbank overweegt dat de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) weliswaar uitgaan van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden bij het voorhanden hebben van een pistool, maar dat er in dit geval aanleiding bestaat om een aanzienlijk hogere straf op te leggen. In dit geval zijn verscheidene strafvermeerderende factoren aanwezig waar de rechtbank een zwaar gewicht aan toekent, te weten de omstandigheid dat het zeer aannemelijk is dat verdachte het wapen onder omstandigheden zou hebben gebruikt, het feit dat het vuurwapen geladen was, het feit dat het wapen onder handbereik in een hotelkamer lag waar ook andere gasten verbleven en het feit dat het wapen over de openbare weg naar het hotel is vervoerd.
De rechtbank heeft bij de strafoplegging acht geslagen op het uittreksel justitiële documentatie van verdachte d.d. 15 februari 2018 waaruit blijkt dat verdachte in het verleden een aantal maal, laatstelijk in 2009, is veroordeeld voor vermogens- en geweldsdelicten en dat hij zich in 2000 reeds eerder schuldig heeft gemaakt aan een overtreding van de Wet wapens en munitie.
Gelet op het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht houdt de rechtbank bij het opleggen van de hierna te melden straf rekening met de straf die de verdachte bij arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden d.d. 15 mei 2017 is opgelegd, te weten een geldboete van € 350,00 ter zake van overtreding van artikel 8, tweede lid, onder deel a van de Wegenverkeerswet 1994.
In het voordeel van verdachte heeft de rechtbank bij de strafoplegging in aanmerking genomen dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is overschreden. Verdachte heeft redelijkerwijs met vervolging rekening moeten houden vanaf 2 februari 2016, de dag waarop verdachte is aangehouden. De zaak is niet binnen twee jaar nadien afgerond met een eindvonnis maar na twee jaren en ruim twee maanden. Er zijn onvoldoende omstandigheden naar voren gekomen die een dergelijke lange termijn van berechting rechtvaardigen. De rechtbank is van oordeel dat deze overschrijding matiging van de hierna te vermelden straf tot gevolg moet hebben.
De rechtbank acht, alles afwegende, in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van negen maanden (270 dagen), passend en geboden, maar zal deze, gelet op de geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn, met 5 % matigen tot een gevangenisstraf voor de duur van 256 dagen, met aftrek van de duur dat verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
7.4
De inbeslaggenomen voorwerpen
De rechtbank is van oordeel dat de op de beslaglijst onder 1 tot en met 8 vermelde voorwerpen vatbaar zijn voor onttrekking aan het verkeer. Deze voorwerpen zijn verder van zodanige aard, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 36b, 36c en 47 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
feit 1
:medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III en
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1 bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
256 (tweehonderdzesenvijftig) dagen;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
de inbeslaggenomen voorwerpen
- verklaart onttrokken aan het verkeer de op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst genoemde voorwerpen onder de nummers 1 tot en met 8.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.E. Schaap, voorzitter, mr. W.F. Boele en mr. S. Taalman, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.R. Lageveen, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 12 april 2018.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit bladzijden uit het dossier van de Politie, Eenheid Oost-Nederland, Dienst Regionale Recherche, onderzoek [nummer 3] Acteur. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
1. Het proces-verbaal van aanhouding van verdachte d.d. 2 februari 2016, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, het relaas van verbalisanten (zaaksdossier 3, p 1418-1419):

Op dinsdag 2 februari 2016 om 05:01 uur, hebben wij de verdachte [verdachte] aangehouden in Hotel het [naam 2] . Tijdens de aanhouding werd door verbalisant [code] onder het kussen van de verdachte een op een vuurwapen gelijkend voorwerp aangetroffen.

2. Het proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming d.d. 3 februari 2016, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, het relaas van verbalisant (zaaksdossier 3, p 1422-1423):
Op dinsdag, 2 februari 2016, omstreeks 05.10 uur, werd door mij, verbalisant voor een doorzoeking ter inbeslagneming van vuurwapens en/of munitie binnengetreden in hotelkamer [naam 2]
Kort te voren was de echtgenoot van [slachtoffer] aangehouden door het arrestatieteam. Door
het arrestatieteam was vastgesteld, dat onder het hoofdkussen van de verdachte [verdachte] een vuurwapen onder handbereik van beiden lag.
Tijdens de doorzoeking werd het volgende in beslag genomen:

1 vuurwapen (revolver) (…)

3. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 2 februari 2016, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, het relaas van verbalisant (Zaaksdossier 3, p. 1427-1436):
Op dinsdag 2 februari 2016 omstreeks 05.00 uur werd bij verdachte een vuurwapen
aangetroffen en in beslag genomen.
Wapenomschrijving 1:
Goednummer: [nummer 4]
Categorie omschrijving: Wapens/munitie/springstof
Object: Vuurwapen (revolver)
Aantal/eenheid: 1 St
Merk/type: SBF, officer
Kleur: zilverkleurig
Land van herkomst: onbekend
Wapennummer: [nummer 5]
Kaliber: . 38
Bij zonderheden: geladen met 6 patronen.
Juridische beschrijving revolver: Dit revolver is een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3, gelet op artikel 2, lid 1 categorie III onder 1 van de Wet Wapens en Munitie.
unitieomschrijving 1:
Goednummer: [nummer 6]
Categorie omschrijving: Wapens/munitie/springstof
Object: Vuurwapen (revolver)
Aantal/eenheid: 6 St
Merk/type: GLF Fiocchi
Kleur: messingkleurig
Land van herkomst: Italie / Duitsland
Kaliber:. 38
Bij zonderheden : patronen komen uit het voornoemde revolver
Juridische omschrijving munitie: Deze patronen zijn munitie in de zin van artikel 1 onder 4 gelet op artikel 2, lid 2 categorie III van de Wet Wapens en Munitie.
4. Het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] d.d. 2 februari 2016, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven (Zaaksdossier 3, p. 1457-1461):
V: U bent aangehouden op een hotelkamer in Beekbergen. Met wie deelde u de kamer
daar?
A: Met [verdachte] .
(…)
V: In de hotelkamer is een vuurwapen aangetroffen. Van wie is dit vuurwapen?
A: Dit vuurwapen is van mij.
(…)
V: Waar komt de munitie vandaan?
A: Die heb ik bij het wapen gekregen.
(…)
V: Waar lag het wapen in de hotelkamer.
A: Dat heeft u toch zelf gezien op de plaats van het kussen. (…)